Rechtbank Noord-Holland, 21-08-2017, ECLI:NL:RBNHO:2017:7248, AWB - 15 _ 2935
Rechtbank Noord-Holland, 21-08-2017, ECLI:NL:RBNHO:2017:7248, AWB - 15 _ 2935
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Holland
- Datum uitspraak
- 21 augustus 2017
- Datum publicatie
- 5 september 2017
- ECLI
- ECLI:NL:RBNHO:2017:7248
- Zaaknummer
- AWB - 15 _ 2935
Inhoudsindicatie
douanerechten landbouwproducten
Uitspraak
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummers: HAA 15/2935 en HAA 15/2936
[X 1] B.V. (voorheen [X 2] B.V. en [X 3] B.V.), gevestigd te ' [Z] , eiseres
(gemachtigde: C. van Oosten),
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Douane, kantoor Rotterdam Rijnmond, verweerder.
Procesverloop
HAA 15/2935
Verweerder heeft met dagtekening 16 juli 2010 aan [X 2] B.V. een uitnodiging tot betaling (hierna: utb 1) met het nummer [# 1] uitgereikt voor een bedrag van in totaal € 1.076.071,99 aan douanerechten op landbouwproducten.
HAA 15/2936
Verweerder heeft met dagtekening 16 juli 2010 aan [X 3] B.V. een utb (hierna: utb 2) met het nummer [# 2] uitgereikt voor een bedrag van in totaal € 16.392,91 aan douanerechten op landbouwproducten.
Alle zaken
Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar de bezwaren afgewezen en de utb’s gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen beroepen ingesteld.
Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juli 2017 te Haarlem. De beroepen zijn gelijktijdig behandeld met de beroepen met de zaaknummers HAA 15/2937 en HAA 15/2938. Namens eiseres is verschenen de gemachtigde voornoemd tot bijstand vergezeld van [A] . Namens verweerder zijn verschenen mr. [B] en mr. [C] .
Overwegingen
Feiten
1. Eiseres exploiteert een groothandel in voedings- en genotsmiddelen. Tevens importeert en exporteert zij voedingsmiddelen. De voedingsmiddelen bestaan onder andere uit rijst- en pindacrackers, bewerkte grondnoten en andere noten.
In de periode maart 2008 tot en met februari 2009 zijn door of namens [X 2] B.V. aangiften gedaan voor de regeling brengen in het vrije verkeer van pinda bevattende producten. De goederen zijn aangegeven onder de GN-code 2008 11 91 90.
In de periode 12 december 2008 tot en met 16 april 2009 zijn door of namens [X 3] B.V. aangiften gedaan voor de regeling brengen in het vrije verkeer van pinda bevattende producten. De goederen zijn aangegeven onder de GN-code 2008 11 91 90
3. Tot de stukken van het geding behoort een brief van [D] , van 16 november 1995 aan de Belastingdienst/Douane District Hoofddorp. In deze brief is - voor zover van belang - het volgende vermeld:
“(…)
I have enclosed a copy of the BTI (reference number NL [# 3] ) and its record on the EBTI database. The product, classified to CN subheading 19059090, is described as “peanut crackers, being peanats with small layer of dough.”
(…)
The United Kingdom does not regard such goods as ‘bakers wares’ and has classified very similar products to the above under heading 200811.
(…)”
4. Tot de stukken van het geding behoren tevens twee uitslagen van het Douane Laboratorium van 31 december 1996. Als advies goederencode is opgenomen 2008 11 94.
5. Tot de stukken van het geding behoort voorts een op 4 juni 1997 aan [X 4] B.V. afgegeven bti met het nummer NL [# 4] . In vak 6 ‘Indeling van het goed in de douanenomenclatuur’ is vermeld: “20081194”.
6. Tot de stukken van het geding behoort voorts een brief van 2 juni 1998 van de Directie douane Rotterdam aan de heer [E] , werkzaam bij [F] . In deze brief is - voor zover van belang - het volgende vermeld:
“(…)
Betreft
Indeling in de Gecombineerde Nomenclatuur van “gecoate pinda’s” (intrekken BTI nummer NL [# 4] )
(…)
Bovengenoemde kwestie is in 1997 in een brief voorgelegd aan het Directoraat generaal XXI van de Europese Commissie. In haar antwoord heeft de Europese Commissie meegedeeld dat bovengenoemde producten dienen te worden ingedeeld onder post 19.05 van de GN.
