Home

Rechtbank Noord-Holland, 12-07-2018, ECLI:NL:RBNHO:2018:5877, AWB - 16 _ 1284

Rechtbank Noord-Holland, 12-07-2018, ECLI:NL:RBNHO:2018:5877, AWB - 16 _ 1284

Inhoudsindicatie

“Het bezwaar tegen de navorderingsaanslag ib/pvv 2009 is niet-ontvankelijk. De onherroepelijke informatiebeschikking leidt er voor de navorderingsaanslag ib/pvv 2010 toe dat sprake is van omkering en verzwaring van de bewijslast. Eiser is niet geslaagd in de bewijslast. Verweerder heeft een redelijke schatting gemaakt. De vergrijpboete wegens grove schuld blijft in stand.”

Uitspraak

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

zaaknummers: HAA 16/1284 en HAA 16/1285

(gemachtigde: mr. E. Doornbos),

en

Procesverloop

HAA 16/1284

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2009 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: ib/pvv) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 10.450, alsmede bij beschikking een vergrijpboete van € 367 (25%). Bij afzonderlijke beschikking is heffingsrente in rekening gebracht ten bedrage van € 235 .

Eiser heeft op 27 maart 2015 bezwaar gemaakt tegen deze navorderingsaanslag, de vergrijpboete en de beschikking heffingsrente.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de navorderingsaanslag verminderd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 9.469, de boete verminderd tot € 291 (25%) en de heffingsrente tot € 183.

Eiser heeft op 8 juli 2015 bezwaar gemaakt tegen deze verminderingsbeschikking. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar dit (tweede) bezwaar ongegrond verklaard.

HAA 16/1285

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2010 een navorderingsaanslag ib/pvv opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 23.578, alsmede bij beschikking een vergrijpboete van € 100. Bij afzonderlijke beschikking is heffingsrente in rekening gebracht ten bedrage van € 539 .

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de navorderingsaanslag en de vergrijpboete gehandhaafd.

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2010 een navorderingsaanslag Zvw opgelegd, berekend naar een bijdrage-inkomen Zvw van € 9.153. Bij afzonderlijke beschikking is heffingsrente in rekening gebracht ten bedrage van € 62 .

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de navorderingsaanslag gehandhaafd.

Eiser heeft tegen voormelde uitspraken op bezwaar beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Eiser heeft voor de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 april 2018 te Haarlem. Eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door H.J. Vos.

Op 17 april 2018 heeft de gemachtigde van eiser enige uren voor de zitting per fax een verzoek tot uitstel van de mondelinge behandeling ingediend vanwege ziekte. Nu het verweerschrift dateert van 3 juni 2016 en eiser tot de per fax ingediende nadere stukken van 13 april 2018 geen stukken heeft ingediend, en gemachtigde van eiser geen enkele indicatie heeft gegeven van de aard van zijn ziekte en de (on-)mogelijkheid zich door een kantoorgenoot te laten vervangen, heeft de rechtbank dit onvoldoende gemotiveerde uitstelverzoek in het belang van een goede procesorde afgewezen en gemachtigde van eiser hieromtrent voor de zitting telefonisch geïnformeerd.

Aan het einde van de zitting heeft de voorzitter van de meervoudige kamer het onderzoek gesloten.

Bij fax, ontvangen op 17 april 2018, heeft de gemachtigde van eiser de wraking van de leden van de rechtbank verzocht.

Bij beslissing van 27 juni 2018 heeft de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank Noord-Holland het verzoek tot wraking afgewezen.

Overwegingen

Feiten

1. Eiser exploiteert vanaf 9 maart 2006 vanuit zijn woonadres een autorijschool onder de naam [A] . Op 27 oktober 2011 is de onderneming op verzoek van eiser uitgeschreven bij de Kamer van Koophandel.

