Rechtbank Noord-Holland, 19-10-2018, ECLI:NL:RBNHO:2018:9191, AWB - 16 _ 2912
Rechtbank Noord-Holland, 19-10-2018, ECLI:NL:RBNHO:2018:9191, AWB - 16 _ 2912
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Holland
- Datum uitspraak
- 19 oktober 2018
- Datum publicatie
- 29 oktober 2018
- ECLI
- ECLI:NL:RBNHO:2018:9191
- Zaaknummer
- AWB - 16 _ 2912
Inhoudsindicatie
Aanslag vennootschapsbelasting. Eiseres houdt zich bezig met de handel in onroerend goed en is in het bezit van een groot aantal panden, waarvan een aantal gezamenlijk met derden. In geschil is in hoeverre de gekochte en verkochte panden als bedrijfsmiddel of als voorraad zijn aangehouden. De rechtbank oordeelt per pand in geschil of eiseres de kwalificatie van bedrijfsmiddel aannemelijk heeft gemaakt en komt tot het oordeel dat eiseres daarin niet is geslaagd. Het beroep is ongegrond.
Uitspraak
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 16/2912
(gemachtigde: dr. W. Bruins Slot),
en
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2011 een aanslag vennootschapsbelasting (hierna: Vpb) opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 6.583.839. Tevens is bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht tot een bedrag van € 217.382.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gerepliceerd, waarna verweerder schriftelijk heeft gedupliceerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 mei 2018 te Haarlem. Namens eiseres is drs. [A] verschenen, bijgestaan door de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door E. Ayaz, L. Altug en drs. M.E. van Blanken.
Overwegingen
Feiten
1. Eiseres houdt zich blijkens de omschrijving van haar activiteiten in het handelsregister bezig met:
“Handel in eigen onroerend goed. Het verkrijgen, vervreemden, bezwaren, administreren en exploiteren van onroerende zaken en andere vermogensbestanddelen.”
2. In 2011 is eiseres 100% aandeelhouder van [B] B.V. en [C] B.V. Deze vormen met eiseres een fiscale eenheid voor de Vpb.
3. Eiseres bezit in de jaren 2010-2012 gemiddeld 405 panden, waarvan 52 panden gezamenlijk met derden. In de periode 2008 tot en met 2012 zijn de huurinkomsten gestegen van € 3.200.000 tot € 6.400.000.
4. In het kader van de aanslagregeling Vpb 2006 zijn eiseres en verweerder overeengekomen om panden die binnen een jaar na aankoop werden verkocht als voorraad, en panden die meer dan een jaar na aankoop werden verkocht als bedrijfsmiddel aan te merken (hierna: het twaalfmaandscriterium). Desgevraagd heeft verweerder niet toegezegd deze methode ook nadien te zullen accepteren.
5. Eiseres heeft aangifte Vpb 2011 gedaan naar een belastbare winst en een belastbaar bedrag van € 1.317.239. In de aangifte is met betrekking tot de herinvesteringsreserve (hierna: HIR) het volgende opgenomen:
Stand begin 2011 € 13.514.027
Toevoegingen € 1.746.167
Onttrekkingen € 7.458.034
Stand eind 2011 € 7.802.160
6. Bij brief van 3 juni 2013 heeft verweerder eiseres bericht de aangifte Vpb 2011 in behandeling te hebben genomen. De brief vermeldt voorts, voor zover van belang:
“Toevoeging herinvesteringsreserve (€ 1.746.167)
Ik verzoek u om toezending van:
- de verkoopakte(s);
- de boekwaarde(n) van het te vervangen onroerende goed, per object gespecificeerd;
- een omschrijving van het vervangingsvoornemen;
- stukken waaruit blijkt dat dit vervangingsvoornemen op balansdatum aanwezig is.
Afboeking herinvesteringsreserve (€ 7.458.034)
Ik verzoek u om toezending van:
- de koopakte(s);
- de boekwaarde(n) van het vervangen onroerende goed, per object gespecificeerd.”
7. Eiseres heeft bij brief van 15 juli 2013 kopieën van verkoopaktes, aankoopaktes en specificaties van de boekwaarden overgelegd. Voorts vermeldt de brief:
“Met betrekking tot de omschrijving van het vervangingsvoornemen en eventuele stukken ter zake kan ik aangeven dat dit in de aard van de onderneming is begrepen. Uit de afboeking van de herinvesteringsreserve van € 7,5 miljoen - investeringen/vervangingen in 2011 - blijkt overduidelijk dat het vervangingsvoornemen aanwezig is.”