Blijkens de door u overgelegde correspondentie is de douane van het Verenigd Koninkrijk de mening toegedaan dat dergelijke producten onder post 20.08 van de GN moeten worden ingedeeld. Teneinde een eenduidige indeling binnen de Europese Gemeenschap te bewerkstelligen, zal ik deze kwestie nogmaals voorleggen aan de Europese Commissie, met de vraag om voor deze goederen een indelingsverordening vast te stellen.
In afwachting van een gepubliceerde indelingsverordening zullen bedoelde goederen door de Nederlandse douane ingedeeld worden onder post 19.05 van de GN. Tegen deze indeling (in de vorm van de intrekking van een B.T.I. dan wel een door de Douane gecorrigeerde aangifte voor het vrije verkeer) kunt u bezwaar maken bij de Inspecteur in het desbetreffende douanedistrict.
(…)”
7. Tot de stukken van het geding behoort een uitspraak op bezwaar van 14 september 1998 gericht aan [X 4] B.V. In deze uitspraak op bezwaar is - voor zover van belang - het volgende vermeld:
“(…)
Uit de verkregen informatie van de Directie douane blijkt dat er zodanige verwarring over de indeling van de zogenaamde “Japanse nootjes” is dat de Directie douane besloten heeft dat ze ingedeeld blijven onder de in de BTI genoemde goederencode.
Tevens heeft de Directie douane deze problematiek voorgelegd aan het Directoraat Generaal XXI van de Europese Commissie. Het is de bedoeling dat dit instituut een beslissing , in de vorm van een Indelings Verordening, gaat nemen die voor de gehele EU geldt.
(…)”
8. Tot de stukken van het geding behoort tevens een op 18 september 1998 aan [X 4] B.V. afgegeven bti. In vak 6 ‘Indeling van het goed in de douanenomenclatuur’ is vermeld: “20081194”.
9. Tot de stukken van het geding behoren uitslagen van monsteronderzoeken van 14 januari 1999, 2 mei 2001, 5 juli 2001, 8 augustus 2001, 10 oktober 2001, 14 november 2001, 8 januari 2002, 12 november 2003, 18 november 2004 en 22 november 2005. In alle uitslagen is vermeld dat de producten moeten worden ingedeeld onder GS-post 2008.
10. Tot de stukken van het geding behoort een brief van 16 juni 2008 van de heer [E] , werkzaam bij [F] , aan [G] en [H] , werkzaam bij verweerder. In deze brief is - voor zover van belang - het volgende vermeld:
“ 1. Algemeen
Eind november 2007 werd ondergetekende bekend met de beroepsprocedure bij de Rechbank Haarlem inzake pindacrackers van [I] (procedurenummers AWB 07/4170 en AWB 07/4461). Op 10 januari 2008 deed de Rechtbank uitspraak. Op 21 februari 2008 werd - een uittreksel - van de uitspraak gepubliceerd in Fiscal up to date (Douane).
Na kennisneming en beoordeling van de gepubliceerde stukken trad ik in overleg met [X 4] B.V. (“ [X 4] ”) - klant van het kantoor [F] - om de uitkomsten van voornoemde procedures, en de eventuele gevolgen daarvan, te bespreken. Het eerste overleg dat ik met [X 4] voerde vond plaats op 5 maart 2008.
Afgesproken werd om de gevolgen van uitspraak in de zaak [I] nader te beschouwen.
(…)
Mogelijke gevolgen van de uitspraak van de rechtbank Haarlem
Algemene opmerking
(…)
Alhoewel de uitspraak slechts ziet op de specifieke producten van [I] , moeten de Nederlandse importeurs er mee rekening houden dat de uitspraak voor de douane aanleiding kan zijn om deze toe te passen voor soortgelijke producten.
(…)
Nadere tariefdiscussie comité tarief
Ter bespreking werd van uw kant bevestigd dat de tariefdiscussie binnen het Comité een
aanvang nam medio zomer 2007. Duitsland zou deze discussie zijn aangevangen. Inhoudelijk is het tariferingsvraagstuk nog onderwerp van discussie. Definitieve standpunten zijn nog niet ingenomen. Ondanks het feit dat er nog geen inhoudelijke behandeling heeft
plaatsgevonden, gaf u aan dat een meerderheid van de lidstaten lijkt te berusten in een
indeling onder tariefpost 1905. Nederland nam tot op heden geen standpunt in. Tevens gaf
u aan dat het Comité nog een voorbehoud maakt of niet primair de WCO tot een tariefbeslissing zou moeten komen. Immers, de USA lijkt tariefcode 1905 voor te staan, terwijl de EU tot op heden (1999 bevestiging Comité) 2008 voor stond. Bevestigd kan eveneens worden dat Japan en China onderhavige producten indelen onder tariefcode 2008.
