Home

Rechtbank Noord-Holland, 18-09-2018, ECLI:NL:RBNHO:2018:8047, AWB - 16 _ 3121

Rechtbank Noord-Holland, 18-09-2018, ECLI:NL:RBNHO:2018:8047, AWB - 16 _ 3121

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
18 september 2018
Datum publicatie
28 september 2018
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2018:8047
Zaaknummer
AWB - 16 _ 3121

Inhoudsindicatie

Eiseres mocht geen voorziening vormen ten laste van haar winst- en verliesrekening die ziet op de aansprakelijkheid voor het niet tijdig stuiten van een verjaringstermijn. Er is niet voldaan aan de voorwaarden. Eiseres is niet aansprakelijk gesteld en het is niet aannemelijk dat zij uit eigen beweging tot vergoeding van schade zou overgaan. Bovendien is na balansdatum vast komen te staan dat er op de balansdatum geen schade bestond tot vergoeding waarvan eiseres aangesproken had kunnen worden.

Uitspraak

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

zaaknummer: HAA 16/3121

(gemachtigde: J.H.W. van den Berg AA),

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2013 een aanslag vennootschapsbelasting opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 213.139 negatief.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.

Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Eiseres heeft, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gerepliceerd, waarna verweerder schriftelijk heeft gedupliceerd.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 juni 2018 te Haarlem. Namens eiseres is verschenen haar gemachtigde alsmede mr. [A] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. M.E. van Blanken, M. Vossen en K.H. Arling.

Overwegingen

Feiten

1. Eiseres heeft op 22 januari 2015 aangifte vennootschapsbelasting voor het jaar 2013 gedaan naar een belastbaar bedrag van € 813.139 negatief. In de aangifte is een buitengewone last opgenomen ten bedrage van € 600.000.

2. In de toelichting van de aangifte heeft eiseres verweerder gevraagd een expliciete uitspraak te doen met betrekking tot de in de aangifte opgenomen buitengewone last.

Naar aanleiding hiervan heeft een brievenwisseling tussen partijen plaatsgevonden en hebben partijen telefonisch contact gehad.

3. Per e-mail van 5 oktober 2015 kondigt verweerder aan af te zullen wijken van de ingediende aangifte en een correctie te zullen toepassen van € 600.000.

4. Met dagtekening 7 november 2015 is de aanslag aan eiseres opgelegd. De aanslag is opgelegd naar een belastbaar bedrag van (€ 813.139 negatief + € 600.000 =) € 213.139 negatief. Gelijktijdig met het opleggen van de aanslag heeft verweerder bij verliesvaststellingsbeschikking het verlies over 2013 vastgesteld op € 213.139.

5. Eiseres heeft hiertegen op 11 december 2015 (pro forma) bezwaar gemaakt. Op 21 maart 2016 heeft een hoorgesprek plaatsgevonden. Met dagtekening 4 mei 2016 heeft verweerder uitspraak op bezwaar gedaan waarbij het bezwaar van eiseres ongegrond is verklaard.

6. Directeur groot aandeelhouder van eiseres is mr. [A] . Eiseres vormt voor de vennootschapsbelasting een fiscale eenheid met [A BEDRIJF] BV, in wie zij 100% van de aandelen houdt. Mr. [X] heeft een advocatenpraktijk welke hij heeft ingebracht in [A BEDRIJF] BV. Deze vennootschap vormt met mr. [B] de Advocatenmaatschap [A BEDRIJF] .

7. Mr. [X] heeft ten gevolge van het overlijden van zijn vader krachtens legaat en door inschrijving van een ter uitvoering daarvan strekkende akte van 21 augustus 2002 in de Openbare Registers op 26 augustus 2002 de [B BEDRIJF] met de daaraan verbonden rechten verkregen. Tot deze rechten behoort een naastingsrecht uit het jaar 1700 omvattende het recht van nakoop betreffende land in eigendom toebehorende aan de (toenmalige) gemeente Maarssen alsmede – voor zover thans nog mogelijk – het recht tot het heffen van Tiend uit dat land op de vruchten die zulks oplevert, welke aan het Tiendrecht zijn onderworpen.

8. Op grond van het naastingsrecht had de (rechtsvoorganger van de) gemeente Stichtse Vecht de koopovereenkomst betreffende land dat zij in de jaren zestig had verworven en aan het eind van de jaren tachtig en begin van de jaren negentig van de vorige eeuw heeft verkocht aan projectontwikkelaars, ter overname dienen aan te bieden aan de vader van mr. [X] . Dat is niet gebeurd. In 1997 heeft mr. [X] namens zijn vader de gemeente aangeschreven tot naleving van het naastingsrecht.

9. Mr. [X] is een civiele procedure gestart tegen de gemeente Stichtse Vecht inzake het bestaan en het naleven van het naastingsrecht. Hierbij heeft hij zich laten vertegenwoordigen door mr. [B] . Voorafgaand aan de start van de procedure heeft overleg met de gemeente plaatsgevonden, in verband waarmee in augustus 2002 een concept-dagvaarding aan de gemeente is verzonden.

10. De civiele procedure is gestart met de door mr. [B] aan de gemeente Stichtse Vecht uitgebrachte dagvaarding op 21 februari 2003. Het Gerechtshof Amsterdam heeft in hoger beroep bij arrest van 2 oktober 2012 voor recht verklaard – kort gezegd – dat het naastingsrecht door de gemeente Stichtse Vecht dient te worden gerespecteerd en te worden nageleefd. In vervolg hierop is mr. [X] voor de rechtbank Midden-Nederland een civiele procedure tot schadevergoeding gestart tegen de gemeente Stichtse Vecht. Bij vonnissen van 7 augustus 2013 en 22 januari 2014 heeft de rechtbank het door de gemeente gedane beroep op verjaring gegrond geacht en de vorderingen afgewezen.

11. Van voormeld vonnis is mr. [X] in hoger beroep gekomen bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Bij arrest van 28 juli 2015 (nr. 200.149.703, ECLI:NL:GHARL:2015:5672) heeft het gerechtshof, kort gezegd, geoordeeld dat de vorderingen van mr. [X] op de gemeente eind 2002 zijn verjaard. Hiertegen is geen beroep in cassatie ingesteld.

12. In de jaarrekening van het jaar 2013 van [A BEDRIJF] BV is een voorziening voor schadevergoeding opgenomen van € 600.000. De schadevergoeding ziet op de door mr. [X] geleden schade ten gevolge van het niet tijdig stuiten van de verjaringstermijnen. Aan [A BEDRIJF] BV is geen aansprakelijkstelling uitgebracht. Er is geen melding van een beroepsfout gemaakt bij de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar.

Geschil 13.In geschil is het antwoord op de vraag of eiseres een voorziening mocht vormen ten laste van haar winst- en verliesrekening vanwege aansprakelijkheid voor het niet tijdig stuiten van de verjaringstermijn van de vorderingen afkomstig van het naastingsrecht. Indien het antwoord hierop bevestigend luidt is in geschil of een voorziening ten bedrage van € 600.000 kon worden gevormd.

14. Eiseres stelt dat zij aansprakelijk kan worden gesteld voor het niet tijdig stuiten van de verjaringstermijnen van de vorderingen, dat als een beroepsfout moet worden gekwalificeerd. Daardoor heeft mr. [X] schade geleden die zij aan hem dient te vergoeden. Eiseres heeft de schade per 1 januari 2014 berekend op € 854.908,17. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag overeenkomstig de ingediende aangifte.

15. Verweerder stelt dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij aansprakelijk is voor het niet tijdig stuiten van de verjaringstermijnen van de vorderingen voortvloeiende uit het naastingsrecht, en dat daardoor geen schadevergoeding is verschuldigd aan mr. [X] . Indien de rechtbank tot het oordeel komt dat eiseres wel aannemelijk maakt dat zij aansprakelijk is voor de schade die het gevolg is van het niet tijdig stuiten van de verjaringstermijnen van de vorderingen, stelt verweerder dat het verschuldigde bedrag niet als voorziening mag worden opgenomen ten laste van de winst- en verliesrekening van eiseres omdat niet is voldaan aan de voorwaarden die daarvoor gelden, met name bestaat er geen redelijke mate van zekerheid dat de uitgaven zich zullen voordoen. Indien de rechtbank tot het oordeel komt dat wel aan de voorwaarden is voldaan en het verschuldigde bedrag als voorziening mag worden opgenomen, stelt verweerder zich op het standpunt dat bij het vormen van de voorziening is uitgegaan van een reeks veronderstellingen zodat eiseres het bedrag van € 600.000 niet aannemelijk heeft gemaakt. Bovendien heeft het gerechtshof in de civiele procedure beslist dat er afgezien van de verjaring van de vordering geen aanleiding is voor toewijzing van enig schadebedrag. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

16. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.

Beoordeling van het geschil

17. Bij de bepaling van de winst voor een zeker jaar kan ter zake van toekomstige uitgaven een passiefpost worden gevormd indien de uitgaven hun oorsprong vinden in feiten of omstandigheden die zich in de periode voorafgaande aan de balansdatum hebben voorgedaan en ook overigens aan die periode kunnen worden toegerekend en ter zake waarvan een redelijke mate van zekerheid bestaat dat zij zich zullen voordoen (zie Hoge Raad 26 augustus 1998, nr. 33417, ECLI:NL:HR:1998:AA2555).

18. De rechtbank is van oordeel dat per balansdatum geen redelijke mate van zekerheid bestond dat de uitgaven in verband met een te betalen schadevergoeding door eiseres aan mr. [X] zich zouden voordoen. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.

19. Eiseres wenst een voorziening te vormen voor een vordering tot vergoeding van de schade die mr. [X] heeft geleden als gevolg van het niet tijdig stuiten van de verjaring van zijn vordering tot vergoeding van schade op de gemeente Stichtse Vecht wegens het niet nakomen van het naastingsrecht. Het gaat dus om een schadevergoeding die mr. [X] van de gemeente Stichtse Vecht zou hebben kunnen ontvangen indien zijn vordering niet zou zijn verjaard. Mr. [X] heeft echter nimmer enige actie jegens eiseres genomen waaruit eiseres heeft kunnen afleiden dat zij met een zodanige vordering geconfronteerd zou worden. Ter zitting heeft zij in dit verband bevestigd dat mr. [X] geen aansprakelijkstelling heeft uitgebracht. Zij heeft evenmin gesteld, laat staan aannemelijk gemaakt, dat zij uit zichzelf tot schadevergoeding zal overgaan.

20. In de civiele schadevergoedingsprocedure heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in hoger beroep naast het oordeel dat de vorderingen van mr. [X] op de gemeente eind 2002 zijn verjaard en dat de verjaringstermijnen niet tijdig zijn gestuit, nog het volgende overwogen:

“4.13 Tenslotte overweegt het hof nog het volgende. De gemeente heeft, zoals hiervoor onder 4.3 weergegeven, gemotiveerd het causaal verband tussen de (gestelde) rechtsinbreuk en de (gestelde) schade betwist evenals het bestaan van zulke schade. [X] heeft hierop slechts zeer summier en zonder enige onderbouwing gesteld dat zijn vader aanzienlijke vastgoedportefeuilles bezat, zich de waarde van projectontwikkeling zou hebben gerealiseerd en het recht zou hebben uitgeoefend (memorie van grieven, onder 60, pleitnota in hoger beroep, 6). Bij gebreke van enige nadere toelichting en onderbouwing van deze (te) algemene – betwiste – stellingen, schieten deze tekort om tot toewijzing van enig schadebedrag – laat staan de door [X] integraal gevorderde bij de onderhavige ontwikkeling gerealiseerde winst – te kunnen overgaan, nog afgezien van het feit dat [X] heeft nagelaten op dit punt van (voldoende concrete) stellingen (gespecificeerd) bewijs aan te bieden. Nu het hof op dit punt ook geen aanleiding ziet ambtshalve bewijs op te dragen, zijn de onderhavige vorderingen van [X] ook om deze reden niet toewijsbaar.

4.14

Nu geen (voldoende specifiek) bewijs is aangeboden van (voldoende concrete) stellingen die, indien bewezen, tot een ander oordeel leiden, is bewijslevering niet aan de orde.

4.15

Het voorgaande betekent dat de grieven 1 tot en met 3, voor zover hiervoor besproken, falen en voor het overige geen bespreking behoeven. Gelet op deze uitkomst bestaat geen aanleiding om de gemeente nog op de (na pleidooi integraal overgelegde) producties 36 en 37 te laten reageren.(…)”

De rechtbank verwerpt het betoog van eiseres, dat deze rechtsoverwegingen ten overvloede zijn gegeven en dat het geschil met betrekking tot de schade nog aan de orde zou zijn gekomen indien het verjaringsverweer van de gemeente had gefaald. Uit de gekozen bewoordingen volgt onmiskenbaar dat het gerechtshof van oordeel is dat mr. [X] zijn stellingen betreffende het vereiste causale verband tussen het handelen van de gemeente en het optreden van enige schade en de omvang van enig bedrag aan schade onvoldoende heeft onderbouwd om tot toewijzing van enig schadebedrag te kunnen leiden. Het gevolg daarvan is dat het gerechtshof voor bewijslevering door mr. [X] of het reageren op de door deze na pleidooi overgelegde producties door de gemeente geen aanleiding meer heeft gezien. Het gerechtshof heeft, met andere woorden, de vordering tevens afgewezen op de zelfstandig dragende grond dat mr. [X] met betrekking tot de schade niet aan zijn stelplicht heeft voldaan. Het niet voldoen aan de stelplicht brengt mee dat de schade in een nieuwe procedure tegen de gemeente niet alsnog succesvol aan de orde kan worden gesteld. Gelet op de verstreken tijd en op het feit dat beroep in cassatie is uitgebleven heeft voormeld arrest inmiddels kracht van gewijsde verkregen. In het geval het verjaringsverweer van de gemeente Stichtse Vecht had gefaald en mr. [X] over de schade een nieuwe procedure zou zijn gestart, zou voorzienbaar zijn dat de gemeente zich in die procedure zou hebben beroepen op het gezag van gewijsde van de beslissing in voormeld arrest op het punt van het causale verband en de schade (vgl. artikel 236 en artikel 353 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). Dat de gemeente Stichtse Vecht uit hoofde van de schending van het naastingsrecht aan mr. [X] geen schadevergoeding behoeft te betalen staat daarmee genoegzaam vast.

21. Aangezien eiseres nooit aansprakelijk is gesteld, niet aannemelijk is dat zij uit eigen beweging tot vergoeding van schade zou overgaan en na balansdatum vast is komen te staan dat er op de balansdatum geen schade bestond tot vergoeding waarvan eiseres door mr. [X] aangesproken had kunnen worden, is de rechtbank van oordeel dat niet is voldaan aan de voorwaarden voor het vormen van een voorziening.

22. Nu de rechtbank tot het oordeel komt dat de eerste in geschil zijnde vraag ontkennend moet worden beantwoord, behoeft de tweede in geschil zijnde vraag geen behandeling meer.

23. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

Proceskosten

24. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Rechtsmiddel