8. Bij brieven van 9 september en 6 december 2013 heeft verweerder om aanvullende informatie verzocht. Deze brieven zijn bij brieven van eiseres van 11 november 2013 en 21 januari 2014 beantwoord.
9. Bij brieven van 26 maart en 15 juli 2014 heeft verweerder eiseres bericht van plan te zijn af te wijken van de aangifte. In reactie hierop heeft eiseres bij brief van 29 september 2014 voorgesteld het twaalfmaandscriterium te gebruiken. Op 19 december 2014 heeft een bespreking tussen partijen plaatsgevonden. Partijen hebben geen overeenstemming kunnen bereiken over een praktische oplossing. Bij brief van 12 mei 2015 heeft verweerder eiseres onder verwijzing naar voormeld overleg verzocht om een nadere onderbouwing van de HIR 2011. In reactie hierop heeft eiseres per e-mailbericht van 28 mei 2015 laten weten dat het weinig zin heeft met aanvullend bewijsmateriaal te komen en er de voorkeur aan te geven dat een aanslag wordt opgelegd waarna het onderscheid tussen voorraad en bewijsmiddel in bezwaar alsnog aan de orde kan worden gesteld. Bij brief van 16 juni 2015 heeft verweerder eiseres bericht dat geen concrete stukken zijn overgelegd waaruit blijkt dat de panden zijn gekocht met de intentie om deze als bedrijfsmiddel aan te houden en dat binnenkort een definitieve aanslag wordt vastgesteld.
10. Bij de aanslagregeling Vpb 2011 is verweerder als volgt van de aangifte afgeweken:
Aangegeven belastbare winst € 1.317.239
Bij: gekochte panden als voorraad aangemerkt € 3.484.476
Bij: verkochte panden als voorraad aangemerkt € 1.782.124 +
Gecorrigeerde belastbare winst € 6.583.839
Af: te verrekenen verliezen € - -/-
Gecorrigeerd belastbaar bedrag € 6.583.839
Geschil 11. In geschil is of verweerder terecht van de aangifte Vpb 2011 is afgeweken. In het bijzonder is in geschil in hoeverre de in 2011 gekochte en verkochte panden als bedrijfsmiddel of als voorraad zijn aangehouden. Voor zover de panden als bedrijfsmiddelen moeten worden aangemerkt is in geschil of de HIR voor elk pand bij aankoop en verkoop kan worden gemuteerd.
12. Eiseres stelt zich primair op het standpunt dat alle panden als bedrijfsmiddelen moeten worden aangemerkt. Zij voert daartoe aan:
- dat aangenomen moet worden dat zij haar panden in overheersende mate aankoopt met het doel ze te exploiteren aangezien zij haar portefeuille de laatste jaren fors heeft uitgebreid;
- dat de opvatting en dienovereenkomstige behandeling door de ondernemer de doorslag geven in grensgevallen waarin de kwalificatie van een activum niet kan worden afgeleid uit zijn functie of plaats in het bedrijf.
Eiseres stelt zich subsidiair op het standpunt dat de door verweerder doorgevoerde correcties in verband met de panden [d] te [E] , [f] en [g] te [H] niet, en de overige wel worden bestreden. Zij voert daartoe aan:
- dat bij aankoop in verhuurde staat de verhuurintentie genoegzaam is aangetoond;
- dat de verdubbeling van de huurinkomsten in de periode 2008 tot en met 2012 een betekenisvolle aanwijzing is dat de panden ter exploitatie zijn aangekocht;
- dat splitsing de verhuurmogelijkheden verbetert omdat daar vaak renovatiewerkzaamheden aan voorafgaan en de kans dat de woning als vrije sectorwoning wordt aangemerkt vergroot;
- dat verkoop plaatsvindt als dat economisch gezien een goede of wenselijke zaak is, waarbij eiseres drie gevallen onderscheidt: (1) in het geval een grote liquiditeitsbehoefte haar noodzaakt panden die daarvoor niet waren bestemd toch te verkopen, (2) in het geval de verhuurmogelijkheden overschat waren, en (3) in het geval eiseres een bod kreeg dat zo aantrekkelijk was dat zij niet kon weigeren.
Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de belastingaanslag tot een berekend naar een belastbaar bedrag van € 874.893 en een HIR per ultimo 2011 van primair € 8.339.498 en subsidiair € 8.630.255 en vergoeding van de integrale proceskosten.
13. Verweerder stelt dat de panden door eiseres niet als bedrijfsmiddel maar als voorraad zijn aangehouden. Verweerder stelt voorts dat het voornemen tot herinvestering per balansdatum en het vereiste van het nadien voortdurend aanwezig zijn van dit voornemen ontbreken. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
Beoordeling van het geschil
14. Artikel 3.54 van de Wet IB 2001 bepaalt, voor zover van belang:
“1. Indien bij vervreemding van een bedrijfsmiddel de opbrengst de boekwaarde van het bedrijfsmiddel overtreft, kan bij het bepalen van de in het kalenderjaar genoten winst het verschil gereserveerd worden en blijven tot vermindering van de in aanmerking te nemen aanschaffings- of voortbrengingskosten van bedrijfsmiddelen die in het jaar van vervreemding of in de daarop volgende drie jaren worden aangeschaft of voortgebracht, indien en zolang het voornemen tot herinvestering van de opbrengst bestaat (herinvesteringsreserve).
2. Afboeking van de herinvesteringsreserve op de aanschaffings- of voortbrengingskosten van het bedrijfsmiddel of de bedrijfsmiddelen waarin wordt geherinvesteerd, vindt plaats voorzover het gezamenlijke bedrag van de boekwaarden van die bedrijfsmiddelen door die afboeking niet daalt beneden het bedrag van de boekwaarde onmiddellijk voorafgaande aan de vervreemding van het bedrijfsmiddel ter zake waarvan de herinvesteringsreserve is gevormd.
3. Afboeking van een herinvesteringsreserve die is ontstaan als gevolg van de vervreemding van een bedrijfsmiddel waarop niet pleegt te worden afgeschreven of waarop in meer dan tien jaren pleegt te worden afgeschreven, behoeft slechts plaats te vinden op de aanschaffings- of voortbrengingskosten van bedrijfsmiddelen met eenzelfde economische functie als de vervreemde bedrijfsmiddelen.
4. Met betrekking tot bedrijfsmiddelen waarop niet pleegt te worden afgeschreven en bedrijfsmiddelen waarop in meer dan tien jaren pleegt te worden afgeschreven, vindt afboeking van een herinvesteringsreserve slechts plaats voorzover de herinvesteringsreserve is gevormd ter zake van de vervreemding van bedrijfsmiddelen met eenzelfde economische functie in de onderneming als de aangeschafte of voortgebrachte bedrijfsmiddelen.
5. Een herinvesteringsreserve wordt uiterlijk in het derde jaar na het jaar waarin de reserve is ontstaan, in de winst opgenomen, behalve voorzover:
a. in verband met de aard van de aan te schaffen of voort te brengen bedrijfsmiddelen een langer tijdvak is vereist of
b. de aanschaffing of voortbrenging, mits daaraan een begin van uitvoering is gegeven, door bijzondere omstandigheden is vertraagd.”
15. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 11 maart 1953, ECLI:NL:HR:1953:AY3490, de volgende definitie gegeven van bedrijfsmiddelen:
“(…) dat bedrijfsmiddelen in het algemeen zijn die tot het bedrijfsvermogen behorende zaken, welke - in tegenstelling tot de zaken, die voor den omzet zijn bestemd - behoren tot het vaste kapitaal en bestemd zijn om voor de uitoefening van het bedrijf te worden gebruikt; (…)”
16. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 1 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT3022, met betrekking tot de kwalificatie van onroerende zaken als voorraad of als bedrijfsmiddel in relatie tot de toepasbaarheid van de vervangingsreserve beslist:
“4.1.2. Het volgende moet worden vooropgesteld. Ook al is het doel van een onderneming ten aanzien van in haar bezit zijnde onroerende zaken deze binnen afzienbare tijd met winst te verkopen, dan kan die onderneming tevens, in afwachting van dat moment, deze zaken opbrengstgevend gebruiken. Die onroerende zaken hebben dan in de onderneming tegelijkertijd kenmerken van voorraad en van bedrijfsmiddel in de zin van het fiscale jaarwinstbegrip.
(…)
De vervangingsreserve heeft ten doel te bevorderen dat boekwinsten, gemaakt doordat bedrijfsmiddelen uit de onderneming verdwijnen, voor de in het kader van de continuïteit van de onderneming nodige vervanging van die bedrijfsmiddelen beschikbaar blijven. Naar zijn aard kan die reserve slechts toepassing vinden ter zake van onroerende zaken die duurzaam aan de onderneming verbonden waren, en derhalve niet ter zake van onroerende zaken die werden aangeschaft met de overheersende bedoeling deze per eerstkomende, geschikte gelegenheid weer te verkopen. Zij zijn in zoverre gelijk te stellen aan zaken die voor de omzet zijn bestemd: zij komen niet in aanmerking voor de toepassing van de vervangingsreserve.”
Uit het arrest van de Hoge Raad van 12 mei 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV0430, volgt dat dit arrest onverkort van belang is voor de uitleg van de doelstelling van de HIR.
17. De rechtbank stelt voorop dat op eiseres als degene die verzoekt om toepassing van een fiscale faciliteit de last rust aannemelijk te maken dat aan de toepassingsvoorwaarden is voldaan.
18. Zoals in het arrest van de Hoge Raad van 1 april 2005 (ECLI:NL:HR:20054:LJN AT3022) is overwogen is het doel van de vervangingsreserve (in het onderhavige geval: de HIR) te bevorderen dat de boekwinsten op uit de onderneming verdwenen bedrijfsmiddelen met het oog op de continuïteit van de onderneming beschikbaar blijven voor de vervanging van die bedrijfsmiddelen. Voorts volgt uit dat arrest dat de HIR naar zijn aard slechts toepassing kan vinden op onroerende zaken die duurzaam aan de onderneming verbonden waren. Uit het betoog van eiseres dat voor toepassing van de HIR voldoende is dat aannemelijk is dat de panden in overheersende mate worden aangekocht met het doel deze te exploiteren, zou volgen dat de HIR van toepassing zou zijn op panden waarvan niet is komen vast te staan dat zij zijn aangeschaft met de intentie voor de uitoefening van het bedrijf te worden gebruikt. Deze consequentie is onverenigbaar met de doelstelling van de HIR, zodat het betoog van eiseres faalt.
19. Op eiseres rust dus de last per pand aannemelijk te maken dat het als bedrijfsmiddel moet worden aangemerkt. Voor zover eiseres betoogt dat de opvatting en dienovereenkomstige behandeling door de ondernemer in grensgevallen de doorslag dient te geven faalt dit betoog. Op eiseres rust de bewijslast aannemelijk te maken dat sprake is van onroerende zaken die werden aangeschaft met de overheersende bedoeling deze duurzaam aan de onderneming te verbinden.
20. In de omschrijving van de activiteiten van eiseres in het handelsregister liggen zowel de handel in als de exploitatie van onroerende zaken besloten. Uit de stijging van de totale huuropbrengsten in de periode 2008 tot en met 2012 kan niets worden afgeleid over de intentie waarmee enig pand is aangeschaft. De aankoop van een pand in verhuurde staat kan een aanwijzing zijn voor de intentie het pand als bedrijfsmiddel te exploiteren, maar is daarvoor zeker niet doorslaggevend. Daarvoor is immers ook de aard van het pand (woning of bedrijfspand), de duur van de overeengekomen huur (tijdelijk of voor onbepaalde tijd), de vraag of huurbeschermingsregels van toepassing zijn, en de overige (verwachte) omstandigheden, waaronder die op de huur- en koopmarkt, van belang. De rechtbank volgt eiseres overigens niet in haar stelling dat de splitsing van panden in appartementsrechten de verhuurmogelijkheden verbetert. Ten titel van huur kan immers ook een gedeelte van een pand in gebruik worden verstrekt (vgl. artikel 7:201, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek). Voor renovatie van een huurwoning is zodanige splitsing niet vereist. Aangezien splitsing in appartementsrechten de mogelijkheid verschaft een gegadigde een exclusief zakelijk gebruiksrecht te verschaffen op een zelfstandig gedeelte van een pand, acht de rechtbank splitsing in appartementsrechten daarom eerder een aanwijzing dat gepoogd wordt de mogelijkheden van verkoop te vergroten.
21. Met inachtneming van overweging 20 zal de rechtbank hierna per pand in geschil beoordelen of eiseres de kwalificatie van bedrijfsmiddel aannemelijk heeft gemaakt.
[i] te [J]
Dit pand is in verhuurde staat aangekocht op een executieveiling op 11 juni 2011. Eiseres heeft niet, althans onvoldoende, weersproken dat de bijzondere veilingvoorwaarden melding maakten van een huurder die eventueel ontruimd kon worden, dat de overeengekomen huur afliep op 1 juni 2012 en dat het pand op 7 juli 2012 in onverhuurde staat te koop is aangeboden en op 10 januari 2013 is verkocht. Mede in het licht van deze omstandigheden heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat het pand met het oog op verhuur is aangekocht. De rechtbank tekent hierbij aan dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat verkoop na afloop van de huur als enige optie overbleef, aangezien nergens uit afgeleid kan worden dat pogingen zijn ondernomen om het pand opnieuw te verhuren. Het moet er daarom voor worden gehouden dat dit pand louter met het oog op de verkoop is aangekocht en aangehouden en daarom als voorraad moet worden aangemerkt.
[k] te [L]
Dit pand is op 14 juni 2011 in onverhuurde staat gekocht, op 15 juli 2011 te koop gezet en op 24 april 2012 in onverhuurde staat verkocht. Eiseres heeft haar stelling dat het pand ook te huur is aangeboden en toen dat niet lukte besloten is het te verkopen, en dat uit de omstandigheid dat met verlies is verkocht afgeleid moet worden dat zij gekozen heeft voor de minst slechte optie, niet voldoende (met stukken) onderbouwd. Niet aannemelijk is geworden dat dit pand met het oog op verhuur is aangekocht. De rechtbank acht gelet op het vorenstaande veeleer aannemelijk dat het pand slechts met het oog op de verkoop is aangekocht en aangehouden, zodat het als voorraad moet worden aangemerkt. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit pand is gekocht met de bedoeling dit duurzaam aan haar onderneming te verbinden.
[m] , [mm 1] , [n] , [o] , [p] , [pp] , [q] , [qq 1] , [qqq] en
[qqqq] te [H]
De rechtbank leidt uit de stellingen van partijen en de veilingstukken van [n] [pp] af dat alle genoemde panden (behalve [n] [pp] ) in verhuurde staat zijn aangekocht op een veiling op 20 juni 2011. Als niet weersproken staat vast dat de panden op 20 juli 2011 zijn geleverd, in november 2011 zijn gesplitst, nog enige tijd verhuurd zijn geweest en vervolgens in onverhuurde staat zijn verkocht. De rechtbank acht gelet op het tijdsverloop tussen de aankoop en de splitsing aannemelijk dat de panden louter zijn aangekocht met de intentie van verkoop en daarom als voorraad gekwalificeerd moeten worden. Dat zij voorafgaand aan de verkoop nog enige tijd verhuurd zijn geweest doet daar niet aan af.
[r] te [S]
Vast staat dat deze vakantiewoning op een vakantiepark in onverhuurde staat is gekocht en op 3 augustus 2011 is geleverd, op 31 mei 2012 te koop is aangeboden en op 8 juli 2012 in onverhuurde staat is verkocht. Bij gebreke van enige aanwijzing van een intentie tot verhuur houdt de rechtbank het ervoor dat de vakantiewoning slechts met de intentie tot verkoop is aangekocht en dat deze intentie onveranderd is gebleven, zodat deze als voorraad moet worden aangemerkt.
[d] te [E]
Eiseres berust in de HIR correctie.
[t] te [U]
Deze recreatiebungalow is op 26 september 2011 in onverhuurde staat gekocht op een executieveiling en op 6 maart 2013 in onverhuurde staat verkocht. Eiseres heeft haar stelling dat de recreatiebungalow is gekocht van de toenmalige eigenaar die deze vervolgens heeft gehuurd en dat de recreatiebungalow uiteindelijk is verkocht aan zijn schoonvader onvoldoende onderbouwd. Eiseres heeft niet weersproken dat op 25 mei 2012 een ontruimingsexploot is betekend aan de voormalige eigenaar en dat deze de recreatiebungalow niet heeft teruggekocht. Bij gebreke van enige aanwijzing voor aankoop met de intentie van verhuur houdt de rechtbank het er onder deze omstandigheden voor dat de recreatiebungalow als voorraad moet worden aangemerkt.
[v] te [W]
Vast staat dat deze woning op een veiling op 26 september 2011 is gekocht in onverhuurde staat en op 20 april 2012 in onverhuurde staat is verkocht. Eiseres heeft haar stelling dat zij geïnteresseerd was in het object vanwege de qua huurinkomsten specifieke combinatie van schuur en woning onvoldoende onderbouwd. Er zijn geen stukken overgelegd waaruit een poging tot verhuur van de woning kan worden afgeleid. De rechtbank tekent hierbij aan dat eiseres in het licht van de betwisting door verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat een familierelatie bestaat tussen de voormalige bewoners en de koper, zodat evenmin aannemelijk is geworden dat de verkoop alleen heeft plaatsgevonden omdat de vader van de bewoners die weigerden te ontruimen aanbood de woning te kopen. Nu elke aanwijzing voor een aankoop met de intentie tot verhuur ontbreekt, houdt de rechtbank het ervoor dat de woning louter is aangekocht met de intentie van verkoop en dus als voorraad moet worden aangemerkt.
[f] te [H]
Eiseres berust in de HIR correctie.
[q] te [H]
Eiseres berust in de HIR correctie.
[aa] [aaa] , [bb] , [bbb] en [cc] en [dd] te [H]
Vast staat dat de woningen op een veiling op 2 december 2011 in verhuurde staat zijn gekocht en op 18 december 2012 in verhuurde staat zijn verkocht. Eiseres heeft haar stelling dat zij deze woningen en die aan de [ee] (zie hierna) van een belegger heeft aangekocht met de intentie van verhuur maar voortijdig heeft verkocht omdat de bewoners zich crimineel gedroegen, tegenover de betwisting door verweerder onvoldoende onderbouwd. Uit het tijdsverloop tussen aankoop en verkoop kan dit niet worden afgeleid. Daaruit leidt de rechtbank af dat de voor de kwalificatie als bedrijfsmiddel vereiste duurzame verbondenheid met de onderneming in casu ontbreekt, zodat de woningen als voorraad moeten worden aangemerkt.
[ee] , [ff] en [gg] te [H]
Vast staat dat deze woningen op een veiling op 19 december 2011 in verhuurde staat zijn gekocht en op 5 september 2013 zijn verkocht. Het betoog van eiseres is hetzelfde als met betrekking tot de woningen aan de [aa] en de [dd] en faalt dus op de gronden als daar vermeld.
[hh] [hhh] en [hhhh] te [H]
Eiseres heeft haar stelling dat deze appartementen met de intentie van verhuur zijn aangekocht onvoldoende onderbouwd. Eiseres heeft niet weersproken dat zij deze appartementen (en nrs. [hhhhh] en [hhhhhh] ) tezamen met [II] B.V. op 2 januari 2009 op een veiling heeft verworven en dat nr. [hhhhhh] reeds op 17 februari 2009 is verkocht, dat de appartementen op 8 januari 2010 zijn gesplitst op grond van een vergunning van 17 november 2009, dat zij zijn gerenoveerd, dat nr. [hhh] op 1 juni 2010 is verkocht aan het tot het concern van [II] B.V. behorende [JJ] B.V., die het appartement opnieuw heeft laten splitsen in ‘voor’ en ‘achter’ en aan derden heeft geleverd op grond van koopovereenkomsten uit november 2009 en dat nr. [hhhh] op 21 november 2011 door eiseres is geleverd aan een derde. De rechtbank leidt uit het relatief korte tijdsverloop tussen aankoop en verkoop van de appartementen op nr. [hhh] en de omstandigheid dat de koopovereenkomsten met derden dateren uit november 2009 af dat deze appartementen slechts zijn aangekocht met de intentie van verkoop. Uit de huurovereenkomst betreffende het appartement op nr. [hhhh] blijkt dat deze uiterlijk verlengd kon worden tot 1 mei 2011. Een verdere verlenging zoals eiseres voorstaat kan daar niet uit worden afgeleid. De rechtbank neemt ook voor dit appartement aan dat het louter is aangekocht en aangehouden met de intentie van verkoop. Zij moeten dus alle als voorraad worden aangemerkt.