(…)
7. Conclusies
(…)
De Nederlandse importeurs hebben, op basis van de ontstane situatie, beslist om actief de
douane te benaderen om enerzijds bekend te maken dat zij bekend zijn met de uitspraak
van de Douanerechtbank, en anderzijds te bezien in hoeverre zij hun risico’s zoveel als mogelijk kunnen afbakenen.
(…)”
11. Tot de stukken van het geding behoort een brief van 24 juni 2008 van [H] , werkzaam bij verweerder, aan de heer [E] , werkzaam bij [F] . In deze brief is - voor zover van belang - het volgende vermeld:
“Betreft: Tariefindeling peanutcrackers
(…)
Zoals u wellicht bekend is heeft er onlangs een vergadering plaatsgevonden van het Comité douanewetboek, afdeling tarief- en statistieknomenclatuur, sector ‘landbouw/chemie’. Daarbij is onder meer gesproken over de indeling van bepaalde cocktail snacks, zogenoemde “Wasabi peas” - erwten met een gebakken deeg eromheen. Een soortgelijk indelingsgeschil als met de peanutcrackers, waarvan de indeling dan ook de revue is gepasseerd in de projectgroepvergadering die voorafging aan de comitévergadering. Voordat ik hier verder op in ga, richt ik mij in eerste aanleg op de inhoud van uw bericht.
Ik onderschrijf uw vaststelling dat er Europese BTI’s bestaan die verwijzen naar 2008.
Maar er zijn er minstens net zo veel te vinden onder 1905. Dit was de reden waarom de
indeling van snackproducten, die bestaan uit erwten of grondnoten met daarom een
knapperige laag/deegvorm, (wederom) op de agenda is verschenen van het Comité douanewetboek, afdeling tarief- en statistieknomenclatuur, sector ‘landbouw/chemie’.
Het Douanelaboratorium heeft diverse monsters ontvangen van voornoemde snackproducten. Omdat de producten sterk verschillen in samenstelling en uiterlijk
kunnen ze moeilijk onderling vergeleken worden. Maar het is in elk geval niet zo dat het
Douanelaboratorium alle “pindacrackers” altijd onder 2008 heeft ingedeeld.
(…)
Onlangs heeft u 5 aanvragen voor Bindende Tarief Inlichtingen ingediend die vergezeld gingen van monsters die voor onderzoek aan het Douanelaboratorium zijn aangeboden.
(…)
Wij zullen de afgifte van de BTI opschorten in afwachting van de resultaten van de besprekingen in het Comité douanewetboek, afdeling tarief- en statistieknomenclatuur, sector ‘landbouw/chemie’. Ik zou u dan ook thans graag op de hoogte willen brengen van de (voorlopige) resultaten van de besprekingen die zijn gevoerd tijdens de bespreking van 10-13 juni in zowel de projectgroep als de vergadering van het Comité douanewetboek.
(…)
Een tafelronde waarbij de vraag of de peanutcrackers moesten worden ingedeeld onder post 19.05 of post 20.08 heeft vooralsnog een overgrote meerderheid opgeleverd voor indeling van het eindproduct (met deeg omklede noten) onder 19.05.
(…)
De bespreking van de indeling van pindacrackers heeft plaatsgevonden in de jaren 2000-
2003 in het Comité douanewetboek. Zonder concrete resultaten werd het probleem van
de agenda gevoerd.
Op verzoek van Nederland zijn de pindacrackers wederom ter bespreking voorgelegd,
meeliftend met de bespreking van de indeling van zogenoemde Wasabi erwten. Een
eerste bespreking ter zake van de Wasabi erwten heeft plaatsgevonden in
projectgroepverband in december 2007. Een eerste bespreking van dit onderwerp in
comitéverband vond plaats tijdens de 446e Comité douanewetboek, afdeling tarief- en
statistieknomenclatuur, sector ‘landbouw/chemie’ op 13 en 14 maart 2008. Ik hecht er dan ook aan te vermelden dat de discussie over de indeling van pindacrackers niet aanving in de zomer van 2007 maar pas in maart 2008.
(…)”
12. Tot de stukken van het geding behoort voorts een op 19 december 2008 aan [X 4] B.V. afgegeven bti. In vak 6 ‘Indeling van het goed in de douanenomenclatuur’ is vermeld: “2008119110”.
13. Tot de stukken van het geding behoren twee op 22 januari 2009 aan [X 3] B.V. afgegeven bti’s. In vak 6 ‘Indeling van het goed in de douanenomenclatuur’ is vermeld: “1905905500”.
