Rechtbank Noord-Holland, 06-09-2018, ECLI:NL:RBNHO:2018:7410, AWB - 18 _ 858
Rechtbank Noord-Holland, 06-09-2018, ECLI:NL:RBNHO:2018:7410, AWB - 18 _ 858
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Holland
- Datum uitspraak
- 6 september 2018
- Datum publicatie
- 23 oktober 2018
- ECLI
- ECLI:NL:RBNHO:2018:7410
- Zaaknummer
- AWB - 18 _ 858
Inhoudsindicatie
Betreft de kostenaftrek van een artiest / danser. De rechtbank stelt voorop dat het in beginsel op de weg van eiser ligt om de aftrek van deze uitgaven als zakelijke kosten, voortvloeiend uit en direct verband houdend met de door hem gedreven onderneming, aannemelijk te maken. Eiser is niet in deze bewijslast geslaagd. Van een schending van enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur is voorts geen sprake.
Uitspraak
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 18/858 en 18/859
(gemachtigde: B. Schoenmaker),
en
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiser met dagtekening 1 september 2018 oor het jaar 2015 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 22.632.
Verweerder heeft met dezelfde dagtekening een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) opgelegd naar een bijdrage-inkomen van € 22.632.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag IB/PVV 2015 verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 18.532 en de aanslag Zvw verminderd tot een berekend naar een bijdrage-inkomen van € 18.532.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft op 13 augustus 2018 een nader stuk van eiser ontvangen en in kopie doorgezonden naar verweerder.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 augustus 2018 te Haarlem.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S.F. Mamman en mr. drs. B.J.E. Lodder.
Overwegingen
Feiten
1. Eiser is geboren op [#] en is ongehuwd. Eiser is artiest / danser.
2. Eiser heeft op 5 juli 2017 aangifte IB/PVV 2015 ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 22.632. In deze aangifte heeft eiser een omzet aangegeven van € 35.720. Er zijn geen kosten in aftrek gebracht.
3. Verweerder heeft de aanslagen IB/PVV en Zvw over 2015 conform de aangifte opgelegd.
4. Eiser heeft op 12 september 2017 een gewijzigde aangifte over 2015 ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 19.583. Deze aangifte is aangemerkt als een bezwaarschrift.
5. Op 12 oktober 2017 is nogmaals een gewijzigde aangifte 2015 ingediend, nu naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 16.500. De aangegeven omzet bedraagt
€ 35.720 en de in aftrek gebrachte bedrijfskosten € 7.922. De kosten zijn als volgt aangeduid:
Kosten uitbesteed werk en andere externe kosten € 1.598
Afschrijving andere vaste bedrijfsmiddelen € 60
Auto en transportkosten € 287
Andere kosten € 5.977
Totaal € 7.922
6. Eiser heeft bij brief van 22 november 2017 de kosten als volgt gespecificeerd:
Reiskosten (trein, taxi OV) € 287,35
Accessoires, reparaties, apparatuur € 1.719,22
Investering boven € 450 € 1.331,45
Telefoon, internet € 374,45
Horeca, hotel, cosmetica,
persoonlijke verzorging, bühnekleding € 2.029,61
Cursus, studie, excursie € 964,20
Administratie, vakliteratuur, bladmuziek, CD’s € 160,32
Uitbetaling derden, regie, choreograaf, repetitor,
pianist, coach, advocaat etc. € 1.598,10
Diverse kleine kosten € 160,11
Totaal € 8.624,70
7. Verweerder heeft in bezwaar van de andere kosten, groot € 5.977, een gedeelte, groot € 3.153,92 niet geaccepteerd:
Horeca etc. € 2.029,61
Cursus (fitness en voeding) € 964,20
Diverse kleine kosten € 160,11
Totaal is € 2.823 wel in aftrek toegestaan.
Geschil 8. In geschil is of de aftrek gebrachte ondernemingskosten terecht en tot het juiste bedrag zijn gecorrigeerd.
9. Eiser stelt dat verweerder de kostenaftrek ten onrechte heeft geweigerd met verwijzing naar artikel 36 uit de Wet IB 1964, welk artikel betrekking heeft op werknemers. De voorwaarden die verweerder aan aftrek stelt zijn niet opgenomen in de Wet IB 2001. Zulks is in strijd met het legaliteitsbeginsel.
Voorts is gehandeld in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel.
10. Verweerder stelt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de in geding zijnde kosten een zakelijk karakter hebben.
Van strijd met een van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur is geen sprake.
Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
11. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
12. Op grond van artikel 3.16, tweede lid, van de Wet IB 2001 komen bij het bepalen van de winst uit onderneming niet in aftrek de kosten van persoonlijke verzorging van de belastingplichtige zelf. Ingevolge het zevende lid van dat artikel geldt deze aftrekbeperking niet ten aanzien van de belastingplichtige die optreedt als artiest of als presentator of die als beroep een tak van sport beoefent.
13. De rechtbank stelt voorop dat het in beginsel op de weg van eiser ligt om de aftrek van deze uitgaven als zakelijke kosten, voortvloeiend uit en direct verband houdend met de door hem gedreven onderneming, aannemelijk te maken. Dit betekent dat eiser moet stellen en desgevraagd moet onderbouwen dat en in hoeverre de kosten aftrekbaar zijn. Dat betekent ook dat indien verweerder vragen stelt over de aftrekbaarheid van verschillende kosten, eiser gehouden is onderbouwende stukken en inlichtingen te verstrekken ter onderbouwing van zijn stelling dat de kosten aftrekbaar zijn. Ten aanzien van de in geding zijnde kosten overweegt de rechtbank als volgt.
Eiser heeft alle telefoonkosten - [A] en [B] - integraal als kostenpost opgenomen als zijnde zakelijk. De rechtbank acht volstrekt niet aannemelijk dat alle telefoonkosten verband houden met de onderneming.
Uitgaven bij [C] , [D] en [E] alsmede kosten voor voedingssupplementen kwalificeren niet als zakelijke kosten nu onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat deze kosten direct verband houden met de onderneming. Overigens merkt de rechtbank op dat eiser de betreffende kosten ten onrechte heeft aangeduid als ‘cursus, studie, excursie etc’ en dat eerst na bevraging door de rechtbank ter zitting de werkelijke aard van de gestelde uitgaven naar voren is gekomen.
Met betrekking tot de in aftrek geclaimde kosten voor kleding geldt dat veel van de aangeschafte kleding volstrekt geschikt is voor regulier gebruik.
Uitgaven voor bioscoop- en theaterbezoek (door eiser aangeduid als diverse kleine kosten) alsmede kosten voor regulier horecabezoek zijn consumptieve bestedingen en als zodanig niet aftrekbaar als zakelijke kosten.
De rechtbank acht het bedrag dat verweerder in aftrek heeft toegelaten een redelijke schatting van kosten die als zakelijk kunnen worden aangemerkt. Eiser heeft onvoldoende inzicht geboden in het zakelijk karakter van de resterende uitgaven om een hoger bedrag in aftrek toe te staan. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder de aftrek van de geclaimde kosten terecht heeft beperkt tot € 2.823.
14. Eiser legt aan zijn standpunt vooral ten grondslag dat verweerder de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, in het bijzonder het legaliteitsbeginsel, zou hebben geschonden door in zijn uitspraak op bezwaar te verwijzen naar de uitspraak van Hof Amsterdam van 20 februari 1995 (ECLI:NL:GHAMS:1995:AW1285) die is gewezen onder de Wet IB 1964.
Dit standpunt getuigt van een onjuiste (rechts)opvatting. In de eerste plaats heeft verweerder de zakelijkheid van kosten beoordeeld op basis van de Wet IB 2001. Verweerder heeft mitsdien niet getoetst aan het omvangs- en vergelijkingscriterium maar aan de zakelijkheid en de alsdan geldende voorwaarden voor aftrek. Voorts geldt dat de relevante wettelijke bepalingen ongewijzigd zijn overgenomen in de Wet IB 2001 zodat de wetsgeschiedenis en de jurisprudentie met betrekking tot de gelijkluidende bepalingen in de Wet IB 1964 van groot belang blijven voor de uitleg van de betreffende artikelen in de Wet IB 2001. Van enige schending van het legaliteitsbeginsel door verweerder door te verwijzen naar jurisprudentie gewezen onder de Wet IB 1964 is geenszins sprake.
15. Ook overigens is naar het oordeel van de rechtbank op geen enkele wijze sprake van enige schending van een van de andere algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
Eiser brengt ter onderbouwing van zijn stelling dat het zorgvuldigheidsbeginsel en motiveringsbeginsel zijn geschonden wederom de verwijzing naar de Wet IB 1964 naar voren. Zoals hiervoor reeds is overwogen, volgt de rechtbank eiser hierin niet.
Tot slot beroept eiser zich op het beginsel van fair play nu hij in beroep de kosten moet bewijzen en aannemelijk maker niet langer voldoende is. Dit betoog is onjuist aangezien er in de op eiser rustende bewijslast door het instellen van beroep geen verandering is gekomen.
16. Gelet op het vorenoverwogene dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
17. Bij deze uitkomst van de procedure ziet de rechtbank geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding, nog daargelaten dat eiser ter zitting desgevraagd heeft aangegeven zowel voor bezwaar als voor beroep af te zien van een verzoek om kostenvergoeding.