Home

Rechtbank Noord-Holland, 12-05-2017, ECLI:NL:RBNHO:2017:5535, AWB - 16 _ 4904

Rechtbank Noord-Holland, 12-05-2017, ECLI:NL:RBNHO:2017:5535, AWB - 16 _ 4904

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
12 mei 2017
Datum publicatie
4 juli 2017
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2017:5535
Zaaknummer
AWB - 16 _ 4904
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-08-2023 tot 01-01-2024] art. 7:3, Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 18, Wet kinderopvang [Tekst geldig vanaf 20-06-2023] art. 1.5

Inhoudsindicatie

Eiseres heeft een herhaald verzoek ingediend. Aangezien verweerder het bezwaar zonder toepassing van artikel 4:6 van de Awb heeft behandeld, ligt thans ter beoordeling voor of eiseres recht heeft op kinderopvangtoeslag over 2013 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat een aanvrager van kinderopvangtoeslag de kosten vermeld op de jaaropgave in zijn geheel en tijdig voldaan dient te hebben om in aanmerking te komen voor de kinderopvangtoeslag en hieraan nu niet is voldaan.

Uitspraak

Zittingsplaats Haarlem

zaaknummer: HAA 16/4904

en

Procesverloop

Verweerder heeft het verzoek van eiseres om herziening van het voorschot kinderopvangtoeslag over 2013 afgewezen bij besluit met dagtekening 18 juli 2016 (het primaire besluit).

Verweerder heeft bij beslissing op bezwaar met dagtekening 12 september 2016 (het bestreden besluit) het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.

Eiseres heeft daartegen op 24 oktober 2016 beroep bij de rechtbank ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 april 2017.

Namens eiseres zijn verschenen haar partner, haar gemachtigde en mevrouw [A] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Vossem.

Overwegingen

1. Verweerder heeft aan eiseres bij besluit met dagtekening 28 december 2012 een voorschot kinderopvangtoeslag 2013 van € 12.924 toegekend.

2. Bij besluit met dagtekening 21 juni 2013 heeft verweerder het voorschot kinderopvangtoeslag 2013 herzien naar € 6.462. Hiertegen heeft eiseres bezwaar aangetekend. Verweerder heeft het bezwaar bij besluit met dagtekening 12 januari 2015 kennelijk niet-ontvankelijk verklaard omdat het te laat was ingediend.

3. Bij besluit met dagtekening 15 mei 2015 is het voorschot kinderopvangtoeslag 2013 herzien naar nihil. Het tegen deze herziening ingediende bezwaar is bij besluit met dagtekening 5 december 2015 kennelijk ongegrond verklaard omdat, de toenmalig gemachtigde namens, eiseres geen aanvullende informatie heeft gestuurd waardoor verweerder niet heeft kunnen vaststellen of eiseres daadwerkelijk recht had op kinderopvangtoeslag over 2013.

4. Op 27 mei 2016 ontving verweerder van eiseres een verzoek om herziening van de terugvorderingsbeschikking kinderopvangtoeslag 2013. Dit verzoek is bij het primaire besluit afgewezen omdat eiseres niet kon aantonen dat haar toeslag te laag was vastgesteld. Tegen deze afwijzing heeft eiseres een klacht ingediend. Deze heeft verweerder als bezwaar tegen het primaire besluit aangemerkt. Bij het bestreden besluit is dit bezwaar kennelijk ongegrond verklaard omdat uit de door eiseres opgestuurde gegevens is gebleken dat niet alle kosten voor kinderopvang zijn betaald. Eiseres heeft nog een openstaande schuld ter zake van de kosten van de kinderopvang over 2013.

Geschil

5. In geschil is of verweerder terecht het verzoek om herziening heeft afgewezen.

Beoordeling van het geschil

6. Eiseres stelt dat het bezwaar ten onrechte kennelijk ongegrond is verklaard en zij in bezwaar daarom ten onrechte niet is gehoord. Van een kennelijk ongegrond bezwaar is naar vaste jurisprudentie sprake wanneer uit het bezwaarschrift zelf reeds aanstonds blijkt dat de bezwaren van de indiener van het bezwaarschrift ongegrond zijn en daar redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is. In deze zaak is het primaire besluit gegrond op het feit dat eiseres onvoldoende bewijsmiddelen voor het verzoek om herziening had ingediend om tot de conclusie te komen dat recht op kinderopvangtoeslag 2013 bestaat. In het bijzonder wezen de aanwezige bewijsmiddelen erop, zo heeft verweerder ter zitting verklaard, dat niet alle kinderopvangkosten (tijdig) waren betaald. Dit is telefonisch besproken met de toenmalige gemachtigde van eiseres, waarna die gemachtigde de gelegenheid werd geboden aanvullend bewijs in te brengen. Toen dat bewijs uitbleef, is het bestreden besluit genomen, aldus verweerder. Onder deze omstandigheden, die de rechtbank aannemelijk acht, is sprake van een kennelijk ongegrond bezwaar. Verweerder kon van het horen afzien gelet op artikel 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

7. Eiseres heeft een herhaald verzoek ingediend. Aangezien verweerder het bezwaar zonder toepassing van artikel 4:6 van de Awb heeft behandeld, ligt thans ter beoordeling voor of eiseres recht heeft op kinderopvangtoeslag over 2013 (vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 23 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3131).