[kk] te [LL]
Als niet weersproken staat vast dat dit pand in onverhuurde staat op 6 oktober 2008 is gekocht op een veiling, dat het in januari 2009 te koop is gezet en op 17 december 2009 in onverhuurde staat is verkocht. Bij gebreke van enig stuk dat steun biedt aan de stelling van eiseres dat het pand is aangekocht met de intentie van verhuur en gelet op het tijdsverloop houdt de rechtbank het ervoor dat het pand slechts is aangekocht en aangehouden met de intentie van verkoop, zodat het als voorraad moet worden aangemerkt.
[mM] te [NN]
Als niet weersproken staat vast dat dit pand in onverhuurde staat op 4 september 2009 is aangekocht op een veiling en op 27 september 2010 in onverhuurde staat is verkocht.
Bij gebreke van enig stuk dat steun biedt aan de stelling van eiseres dat het pand is aangekocht met de intentie van verhuur en gelet op het tijdsverloop houdt de rechtbank het ervoor dat het pand is aangekocht en aangehouden met de intentie van verkoop, zodat het als voorraad moet worden aangemerkt. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit pand is gekocht met de bedoeling dit duurzaam aan haar onderneming te verbinden.
[oo] te [PP]
Vast staat dat dit pand in verhuurde staat op 30 december 2008 is gekocht en op
27 september 2010 is verkocht in onverhuurde staat. Als niet weersproken staat voorts vast dat de huur op 15 mei 2003 is aangegaan voor een periode van acht jaar, eenmalig te verlengen met vijf jaar. De rechtbank leidt hieruit af dat de huurder de overeengekomen huurperiode niet heeft volgemaakt, wat daarvan ook de reden is geweest. Eiseres heeft niet toegelicht waarom zij niet heeft geprobeerd het pand opnieuw te verhuren. Onder deze omstandigheden acht de rechtbank aannemelijk dat het pand slechts is aangekocht en aangehouden met de intentie van verkoop zodat het als voorraad moet worden aangemerkt.
[qQ] te [RR]
Vast staat dat dit pand op een veiling in onverhuurde staat op 26 november 2007 is aangekocht, op 13 januari 2008 te koop is aangeboden en op 18 april 2011 in onverhuurde staat is verkocht. Nog afgezien van de omstandigheid dat eiseres haar stelling dat zij het pand ook te huur heeft aangeboden niet nader en daarmee onvoldoende heeft onderbouwd, volgt reeds uit het feit dat het pand vrijwel direct na aankoop te koop is aangeboden dat het niet als bedrijfsmiddel maar met het oog op de verkoop is aangeschaft. Ook als het pand voorafgaand aan de verkoop tijdelijk verhuurd is geweest is die intentie onveranderd gebleven.
[ss] te [TT]
Als onweersproken staat vast dat dit pand op 12 september 2007 op een veiling is aangekocht in onverhuurde staat, op 24 september 2009 te koop is aangeboden en op
27 april 2011 in onverhuurde staat is verkocht. Eiseres heeft niet (met stukken) onderbouwd dat het pand in de tussentijd te huur is aangeboden. Overigens leidt het door tijdelijke verhuur rendabel maken van een pand nog niet tot de kwalificatie bedrijfsmiddel. De rechtbank houdt het er daarom voor dat het pand slechts met de intentie van verkoop is aangekocht en aangehouden en dus als voorraad moet worden aangemerkt.
[uu] te [VV]
Dit betreft een groenstrook. Het antwoord op de vraag of de groenstrook dienstbaar was aan de verhuur door eiseres van het bedrijfspand dat zich bevindt op het perceel waarvan de groenstrook onderdeel uitmaakt en als bedrijfsmiddel moet worden aangemerkt kan in het midden blijven, nu eiseres enig herinvesteringsvoornemen niet aannemelijk heeft gemaakt.
[ww] en [a1a] te [H]
Als niet weersproken staat vast dat [a1a] op 1 februari 2011 is verworven voor € 725.000 en op 18 februari 2011 is doorverkocht voor € 830.000, en dat [ww] op 11 juli 2011 is verworven en reeds daarvoor op 21 juni aan een derde was verkocht. Gelet hierop acht de rechtbank niet aannemelijk dat deze panden met het oog op verhuur zijn aangekocht. Zij dienen dus als voorraad te worden aangemerkt.
22. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
23. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.