14. Tot de stukken van het geding behoort voorts een op 10 februari 2009 aan [X 4] B.V. afgegeven bti. In vak 6 ‘Indeling van het goed in de douanenomenclatuur’ is vermeld: “1905905500”.
In 2009 is een controle na invoer ingesteld bij [X 2] B.V. naar de aanvaardbaarheid van de aangiften voor de plaatsing onder de regeling brengen in het vrije verkeer die zijn gedaan in de periode 1 maart 2008 tot en met 31 december 2008. Het betreft een onderzoek naar de juistheid van de indeling in de GN, de juistheid en volledigheid van de aangegeven douanewaarde, de juistheid van het nettogewicht en controle van de tariefpreferentie.
Tot de stukken van het geding behoort een van de controle na invoer opgemaakte controlerapport van 9 juli 2010. In dit rapport is - voor zover van belang - het volgende vermeld:
“(…)
Monstername t.b.v. indeling GN
In overleg met het douanelaboratorium is geconcludeerd dat een juiste indeling van de goederen in casu niet mogelijk is op basis van zogenoemde productsheets. Om tot een juiste indeling in de GN te komen is het noodzakelijk een laboratorium analyse uit te voeren. Hiervoor zijn op 16 november 2009 zeven monsters genomen bij een opslaglocatie van [X 2] . In onderstaande tabel staan de resultaten van het monsteronderzoek:
Prod. Omschrijving Aangegeven GN-code Bevonden GN-code
1 [J] 2008.1191 1905.9055.00.7011
2 [K] 2008.1191 1905.9055.00.7016
3 [L] 2008.1191 1905.9055.00.7011
4 [M] .1191 2008.1191.10
5 [N] 2008.1191 1905.9055.00.7011
6 [O] 2008.1191 1905.9055.00.7016
7 [P] 2008.1191 1905.9055.00.7016
(…)
Uit bovenstaande tabel blijkt dat een verlaging van het conventioneel tarief van 2,2% wordt toegepast alsmede een bijtelling van € 18,95 of € 24,05 per 100 kg met betrekking tot het Agrarisch Element. De maximale heffing van toepassing bij GN-code 1905.9055 is 20,7% + AD F/M. Het aanvullend tarief AD F/M bedraagt € 8,88 per 100 kg. (zie ook bijlage 1 tabel 2 van de Gecombineerde Nomenclatuur).
(…)
De smaak van een product is niet van invloed op de uiteindelijke indeling in de GN. Daarmee wordt bedoeld dat de indeling in de GN van bijvoorbeeld Borrelnoten met de smaak ‘paprika” gelijk is aan de indeling in de GN van Borrelnoten met de smaak “Barbeque”. Bovendien kunnen de uitkomsten van de analyses worden geëxtrapoleerd over de controleperiode omdat de samenstelling van de producten binnen de controleperiode niet of nauwelijks gewijzigd is.
De aanvullende code met betrekking tot het Agrarisch Element is door middel van analyse door het douanelaboratorium vastgesteld.
(…)
Bevindingen en conclusies met betrekking tot de indeling in de GN
In onderstaande tabel zijn de verschillende producten opgenomen die tijdens het onderzoek aangetroffen zijn. In deze tabel staat welke indeling in de GN deze producten volgen alsmede de basis waarop deze bepaald is.
Daar waar ‘Eigen lijst [X 2] ’ staat, wordt de lijst bedoeld waarop van toepassing zijnde producten van [X 2] staan met daarbij de door [X 2] vastgestelde en gebruikte GN-codes. Deze lijst is als bijlage door [X 2] verstuurd in een schrijven als reactie op een verzoek tot informatie aangaande dit onderzoek. Met ‘BTI’ wordt een zogenoemde. Bindende Tarief Inlichting bedoeld.
(…)”
In 2009 is een controle na invoer ingesteld bij [X 3] B.V. naar de aanvaardbaarheid van de aangiften voor de plaatsing onder de regeling brengen in het vrije verkeer die zijn gedaan in de periode 1 maart 2008 tot en met 30 juni 2009. Het betreft een onderzoek naar de juistheid van de indeling in de GN, de juistheid en volledigheid van de aangegeven douanewaarde, de juistheid van het nettogewicht en controle van de tariefpreferentie.
Tot de stukken van het geding behoort een van de controle na invoer opgemaakte controlerapport van 9 juli 2010. In dit rapport is - voor zover van belang - het volgende vermeld:
“(…)
Monstername t.b.v. indeling GN
In overleg met het douanelaboratorium is geconcludeerd dat een juiste indeling van de goederen in casu niet mogelijk is op basis van zogenoemde productsheets. Om tot een juiste indeling in de GN te komen is het noodzakelijk een laboratorium analyse uit te voeren. Hiervoor zijn vier monsters genomen bij een opslag locatie gebruikt door [X 1] en één monster ( [Q] ) bij [R] . te [S] .
(…)
In onderstaande tabel staan de resultaten van het monsteronderzoek:
Prod. Omschrijving Aangegeven GN-code Bevonden GN-code
1 [Q] 2008.1191 1905.9055.00.7011
2 [T] 2008.1191 1905.9055.00.7011
3 [U] 2008.1191 1905.9055.00.7011
4 [V] 2008.1191 1905.9055.00.7016
5 [W] 2008.1191 1905.9055.00.7016
(…)
Uit bovenstaande tabel blijkt dat een verlaging van het preferentieel (invoerrecht) tarief van 2,2% wordt toegepast alsmede een bijtelling van € 18,95 of € 24,05 per 100 kg met betrekking tot het Agrarisch Element (zie ook bijlage 1 tabel 2 van de Gecombineerde Nomenclatuur).
(…)
De smaak van een product is niet van invloed op de uiteindelijke indeling in de GN.
(…) Bovendien kunnen de uitkomsten van de analyses worden geëxtrapoleerd over de controleperiode omdat de samenstelling van de producten binnen de controleperiode niet of nauwelijks gewijzigd is.
De aanvullende code met betrekking tot het Agrarisch Element is door middel van analyse door het douane-laboratorium vastgesteld.
(…)
Bevindingen en conclusies met betrekking tot de indeling in de GN
(…)
*Met de ‘Eigen indelingslijst van [X 1] ’ wordt de lijst bedoeld waarop alle producten van [X 1] staan met daarachter de door [X 1] gebruikte GN-codes. Deze lijst is als bijlage door [X 1] verstuurd in een schrijven als reactie op de aankondigingsbrief van dit onderzoek.
(…)”
Geschil 17. In geschil is of verweerder op grond van artikel 220, tweede lid, aanhef en onder b, van het Communautair Douanewetboek (hierna: CDW) had moeten afzien van boeking achteraf. Voorts is in geschil of extrapolatie mogelijk is.
18. Eiseres stelt primair dat verweerder op grond van artikel 220, tweede lid, aanhef en onder b, van het CDW had moeten afzien van boeking achteraf. In dat kader stelt eiseres dat er sprake is van vergissingen van verweerder. Eiseres heeft de goederen eerst onder GS-post 1905 laten aangeven. Verweerder heeft in 1996 [X 2] B.V. erop gewezen dat de goederen moesten worden ingedeeld onder GS-post 2008. [X 2] B.V. heeft vervolgens jarenlang de goederen onder GS-post 2008 laten aangeven. Er zijn bti’s afgegeven en verschillende monsteronderzoeken hebben plaatsgevonden. Door het jarenlang accepteren van de goederencode, waarbij regelmatig werd overgegaan tot een fysieke controle zonder correctie, is sprake van een vergissing van de douaneautoriteiten, vgl arrest van de Hoge Raad van 25 september 2009, zaaknummer 07/10290, ECLI:NL:HR:2009:BD4373.
Eiseres stelt voorts dat zij de vergissing van de douaneautoriteiten zelf niet kon ontdekken. Zij heeft steeds bevestiging gekregen dat de aangegeven GS-post 2008 juist was door de afgiften van bti’s, uitslagen van monsteronderzoeken na fysieke opnames, beslissingen op verzoeken om terugbetaling en uitspraken op bezwaarschriften. Eiseres stelt dat zij pas op 16 december 2008 op de hoogte was van het gewijzigde beleid ten aanzien van de indeling. Tot slot stelt eiseres dat de stelling van verweerder, dat gelet op de omschrijving van de goederen in de aangiften ten invoer niet onmiddellijk en met zekerheid de goederen kunnen worden ingedeeld en dat daardoor niet is voldaan aan alle voorschriften van de geldende bepalingen inzake de douaneaangiften, achterhaald is. Eiseres heeft altijd de omschrijving van de goederen zoals die is vermeld in de inkoopfacturen laten vermelden in de aangiften voor het vrije verkeer. Tijdens eerdere douanecontroles heeft verweerder nooit opmerkingen gemaakt over de wijze van omschrijven van de goederen in de aangiften.
Eiseres stelt subsidiair dat verweerder de resultaten van de monsteronderzoeken van bepaalde soorten pindacrackers in november 2009 niet mag extrapoleren naar zendingen pindacrackers die zijn aangegeven in de periode juli 2007 tot en met 23 december 2008 en waarbij niet is aangetoond dat er sprake is van identieke goederen. Eiseres stelt dat niet vaststaat dat het zetmeelgehalte van de in de voornoemde periode aangegeven zendingen pindacrackers overeenkomt met de in november 2009 onderzochte monsters pindacrackers. Er is geen enkel monster genomen van de in de periode juli 2007 tot en met 23 december 2008 aangegeven pindacrackers. Verweerder heeft gehandeld in strijd met het arrest van het Hof van Justitie van de EU in de zaak C-571/12, Greencarrier Freight Services Latvia-SIA, aldus eiseres.
Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vernietiging van de utb’s.
19. Verweerder voert aan dat er geen sprake is van een vergissing in de zin van artikel 220, tweede lid, aanhef en onder b, van het CDW. De aangiften zijn gevolgd zonder het toepassen van correcties. Verweerder voert tevens aan dat het arrest van de Hoge Raad van 25 september 2009, zaaknummer 07/10290, ECLI:NL:HR:2009:BD4373, niet van toepassing is. Eiseres is een zeer ervaren marktdeelnemer welke samen met de aan haar verbonden vennootschappen één van de grootste marktpartijen binnen de import van pindacrackers vormt en wetenschap had omtrent de verschillende zienswijzen ten aanzien van de indeling. Eiseres behoorde voorts op de hoogte te zijn van de verschillende indelingsverordeningen die zijn afgegeven. Al jarenlang is er veel onduidelijkheid over de indeling. Dit geldt zeker vanaf de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 10 januari 2008, zaaknummer 07/4170, ECLI:NL:RBHAA:2008:BC2198. In de periode 1996 tot en met 2008 zijn geen bti’s afgegeven aan eiseres voor GS-post 1905 en GS-post 2008, aldus verweerder.
Verweerder voert voorts aan dat gelet op de omschrijving van de goederen in de aangiften de goederen niet met zekerheid kunnen worden ingedeeld. Niet is voldaan aan de voorwaarde dat aan alle voorschriften van de geldende bepalingen inzake de douaneaangifte is voldaan, aldus verweerder.
Verweerder voert tot slot aan dat de aangegeven goederen gelijksoortig en identiek zijn aan de bemonsterde goederen en dat derhalve extrapolatie kan plaatsvinden. De samenstelling van de producten binnen de controleperiode is niet of nauwelijks gewijzigd.
Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.
20. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
21. Na de zitting staat tussen partijen vast dat de utb’s enkel in geschil zijn voor zover zij betrekking hebben op de aangiften die door [X 2] B.V. en [X 3] B.V. zijn gedaan voor de regeling brengen in het vrije verkeer van pindacrackers in de periode maart 2008 tot en met april 2009. Het bedrag van utb 1 dat nog in geschil is, bedraagt € 739.093,36. Voorts is de gehele utb 2 ten bedrage van € 16.392,91 in geschil.
22. Ingevolge artikel 220, tweede lid, aanhef en onder b, van het CDW gaan de douaneautoriteiten niet over tot boeking achteraf van douanerechten indien aan de volgende drie cumulatieve voorwaarden is voldaan. Om te beginnen moet de inning van de rechten achterwege zijn gebleven ten gevolge van een vergissing van de bevoegde autoriteiten, vervolgens moet de vergissing van deze autoriteiten van dien aard zijn geweest dat een belastingschuldige te goeder trouw deze redelijkerwijze niet kon ontdekken, en ten slotte moet laatstbedoelde voor zijn douaneaangifte aan alle voorschriften van de geldende regelgeving hebben voldaan (vgl. Hof van Justitie van de Europese Unie 18 oktober 2007, Agrover Srl, C-173/06, ECLI:EU:C:2007:612, punt 30 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
23. Wat de tweede voorwaarde betreft, moet bij de beantwoording van de vraag of een vergissing van de bevoegde douaneautoriteiten redelijkerwijze kon worden ontdekt, worden gelet op de aard van de vergissing, de beroepservaring van de betrokken ondernemers en de mate van de door hen betrachte zorgvuldigheid.
Als al sprake zou zijn van een vergissing dan had eiseres naar het oordeel van de rechtbank de vergissing redelijkerwijze kunnen ontdekken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Eiseres is één van de grootste importeurs van (onder andere) pindacrackers en een zeer ervaren professionele marktdeelnemer. De aangiften die in geschil zijn, zijn gedaan in de periode maart 2008 tot en met april 2009 en aldus na 12 februari 2008, de datum van publicatie van de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 10 januari 2008, zaaknummer 07/4170, ECLI:NL:RBHAA:2008:BC2198. Ten tijde van het doen van de aangiften had eiseres derhalve op de hoogte kunnen zijn van deze uitspraak. Uit de onder 10 genoemde brief van 16 juni 2008 volgt dat de heer [E] , de voormalige gemachtigde/adviseur van eiseres en voormalig kantoorgenoot van de huidige gemachtigde, op 5 maart 2008 overleg heeft gevoerd met [X 4] B.V. over de uitkomsten van de procedure en de eventuele gevolgen daarvan. Eiseres was derhalve op de hoogte van de discussie over de indeling van de pindacrackers. Daarnaast heeft eiseres ter zitting gesteld dat zij op de momenten dat zij twijfelde over de indeling van de pindacrackers - onder meer na voornoemde uitspraak van de rechtbank - op eigen initiatief contact heeft opgenomen met verweerder. Dat eiseres twijfelde over de indeling van de pindacrackers en dat zij de goederen bleef aangeven onder GS-post 2008, komt daarom voor rekening en risico van eiseres. Eiseres had immers de pindacrackers kunnen aangeven onder GS-post 1905 en eventueel hiertegen bezwaar kunnen maken.
Dat in Spanje de goederen werden ingedeeld onder GS-post 2008 - wat hier ook van zij - en dat verweerder nooit heeft aangegeven welke kant de discussie zou opgaan, doet aan voorgaande niets af. Uit de onder 11 genoemde brief van 24 juni 2008 van [H] volgt bovendien dat verweerder heeft aangegeven dat hij de afgifte van de aangevraagde bti’s zou opschorten in afwachting van de resultaten van de besprekingen in het Comité douanewetboek en voorts dat een tafelronde vooralsnog een overgrote meerderheid heeft opgeleverd voor indeling van het product onder 1905. Eiseres was derhalve op de hoogte van de (voorlopige) handel- en zienswijze van verweerder. Door het blijven aangeven van de goederen onder GS-post 2008 heeft eiseres derhalve een bewust risico genomen dat voor haar rekening komt.
In het publicatieblad van de Europese Unie van 6 december 2008 (PB C-312/5) zijn toelichtingen op de gecombineerde nomenclatuur van de Europese Gemeenschappen opgenomen, 2008/C 312/02. Het betreft een wijziging in de toelichtingen en aantekeningen van de GN op post 1905 en hoofdstuk 20. Reeds gelet op deze wijziging had eiseres naar het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de aangiften die zijn gedaan na 6 december 2008 de vergissing - voor zover daarvan sprake is - redelijkerwijze kunnen ontdekken.
25. Aan de tweede voorwaarde van artikel 220, lid 2, aanhef en onder b, van het CDW is gelet op het onder 23 en 24 overwogene niet voldaan. Eiseres heeft gesteld dat in 2008 nog fysieke controles hebben plaatsgevonden. Verweerder heeft aangevoerd dat de laatste controle heeft plaatsgevonden in 2005 en heeft daartoe een uitslag van het monsteronderzoek van 22 november 2005 overlegd (zie onder 9). Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres, gelet op de gemotiveerde betwisting door verweerder, niet aannemelijk gemaakt dat in 2008 nog een fysieke controle heeft plaatsgevonden. De enkele blote stelling van eiseres leidt derhalve niet tot een ander oordeel.
26. Gelet op voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het beroep van eiseres op artikel 220, lid 2, aanhef en onder b, van het CDW faalt, reeds omdat niet is voldaan aan de tweede voorwaarde. Het antwoord op de vraag of aan de eerste en derde voorwaarde van artikel 220, lid 2, aanhef en onder b, van het CDW is voldaan, kan daarom in het midden blijven.
27. In zijn arrest van 27 februari 2014, zaak C-571/12, Greencarrier Freight Services Latvia SIA, heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie onder meer het volgende overwogen:
“29 Volgens artikel 78, lid 2, van het douanewetboek kunnen de douaneautoriteiten immers, na de goederen te hebben vrijgegeven, overgaan tot een controle van de handelsdocumenten en gegevens aangaande de in of uitvoertransacties ten aanzien van de goederen en aangaande de handelstransacties die later in verband met deze goederen plaatsvinden, en kunnen zij eveneens overgaan tot het onderzoek van die goederen wanneer deze nog kunnen worden aangebracht.
30 Aldus stelt deze bepaling de douaneautoriteiten in staat om eerdere douaneaangiften te betwisten waarvoor geen verificaties krachtens artikel 68 van het douanewetboek zijn verricht en die derhalve overeenkomstig artikel 71, lid 2, van dit wetboek op basis van de daarin opgenomen vermeldingen zijn behandeld (zie in die zin arrest van 15 september 2011, DP grup, C‑138/10, Jurispr. blz. I‑8369, punt 37).