8. Tussen partijen is niet in geschil dat de kosten voor de kinderopvang over 2013 volgens de jaaropgave van de kinderopvanginstelling € 10.723,30 bedragen. Ook is niet in geschil dat eiseres in 2013 een bedrag van € 6.213, in februari 2014 een bedrag van € 500 en na

1 maart 2014 tot in 2017 in totaal een bedrag van € 3.540 heeft betaald.

9. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat een aanvrager van kinderopvangtoeslag de kosten vermeld op de jaaropgave in zijn geheel en tijdig voldaan dient te hebben om in aanmerking te komen voor de kinderopvangtoeslag en hieraan nu niet is voldaan.

10. Artikel 1.1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wkkp) bepaalt dat op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) van toepassing is, met uitzondering van artikel 5.

Op grond van artikel 1.5 van de Wkkp heeft een ouder aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten, indien het betreft kinderopvang in een geregistreerd kindercentrum of gastouderopvang in een geregistreerde voorziening voor gastouderopvang.

11. De Afdeling heeft onder meer in een uitspraak van 24 augustus 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BR5679) geoordeeld dat uit artikel 18 van Awir, gelezen in samenhang met artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet op de kinderopvang (Wko), volgt, dat degene die kinderopvangtoeslag ontvangt, moet kunnen aantonen dat hij kosten voor kinderopvang heeft gemaakt en wat de hoogte is van deze kosten. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestaat geen aanspraak op kinderopvangtoeslag indien de aanvrager niet kan aantonen dat hij het volledige bedrag aan kosten daadwerkelijk heeft betaald (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 9 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2519). In de uitspraak van 21 december 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3389, heeft de Afdeling verder overwogen dat de achtergrond van de regeling voor het toekennen van kinderopvangtoeslag en het verstrekken van voorschotten daarvoor meebrengen dat alle verschuldigde kosten voor kinderopvang daadwerkelijk ten tijde van die opvang of uiterlijk kort daarna dienen te worden voldaan.

12. Uit de feiten blijkt dat thans niet het volledige bedrag aan kosten voor kinderopvang is betaald. Daarnaast blijkt daaruit dat, daargelaten binnen welke termijn de betaling van de verschuldigde kosten exact dient te geschieden, de betaling van een deel van de kosten te laat is gedaan om nog aan 2013 te kunnen worden toegerekend.

13. Ter onderbouwing van eiseres’ standpunt dat het voorgaande niet betekent dat ze geen recht zou hebben op kinderopvangtoeslag omdat geen sprake is van een fatale termijn waarbinnen de opvangkosten betaald moeten zijn verwijst eiseres naar uitspraken van de Afdeling van 8 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:160 en van 15 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:428. De uitspraak van 8 juni 2016 betreft de handelwijze van verweerder met betrekking tot afrondingsverschillen. Nu eiseres in 2013 nog geen 60% van de totale kosten heeft voldaan aan de kinderopvanginstelling kan echter niet gesproken worden over een afrondingsverschil. De uitspraak van 15 februari 2017 ziet op een situatie waarin een ouder een keer de kosten van de opvang niet tijdig heeft betaald en waarin de Afdeling heeft geoordeeld dat verweerder niet reeds om die reden aan kan nemen dat het voorschot kinderopvangtoeslag niet juist is besteed. Eiseres heeft niet slechts één keer de kosten van de opvang niet tijdig betaald, ze heeft ook in 2017 de kosten nog niet volledig voldaan. Nu de situaties in de aangevoerde jurisprudentie niet (voldoende) vergelijkbaar zijn aan de situatie van eiseres treft deze verwijzing geen doel.

14. Eiseres heeft een beroep gedaan op het evenredigheidsbeginsel. Dit faalt reeds op grond van de uitspraak van de Afdeling van 29 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017/817.

15. Gelet op het voorgaande is terecht geen kinderopvangtoeslag over 2013 toegekend.

Proceskosten

16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. T.N. van Rijn, rechter, in aanwezigheid van

mr. M.L. Scholte, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 mei 2017.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel