Rechtbank Noord-Holland, 27-12-2018, ECLI:NL:RBNHO:2018:11642, HAA 18/582
Rechtbank Noord-Holland, 27-12-2018, ECLI:NL:RBNHO:2018:11642, HAA 18/582
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Holland
- Datum uitspraak
- 27 december 2018
- Datum publicatie
- 18 februari 2019
- ECLI
- ECLI:NL:RBNHO:2018:11642
- Zaaknummer
- HAA 18/582
Inhoudsindicatie
Naheffingsaanslag parkeerbelasting. Met terugwerkende kracht een parkeervergunning aanvragen is niet mogelijk.
Uitspraak
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 18/582
en
Procesverloop
Verweerder heeft op 6 januari 2018 aan eiser een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd, ten bedrage van € 64,17, bestaande uit € 2,17 parkeerbelasting en € 62,00 naheffingskosten.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag gehandhaafd
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 december 2018 te Haarlem. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde R. Wittenberg.
Overwegingen
Feiten
1. Op 23 november 2017 is een bericht verzonden aan eiser waarin staat vermeld dat hij in het bezit is van een parkeervergunning welke geldig is tot het einde van het jaar. In dit bericht staat ook vermeld hoe de vergunning vanaf 1 december 2017 kan worden verlengd.
2. Op 6 januari 2018 om 11:17 uur heeft een parkeercontrole plaatsgevonden aan de [A ADRES] . De parkeercontroleur constateerde dat ten behoeve van eisers auto, een witte [A AUTOMERK] met kenteken [A KENTEKEN] , geen parkeerbelasting was voldaan en heeft vervolgens aan eiser een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd.
Geschil 3. In geschil is of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.
4. Eiser stelt dat hij in het bezit is van een parkeervergunning die geldig is vanaf 1 januari 2018. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en herroeping van de naheffingsaanslag.
5. Verweerder stelt dat de parkeervergunning pas na het opleggen van de naheffingsaanslag is verlengd. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
6. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
7. Artikel 2 van de Verordening op de heffing en de invordering van parkeerbelastingen 2018 van de gemeente Zaanstad (hierna: de Verordening) luidt als volgt:
“Onder de naam van parkeerbelastingen worden de volgende belastingen geheven:
a. een belasting ter zake van het parkeren van een voertuig op een bij dan wel krachtens deze verordening in de daarin aangewezen gevallen door het college van burgemeester en wethouders te bepalen plaats, tijdstip en wijze;
b. een belasting ter zake van een van gemeentewege verleende vergunning voor het parkeren van een voertuig op de in die vergunning aangegeven plaats en wijze.”
8. Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 17 december 1997, ECLI:NL:HR:1997:AA3336, is de a-belasting niet verschuldigd, indien wordt geparkeerd met een vergunning waarvoor de b-belasting is voldaan. Uit het stelsel van de Verordening blijkt dat, indien de b-belasting niet of niet-tijdig is voldaan of indien niet overeenkomstig de aan de vergunning verbonden voorwaarden is geparkeerd, voor het parkeren de
a-belasting is verschuldigd.
9. De rechtbank stelt vast, en tussen partijen is ook niet in geschil, dat de auto van eiser stond geparkeerd op een plaats en tijdstip waarvoor parkeerbelasting was verschuldigd. Voorts is niet in geschil dat de parkeerbelasting niet was voldaan door middel van het in werking stellen van de aanwezige parkeerapparatuur. Ook is niet in geschil dat eiser de parkeervergunning voor het jaar 2018 op 8 januari 2018 heeft verlengd en pas nadien heeft betaald.
10. De rechtbank overweegt dat uit de door eiser overgelegde afdruk van de website van de gemeente Zaanstad weliswaar volgt dat zijn parkeervergunning geldig is vanaf 1 januari 2018, maar dat hij deze pas op 8 januari 2018 heeft verlengd. Aan een parkeervergunning kunnen geen rechten worden ontleend voor de tijd voorafgaande aan de aanvraag van de vergunning en de betaling van de daarvoor verschuldigde belasting.
11. Nu eiser de onder b van artikel 2 van de Verordening bedoelde belasting op het tijdstip van het opleggen van de naheffingsaanslag nog niet had voldaan, beschikte hij op dat moment niet over een geldige parkeervergunning. Hij was dan ook gehouden voor het parkeren van zijn auto de onder a van artikel 2 van de Verordening bedoelde belasting te voldoen en omdat hij dat niet heeft gedaan, is de naheffingsaanslag op goede gronden opgelegd.
12. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.