2. Met dagtekening 19 november 2014 heeft verweerder een informatiebeschikking op de voet van artikel 52 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) genomen. In de beschikking zijn de volgende gronden opgenomen:

“Ik ben van mening dat uw administratie op de volgende punten niet aan wettelijke normen voldoet :

Administratieplicht

Uw administratie voldoet (op onderdelen) niet aan het eerste lid van artikel 52 van de AWR. Dit lid bepaalt onder meer dat u als administratieplichtige gehouden bent van de vermogenstoestand en van alles betreffende uw bedrijf, zelfstandig beroep of werkzaamheid naar de eisen van dat bedrijf, dat zelfstandig beroep of die werkzaamheid op zodanige wijze een administratie te voeren dat te allen tijde de rechten en verplichtingen, alsmede de voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegevens hierin duidelijk blijken.

[…]

Bij een geobjectiveerde benadering kom ik tot het oordeel dat uw administratie op belangrijke onderdelen niet aan de wettelijke norm voldoet. En wel op de volgende onderdelen en/of om de volgende reden(en):

- het ontbreken van een kasadministratie. Een deel van de ontvangsten en uitgaven geschieden contant. Dit is ook gebruikelijk in de autorijschoolbranche. Door het niet bijhouden van een kasadministratie is het bepalen en controleren van een kassaldo onmogelijk.

Bewaarplicht

U heeft (onderdelen van) uw administratie niet gedurende de wettelijke termijn bewaard. U voldoet daardoor (op onderdelen) niet aan het vierde lid van artikel 52 van de AWR. {…}

De volgende onderdelen van uw administratie zijn weggegooid en/of vernietigd, dan wel ontbreken:

- agenda’s over de jaren 2009 tot en met 2011 ;

- kasadministratie.

Ik stel thans dan ook vast dat u niet of niet geheel aan uw administratieve verplichtingen uit hoofde van artikel 52 van de AWR heeft voldaan. Ik geef u hiervoor dan ook een informatiebeschikking. Deze is gebaseerd op artikel 52a van de AWR, en wordt aan u afgegeven omdat u niet heeft voldaan aan een of meerdere administratieve verplichtingen uit hoofde van artikel 52 van de AWR. Deze zijn hierboven vermeld.”

3. Eiser heeft geen bezwaar gemaakt tegen deze informatiebeschikking.

4. Verweerder heeft de door eiser in zijn belastingaangiften 2009 en 2010 aangegeven omzet uit de autorijschool gecontroleerd door een theoretische omzetberekening te maken. Verweerder heeft dit gedaan door uit te gaan van het norm aantal uren om een succesvol examen dan wel herexamen te doen, hetgeen blijkens het periodiek rijopleiding onderzoek 2005 van Traffic Test B.V. in de regio noordwest 36 uren is voor een eerste B-examen en 6 uren voor een B-herexamen op basis van het aantal aangevraagde examens in het betreffende jaar. Daarbij is verweerder uitgegaan vande administratie van eiser en het CBR en een prijs van € 32 per uur voor 2009 en € 36 per uur voor 2010 welke afkomstig is van de door eiser in de betreffende jaren uitgereikte facturen. Deze methodiek resulteerde voor het jaar 2009 in een omzetcorrectie van € 4.394 en voor het jaar 2010 van € 13.775.

Deze berekening heeft verweerder gevalideerd door deze te vergelijken met een theoretische omzetberekening uitgaande van het aantal getankte liters diesel en het verbruik met betrekking tot de tot het ondernemingsvermogen behorende personenauto, uitgaande van 35 kilometer per lesuur. Deze methodiek resulteerde voor het jaar 2009 in een omzetcorrectie van € 4.573 en voor het jaar 2010 van € 7.880.

Daarnaast heeft verweerder voor het jaar 2010 ook nog een vermogensvergelijking gedaan, hetgeen met inachtneming van een aantal veronderstellingen resulteerde in een omzetcorrectie van € 8.349.