31 Niets belet de douaneautoriteiten om daartoe de resultaten van een gedeeltelijk onderzoek van in een douaneaangifte opgenomen goederen te extrapoleren naar goederen die in eerdere douaneaangiften waren vermeld en die door deze autoriteiten reeds zijn vrijgegeven, wanneer het om identieke goederen gaat, waarbij het enkel aan de verwijzende rechter staat om dit te verifiëren. De vaststelling dat het identieke goederen betreft, kan met name gebaseerd zijn op de controle van de handelsdocumenten en gegevens aangaande de in of uitvoertransacties ten aanzien van de betrokken goederen en aangaande de handelstransacties die later in verband met deze goederen plaatsvinden, en inzonderheid op de door de aangever verstrekte gegevens waaruit blijkt dat deze goederen afkomstig zijn van dezelfde fabrikant, dezelfde benaming en samenstelling hebben en er hetzelfde uitzien als de goederen waarop de eerdere douaneaangiften betrekking hadden.
(…)
38 De aangever moet niettemin het recht hebben om een dergelijke extrapolatie te betwisten, met name wanneer hij, zoals in het hoofdgeding, in weerwil van de door hemzelf in zijn douaneaangiften verstrekte aanwijzingen van mening is dat het resultaat van het gedeeltelijke onderzoek van de goederen waarop een bepaalde aangifte betrekking had, niet kan worden toegepast op de goederen die in eerdere aangiften waren opgenomen, waarbij hij alle bewijzen kan aandragen ter onderbouwing van de stelling dat het niet om dezelfde goederen gaat (zie naar analogie arrest Derudder, reeds aangehaald, punt 42).”
28. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de uitslagen van de monsteronderzoeken terecht heeft toegepast op een deel van de onderhavige aangiften en overweegt daartoe als volgt. Uit de overwegingen 29 tot een met 31 van voornoemd arrest volgt dat de douaneautoriteiten de resultaten van een onderzoek van in een douaneaangifte opgenomen goederen kunnen extrapoleren naar goederen die in eerdere douaneaangiften zijn vermeld en die door deze autoriteiten reeds zijn vrijgegeven, indien er sprake is van identieke goederen. Verweerder heeft van de onder 15.2 en 16.2 genoemde goederen monsters genomen. Aan de hand van de omschrijving van de bemonsterde goederen, de handelsbeschrijving, heeft verweerder een relatie gelegd met een deel van de in geschil zijnde aangiften die zijn gedaan voor de regeling brengen in het vrije verkeer. Per product en per aangifteregel heeft verweerder vervolgens overeenkomstig de uitslagen van de monsteronderzoeken de indeling toegepast op de aangegeven goederen. Gelet op voorgaande acht de rechtbank verweerder geslaagd in het leveren van het bewijs dat voor wat betreft een deel van de ingevoerde goederen sprake is van identieke goederen. Dat de smaak niet steeds hetzelfde is, doet aan voorgaande niet af nu de smaak van een product niet leidt tot indeling onder een andere GS-post.
29. Uit overweging 38 van voornoemd arrest volgt dat de aangever het recht heeft de extrapolatie te betwisten. Eiseres heeft gesteld dat er geen sprake is van identieke goederen. Eiseres stelt dat de producten afkomstig zijn van verschillende fabrikanten en dat de samenstelling van de bemonsterde producten niet geheel gelijk is aan de samenstelling van de producten die zijn aangegeven voor de regeling brengen in het vrij verkeer. Het zetmeelgehalte kan verschillen, aldus eiseres.
30. Nu eiseres de enkele blote stelling dat er geen sprake is van identieke goederen niet heeft onderbouwd met bewijsstukken, leidt deze stelling niet tot een ander oordeel. Eiseres heeft bovendien ter zitting gesteld dat er sprake is van langlopende contracten met de detailhandel en dat de samenstelling van de goederen derhalve niet zo maar kan worden gewijzigd.
31. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat verweerder de goederen niet in alle gevallen met de methode van extrapolatie heeft ingedeeld in de gecombineerde nomenclatuur. Verweerder heeft ten aanzien van een aantal producten de door eiseres overgelegde indelingslijsten gevolgd. Op deze lijsten heeft eiseres haar producten vermeld met daarachter de door eiseres gebruikte GN-codes. Daarnaast heeft verweerder ten aanzien van een aantal producten de van toepassing zijnde bti’s gevolgd.
32. Gelet op het vorenoverwogene dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
33. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.