Home

Rechtbank Noord-Holland, 14-06-2019, ECLI:NL:RBNHO:2019:4996, HAA 18/2733

Rechtbank Noord-Holland, 14-06-2019, ECLI:NL:RBNHO:2019:4996, HAA 18/2733

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
14 juni 2019
Datum publicatie
31 oktober 2019
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2019:4996
Zaaknummer
HAA 18/2733

Inhoudsindicatie

Aanslag inkomstenbelasting en premievolksverzekeringen. Geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel. Eiser heeft, gelet op zijn ingediende gedocumenteerde verzoek tot ambtshalve vermindering van over eerdere jaren opgelegde aanslagen en de door de inspecteur naar aanleiding daarvan genomen beslissingen, aannemelijk gemaakt dat sprake is van feiten en omstandigheden die bij hem de indruk hebben kunnen wekken dat sprake is van een bewuste standpuntbepaling door de inspecteur.

Uitspraak

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

zaaknummer: HAA 18/2733

(gemachtigde: B. Schoenmaker),

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2014 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 33.444.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag IB/PVV 2014 verminderd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 32.103.

Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 mei 2019 te Haarlem.

Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S.F. Mamman en mr. drs. B.J.E. Lodder.

Overwegingen

Feiten

1. Eiser is woonachtig in Amsterdam. Hij is in 2014 werkzaam geweest als acteur. Eiser heeft in 2014 de volgende inkomsten genoten:

Wijze van verloning

loonheffing

loon

Stichting [A]

Arbeidsovereenkomst

€ 1.405

€ 5.640

Stichting [B]

Arbeidsovereenkomst

€ 1.546

€ 4.991

Stichting [C]

Arbeidsovereenkomst

€ 2.555

€ 10.446

Stichting [D]

Stichting [E]

Artiest

Artiest

€ 1.410

€ 0

€ 3.889

€ 49

Stichting [F]

Arbeidsovereenkomst

€ 1.271

€ 8.429

Totaal

€ 8.188

€ 33.444

2. Eiser heeft arbeidsovereenkomsten gesloten met Stichting [B] , Stichting [C] , Stichting [F] en Stichting [A] . In deze arbeidsovereenkomsten wordt gesproken over ‘werkgever en werknemer’ en van ‘in dienst treden’ respectievelijk ‘dienstverband’, en is telkens opgenomen dat eiser recht heeft op 8% vakantietoeslag, en zijn bepalingen opgenomen inzake verplichtingen die aan eiser door de respectievelijke werkgever worden gesteld en is ook het overeengekomen salaris vermeld. Voorts wordt in deze arbeidsovereenkomsten, met uitzondering van die met [F] vermeld dat de C.A.O. Nederlands Theater van toepassing is.

3. Eiser heeft op 4 november 2015 een verzoek tot ambtshalve vermindering van de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2011 tot en met 2013 ingediend en daarbij de volgende documenten overgelegd:

- Formulier van de Kamer van Koophandel;

- Jaaropgaven 2011 tot en met 2013 van Stichting [A] ;

- Jaaropgave van de Stichting [G] van de jaren 2011 en 2012;

- Jaaropgave van de Stichting [H] van het jaar 2011;

- Een drietal arbeidsovereenkomsten met Stichting [A] welke betrekking hebben op de jaren 2010 tot en met 2013.

Bij uitspraken op bezwaar van 17 februari 2016 zijn de aanslagen IB/PVV 2011 tot en met 2013 conform het verzoek verminderd.

4. Het belastbaar inkomen uit werk en woning van eiser in 2011 kan als volgt worden gespecificeerd:

Stichting [A] € 12.559

Stichting [A] € 774

VOF [I] € 914

Stichting [G] € 6.559

Stichting [H] € 163

[J] € 150

[K] BV € 1.911

Stichting [L] € 2.108

[M] € 1.872

5. Het belastbaar inkomen uit werk en woning van eiser in 2012 kan als volgt worden gespecificeerd:

Stichting [A] € 7.895

Stichting [A] € 10.208

VOF [I] € 1.459

Stichting [G] € 5.081

6. Het belastbaar inkomen uit werk en woning van eiser in 2013 kan als volgt worden gespecificeerd:

Stichting [A] € 9.708

Stichting [A] € 869

Stichting [A] € 913

Stichting [G] € 2.847

Stichting [G] € 117

Uitvoeringsinstituut Werknemersverz. € 10.994

Geschil 7.In geschil is of de aanslag dient te worden verminderd conform de ingediende aangifte IB/PVV 2014 op grond van het vertrouwensbeginsel dan wel het gelijkheidsbeginsel.

8. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag IB/PVV 2014 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 22.503.

9. Verweerder stelt dat wat betreft de inkomsten genoten van Stichting [A] , Stichting [B] , Stichting [C] en Stichting [F] sprake is van loon uit dienstbetrekking. Verweerder heeft bij de aanslagregeling de inkomsten van Stichting [A] (vanwege toepassing van het vertrouwensbeginsel) en de inkomsten van Stichting [G] (op praktische gronden) als winst uit onderneming aangemerkt. Verweerder stelt dat eiser overigens geen geslaagd beroep op het vertrouwens- of het gelijkheidsbeginsel kan doen.

10. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

11. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.

Beoordeling van het geschil

12. Tussen partijen is niet langer in geschil dat de inkomsten van Stichting [B] , Stichting [C] en Stichting [F] niet als winst uit onderneming kwalificeren, maar als loon uit dienstbetrekking. Eiser heeft echter het standpunt ingenomen dat hij op grond van het vertrouwensbeginsel recht heeft op de kwalificatie van de betreffende inkomsten als winst uit onderneming en de door hem gevraagde zelfstandigenaftrek. Eiser voert daartoe het volgende aan. Hij heeft op 4 november 2015 een gemotiveerd en gedocumenteerd verzoek gedaan om ambtshalve vermindering gedaan van de aanslagen IB/PVV 2011 tot en met 2013 en daarbij zijn als loon uit dienstbetrekking gerubriceerde inkomsten alsnog aangemerkt als winst uit onderneming en is alsnog zelfstandigenaftrek geclaimd. Dit verzoek is door verweerder bij uitspraken op bezwaar van 17 februari 2016 gehonoreerd; ook voor andere cliënten van de gemachtigde zijn dergelijke verzoeken tot ambtshalve vermindering en ingediende bezwaren toegewezen. Hierdoor is volgens eiser sprake geweest van een bewuste standpuntbepaling door de Belastingdienst waaraan hij het vertrouwen kan ontlenen dat de in het onderhavige jaar genoten inkomsten eveneens zullen worden gerekend tot de winst uit onderneming en dat hij op grond daarvan recht heeft op de door hem gevraagde zelfstandigenaftrek.

12. Verweerder heeft betwist dat bij eiser het in rechte te honoreren vertrouwen is gewekt dat de in het onderhavige jaar genoten inkomsten uit dienstbetrekking tot de winst uit onderneming kunnen worden gerekend en dat hij om die reden ook recht heeft op de door hem geclaimde zelfstandigenaftrek. Eiser kan volgens verweerder aan het honoreren van het door hem ingediende verzoek tot ambtshalve vermindering van de aanslagen IB/PVV 2011 tot en met 2013 geen vertrouwen ontlenen van een bewuste standpuntbepaling door verweerder. Het verzoek tot ambtshalve vermindering van de aanslagen IB/PVV 2011 tot en met 2013 is toegewezen na het overleggen van de arbeidsovereenkomst met Stichting [A] . Overigens is door eiser geen specifieke informatie over de contractuele voorwaarden waaronder eiser zijn werkzaamheden in die jaren heeft verricht, verstrekt. Bovendien heeft eiser in 2014 – behoudens Stichting [A] en Stichting [G] – voor andere opdrachtgevers gewerkt dan in de jaren 2011 tot en met 2013. Eiser kan hieruit niet de indruk hebben gehad van een bewuste standpuntbepaling van verweerder over de fiscale kwalificatie van de arbeidsovereenkomsten zoals hij die in het onderhavige jaar heeft gesloten met Stichting [B] , Stichting [C] en Stichting [F] . Eiser heeft immers die arbeidsovereenkomsten of een uitdrukkelijk standpunt hierover ter beoordeling niet aan hem voorgelegd, zo stelt verweerder. Bovendien moest eisers gemachtigde uit discussies met de belastingdienst over andere dossiers begrijpen dat vanaf medio 2015 verweerder het standpunt dat de inkomsten uit arbeidsovereenkomsten als winst uit onderneming konden kwalificeren niet langer huldigde, zodat ook wat betreft eiser van een in rechte te beschermen gewekt vertrouwen niet langer sprake kon zijn.