Verweerder heeft de omzetcorrecties gebaseerd op de eerstvermelde methode omdat hij deze bij verwerping van de administratie van eiser aanmerkt als de meest betrouwbare en objectieve schatting van de omzet. Verweerder heeft dienovereenkomstig de omzet over het jaar 2009 verhoogd met € 4.392 exclusief omzetbelasting en voor het jaar 2010 met € 13.775 exclusief omzetbelasting.

Geschil 5. In geschil is of het tegen de navorderingsaanslag ib/pvv 2009 ingestelde bezwaar tijdig is ingediend dan wel niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, en voorts of de (navorderings)aanslagen naar de juiste bedragen zijn vastgesteld.

Beoordeling van het geschil

Ontvankelijkheid bezwaar 2009

6. De navorderingsaanslag 2009 is gedagtekend 27 januari 2015. De termijn voor het tijdig indienen van een bezwaarschrift verliep derhalve op 10 maart 2015. Het bezwaarschrift is gedagtekend 27 maart 2015 en is door verweerder ontvangen op 30 maart 2015.

7. Nu het bezwaarschrift door verweerder is ontvangen buiten de zes weken termijn als bedoeld in artikel 6:7 Algemene wet bestuursrecht (hierna: AWB) en de in artikel 6:9, lid 2, AWB genoemde uitzondering zich niet voordoet, had verweerder het bezwaar tegen de navorderingsaanslag ib/pvv 2009 en de opgelegde vergrijpboete niet-ontvankelijk dienen te verklaren. Hoewel hierop is gewezen in het verweerschrift, heeft eiser geen argumenten hiertegen ingebracht. Van de zijde van eiser zijn dan ook - hoewel zij daarvoor de gelegenheid heeft gehad - geen feiten en/of omstandigheden gesteld en ook overigens niet aannemelijk gemaakt respectievelijk geworden om te oordelen dat aan de termijnoverschrijding kan worden voorbij gegaan (artikel 6:11 AWB). Nu bij gelegenheid van het opleggen van de navorderingsaanslag ib/pvv 2009 ook bij afzonderlijke beschikking een vergrijpboete is opgelegd, moet de ontvankelijkheid van het daartegen ingestelde bezwaar afzonderlijk worden beoordeeld, gelet op de waarborgen omtrent toegang tot de rechter die voortvloeien uit artikel 6 EVRM. (Hoge Raad 27 maart 1996, ECLI:NL:HR:1996:AA1931). Nu eiser geen feiten of omstandigheden heeft gesteld op grond waarvan niet-ontvankelijk verklaring achterwege zou moeten blijven, dient eiser ook in dat bezwaar alsnog niet-ontvankelijk te worden verklaard.

8. De rechtbank merkt het op 10 juli 2015 door eiser ingediende tweede bezwaarschrift tegen de navorderingsaanslag 2009 aan als een beroep tegen de niet-ontvankelijk verklaring die verweerder had moeten uitspreken, en die verweerder had moeten doorzenden naar de rechtbank. De rechtbank zal – nu de ontvankelijkheid van een bezwaarschrift van openbare orde is - alsnog het (tweede) op 10 juli 2015 ingediende bezwaarschrift tegen de verminderingsbeschikking 2009 als een beroep tegen de niet-ontvankelijkverklaring aanmerken, en het eerste ingediende bezwaar, door verweerder ontvangen op 30 maart 2015, niet-ontvankelijk verklaren, zodat aan een inhoudelijke beoordeling van het geschil over het jaar 2009 niet wordt toegekomen. Het beroep is in zoverre gegrond, doch aan de grieven van eiser wordt niet tegemoetgekomen.

Geschil 2010

9. Eiser heeft geen beroep ingesteld tegen de informatiebeschikking. Deze staat daarmee onherroepelijk vast. Op grond van de artikelen 25, lid 3, en 27e, lid 1, AWR leidt dit tot omkering van de bewijslast, tenzij alsnog aan het verzoek om informatie zou zijn voldaan (hetgeen in dit geval niet mogelijk is omdat de kasadministratie blijkens mededeling van eiser niet is bewaard) dan wel dit gebrek van een zodanig beperkt gewicht zou zijn dat omkering van de bewijslast niet gerechtvaardigd zou zijn (Hoge Raad 10 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:130). Nu eiser niet heeft gesteld dat hiervan sprake is, is naar het oordeel van de rechtbank de omkering van de bewijslast en verzwaring juist.

10. Dit betekent dat eiser dient aan te tonen - dat wil zeggen, overtuigend bewijzen - dat de uitspraken op bezwaar tegen de navorderingsaanslagen 2010 onjuist waren. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hier niet in geslaagd. Eiser stelt dat de omzetcorrecties die verweerder heeft aangebracht veel te hoog zijn. Eiser heeft echter voor deze stelling, wat daar van zij, geen, althans te weinig bewijs bijgebracht. Nu eiser zijn kasadministratie en agenda voor het jaar 2010 niet bewaard heeft, valt zijn stelling dat de omzet in 2010 lager zou zijn geweest, niet te controleren. Dat hij in de war zou zijn geweest en daarom die bescheiden niet bewaard heeft dient voor eisers rekening en risico te blijven.

11. Het feit dat de navorderingsaanslagen ib/pvv en Zvw 2010 zijn opgelegd met toepassing van omkering van de bewijslast ontslaat verweerder echter niet van de plicht de aanslagen vast te stellen op basis van een redelijke schatting.

12. Naar het oordeel van de rechtbank is hiervan sprake. Immers, verweerder heeft de omzetcorrecties 2010 bepaald door uit te gaan van het aantal in 2010 door cliënten van eiser afgelegde examens en herexamens, daarbij uitgaande van een redelijke schatting van het aantal benodigde lessen voor het doen van examen blijkens het periodiek rijopleiding onderzoek 2005 van Traffic Test B.V. en de door eiser in 2010 gehanteerde prijs per uur per rijles. De navorderingsaanslagen ib/pvv en Zvw 2010 berusten naar het oordeel van de rechtbank op die grond op een redelijke schatting.

Boete

13. Bij de navorderingsaanslag ib/pvv 2010 is een vergrijpboete opgelegd van € 100 op grond van het feit dat het aan grove schuld van eiser is te wijten dat te weinig belasting is geheven, waarbij de boete is gematigd tot een bedrag van € 100 omdat ook voor de inkomstenbelasting en omzetbelasting over 2009 en bij de naheffing omzetbelasting over het jaar 2010 een boete is opgelegd.

14. Op verweerder rust de last feiten en omstandigheden te stellen en bij betwisting daarvan aannemelijk te maken op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat aan eiser grove schuld kan worden verweten. Het moet daarbij gaan om feiten en omstandigheden ten tijde van het doen van de aangifte. Wat betreft de omzetcorrectie is verweerder hierin geslaagd. De rechtbank acht op grond van het vorenoverwogene aannemelijk dat eiser in ernstige mate tekort heeft geschoten door niet de volledige omzet aan te geven. Er is derhalve sprake van grove onachtzaamheid zodat eiser terecht grove schuld is verweten. Dit betekent dat de boete terecht is opgelegd.

15. Wat betreft de hoogte van de boete is verweerder uitgegaan van een percentage van 25%, waarna de boete vervolgens verminderd is tot € 100. De rechtbank ziet geen aanleiding de boete verder te verminderen dan verweerder gedaan heeft. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat met betrekking tot de omzetcorrectie sprake is van een redelijke schatting. Voorts acht de rechtbank hierin verdisconteerd de financiële omstandigheden van eiser. De rechtbank acht de boete passend en geboden. De vergrijpboete dient derhalve in stand te blijven.

Slotsom

16. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep betreffende 2009 (HAA 16/1284) gegrond te worden verklaard en zal het beroep betreffende 2010 (HAA 16/1285) ongegrond worden verklaard.

Proceskosten

17. Nu het beroep betreffende 2009 gegrond is ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 501 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

Rechtsmiddel