14. Over de vraag of eiser, op wie in deze de bewijslast drukt, feiten en omstandigheden aannemelijk heeft gemaakt die bij hem de indruk hebben kunnen wekken van een bewuste standpuntbepaling in de hiervoor bedoelde zin, oordeelt de rechtbank als volgt. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 13 december 1989, ECLI:NL:HR:1989:ZC4179 hieromtrent het volgende overwogen:

“Afgezien van het geval dat de gedragslijn berust op een toezegging waarvan de belastingplichtige mocht menen dat zij ook voor het onderhavige jaar zou gelden, is voor in rechte te beschermen vertrouwen als hier bedoeld meer vereist dan de enkele omstandigheid dat de inspecteur gedurende een aantal jaren bij het regelen van de aanslag op een bepaald punt de aangifte heeft gevolgd. De gerechtvaardigdheid van het vertrouwen hangt af van de waardering van – voor zoveel nodig in onderlinge samenhang te beoordelen – omstandigheden die bij de belastingplichtige de indruk hebben kunnen wekken dat een door de inspecteur gedurende een aantal jaren betreffende dezelfde aangelegenheid gevolgde gedragslijn berust op een bewuste standpuntbepaling. (…) Omstandigheden als vorenbedoeld kunnen onder meer zijn gelegen in de vaststelling van een aanslag in overeenstemming met een aangifte waarin de belastingplichtige de voor die aanslag van belang zijnde aangelegenheid uitdrukkelijk en gemotiveerd aan de orde had gesteld, in de vaststelling van een aanslag na raadpleging van bewijsstukken, na gehouden besprekingen of gevoerde correspondentie, dan wel in overeenstemming met eerder verstrekte, voor de toen op te leggen aanslag van belang zijnde inlichtingen, of in de tegemoetkoming aan een bezwaar betreffende dezelfde zich onveranderd voordoende aangelegenheid.”

15. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser aannemelijk gemaakt dat hiervan in zijn geval sprake is. Eiser heeft immers op 4 november 2015 een uitgebreid en gedocumenteerd verzoek tot ambtshalve vermindering van de aanslagen IB/PVV 2011 tot en met 2013 ingediend. In dat verzoek is uitgebreid aan de orde gesteld dat inkomsten uit dienstbetrekking van een artiest als eiser kwalificeren als winst uit onderneming, en werden de organisaties waarvoor werd gewerkt, de genoten inkomsten en de ingehouden loonheffing afzonderlijk gespecificeerd. Ook zijn de arbeidsovereenkomsten die met Stichting [A] in 2010, 2012 en 2013 zijn gesloten, bij dit verzoek overgelegd. Verweerder heeft daarop gereageerd door bij uitspraken op bezwaar, gedagtekend 17 februari 2016, geheel aan het verzoek tegemoet te komen.

16. Eiser heeft derhalve de in geschil zijnde kwestie, namelijk of de inkomsten uit dienstbetrekking genoten op grond van arbeidsovereenkomsten gesloten door een artiest als winst uit onderneming kwalificeren, uitdrukkelijk en gemotiveerd aan de orde gesteld. Nu verweerder daarop heeft gereageerd door in de vorm van uitspraken op bezwaar dit standpunt voor de jaren 2011 tot en met 2013 te honoreren, heeft verweerder daarmee de indruk gewekt eisers standpunt te delen, zodat ook de in 2014 uit dienstbetrekking genoten inkomsten als artiest als winst uit onderneming konden kwalificeren. Anders dan verweerder betoogt is dit vertrouwen niet beperkt tot uitsluitend de inkomsten genoten van Stichting [A] vanwege het feit dat alleen arbeidsovereenkomsten met die Stichting zijn overlegd, nu in 2014 evenals in de jaren 2011 tot en met 2013 voor een aantal opdrachtgevers/werkgevers is gewerkt en naar verweerder ter zitting heeft erkend de inhoud van al deze overeenkomsten niet wezenlijk verschillend was (er wordt telkens gesproken van werkgever en werknemer, in dienst treden respectievelijk dienstverband, loon en vakantietoeslag en in drie van de vier gevallen het van toepassing zijn van de C.A.O. Nederlands Theater). Eiser mocht op grond van deze wijze van afdoening menen dat inkomsten uit werkzaamheden in 2014 verricht op basis van vergelijkbare arbeidsovereenkomsten als die met Stichting [A] zouden worden gerekend tot zijn winst uit onderneming. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt derhalve.

17. De stelling van verweerder dat eiser desalniettemin geen beroep op het vertrouwensbeginsel toekomt omdat eisers gemachtigde uit discussies vanaf medio 2015 van hem met de belastingdienst voor andere cliënten had moeten begrijpen dat verweerder het standpunt van eiser dat inkomsten uit dienstbetrekkingen als de onderhavige als winst uit onderneming zouden kwalificeren niet (langer) deelde, wordt verworpen, nu eiser op grond van de uitspraken op bezwaar, gedagtekend 17 februari 2016, juist mocht menen dat deze kwalificatie in zijn geval op dat moment nog door verweerder bewust bevestigd werd.

18. Nu eisers beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt, behoeft zijn beroep op het gelijkheidsbeginsel geen behandeling.

19. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard.

Proceskosten

20. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512 en een wegingsfactor van 1).

Beslissing

Rechtsmiddel