Rechtbank Noord-Holland, 19-07-2019, ECLI:NL:RBNHO:2019:6454, AWB - 17 _ 414
Rechtbank Noord-Holland, 19-07-2019, ECLI:NL:RBNHO:2019:6454, AWB - 17 _ 414
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Holland
- Datum uitspraak
- 19 juli 2019
- Datum publicatie
- 6 augustus 2019
- ECLI
- ECLI:NL:RBNHO:2019:6454
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHAMS:2021:2824, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- AWB - 17 _ 414
Inhoudsindicatie
De rechtbank vermindert de verzamel-utb voor definitieve antidumpingrechten en definitieve compenserende rechten omdat commerciële documenten bij het ontbreken van een koppeling tussen de L1-invoeraangifte en de D5-uitvoeraangifte onvoldoende bewijs vormen om de oorsprong China aannemelijk te achten.
Een deel van de utb blijft in stand. Het ontbreken van brondocumenten of het feit dat sommige importreferentienummers in meerdere D5-uitvoeraangiften voorkomen én dat bepaalde gegevens aan de importkant ontbreken, is onvoldoende om de bevindingen van de OLAF terzijde te stellen. Voorts heeft verweerder de door eiseres opgeroepen twijfel aangaande de juistheid van de onderzoeksgegevens op basis van scheepsbewegingen weggenomen. Ook heeft verweerder eiseres terecht als schuldenaar aangemerkt.
Met betrekking tot het betoog van eiseres dat de OLAF niet bevoegd was tot onderzoek in Taiwan overweegt de rechtbank dat zij geen reden heeft om te twijfelen aan de vermelding in het missierapport dat de Taiwanese autoriteiten hebben ingestemd met de missie. De rechtbank merkt ten overvloede op dat eiseres zich óók niet met succes kan beroepen op de vermeende onbevoegdheid van de OLAF, omdat zij daardoor niet rechtstreeks in haar belangen is geschaad (de zogenaamde Schutznorm).
Uitspraak
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 17/414
uitspraak van de meervoudige douanekamer van 19 juli 2019 in de zaak tussen
[X] . Ltd., gevestigd te [Z] , eiseres
(gemachtigde: mr. J.A. Biermasz),
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Douane, kantoor Arnhem, verweerder.
Procesverloop
Verweerder heeft met dagtekening 17 september 2015 aan eiseres een verzameluitnodiging tot betaling (hierna: de verzamel-utb) uitgereikt ten bedrage van € 8.515.978,12
(€ 7.006.983,53 aan definitieve antidumpingrechten en € 1.508.994,59 aan definitieve compenserende rechten).
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar gedagtekend 9 december 2016 de verzamel-utb verminderd met € 250.047,80 (€ 204.094,80 aan definitieve antidumpingrechten en € 45.953 aan definitieve compenserende rechten). Er is een proceskostenvergoeding toegekend van
€ 488.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 mei 2019 te Haarlem. Namens eiseres is verschenen haar gemachtigde, bijgestaan door mr. [A] , mr. [B] ,
[C] en mr. [D] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. B.C. Brouwer, mr. S. Enkelaar en A.L. de Stoppelaar.
Overwegingen
Feiten
1. In de periode 12 mei 2014 tot en met 8 juli 2014 zijn, afwisselend door [A BEDRIJF] B.V. en [B BEDRIJF] B.V., in naam en voor rekening van [C BEDRIJF] B.V. (hierna: [C BEDRIJF] ) in totaal 21 aangiften voor het brengen in het vrije verkeer gedaan van – kort gezegd – zonnepanelen met land van oorsprong en land van verzending Taiwan. De zonnepanelen zijn aangegeven onder Taric-code 8541 40 90 29. Bij elke aangifte is een niet-preferentieel Certificaat van Oorsprong overgelegd van de New Taipei City Chamber of Commerce met vermelding van [D BEDRIJF] (hierna: [D BEDRIJF] ),
[E BEDRIJF] . Ltd (hierna: [E BEDRIJF] ), [F BEDRIJF] . Ltd (hierna: [F BEDRIJF] ), [G BEDRIJF] (hierna: [G BEDRIJF] ), [H BEDRIJF] Energy Corporation (hierna: [H BEDRIJF] ) of [I BEDRIJF] Ltd (hierna: [I BEDRIJF] ), allen gevestigd te Taiwan, als exporteur en [C BEDRIJF] als importeur van solar modules. Voorts bevinden zich bij de stukken facturen van [D BEDRIJF] , [E BEDRIJF] , [F BEDRIJF] , [G BEDRIJF] , [H BEDRIJF] dan wel [I BEDRIJF] aan [C BEDRIJF] voor de levering van solar modules. De bij elke aangifte behorende bescheiden vermelden de nummers van de containers waarin de desbetreffende solar modules van Kaoshiung (Taiwan) naar Rotterdam zijn vervoerd.
2. In het missierapport van 21 april 2015 van het antifraudebureau van de Commissie (hierna: de OLAF) staat onder meer het volgende:
“(…)
Legal Basis
Article 3 of Regulation (EU, Euratom) No 883/2013
Article 20 of Council Regulation (EC) N˚ 515/97 of 13.03.1997, as amendend.
(…)
1 Purpose of the mission
On 14.09.2014 (OLAF reference THOR(2014)24960) OLAF formally requested the Taiwanese authorities, via the Taipei Representative Office in Brussels, for assistance concerning the suspected transshipment of Chinese (People’s Republic of China) solar panels via Taiwan. By email dated 14.10.2014 (OLAF reference THOR(2014)28837) OLAF was informed by the Taipei Representative Office that the Bureau of Foreign Trade (hereafter BOFT) and Taiwanese Customs had agreed to meet the joint EU mission team from 17 to 21.11.2014. (…)
The objectives of the mission were:
1) the collection of the evidence on the suspected transshipments of Chinese solar panels via Taiwan which should be available at the Taiwanese Customs authorities;
2) the analysis of data from import and export databases held by Taiwanese Customs and the matching of this information with import data provided to OLAF by the Member States;
3) to visit a selection of Taiwanese companies that had been identified as suppliers of solar panels to EU importers in order to determine their role in these operations and to collect the necessary evidence of the suspected transshipment of Chinese panels via Taiwan territory.
2 Mission activities
(…)
The representatives of the BOFT confirmed that company visits had been arranged for the following five companies:
- [E BEDRIJF] . LTD (…)
-[D BEDRIJF] (…)
(…)
-[H BEDRIJF] Energy Corp. (…).
It was further explained that the BOFT had contacted the company [F BEDRIJF] ., LTD (…) to agree on a visit of the joint EU mission team, but that the company had declined this proposal.
(...)
Taiwanese Customs confirmed the fact that no processing activities were permitted in the Free Trades Zones and that the import of Chinese solar modules and cells into Taiwan was strictly forbidden. Transshipment of such goods is allowed through free zones and bonded warehouses. The customs procedure to be followed is as follows:
(…)
-import into a bonded warehouse (storage in a logistics center): customs declaration L1
-export from a bonded warehouse: export declaration D5
(…).
3 Results
(…)
General
On the occasion of a visit by Taiwanese Customs to OLAF between 24 and 27.11.2014 an excel file (including imports and exports) was handed over to OLAF that covers transshipment data (linked import-export records for the Free Trade Zone) (Annex 3). (…) Annex 3 is a detailed overview of the consignments imported from the PR China and the corresponding re-exports. The following details are mentioned in the original Taiwanese data:
Date of export declaration
Export declaration number
Customs regime
Country of destination
Taiwanese exporter
Buyer (destination)
HS code
Commodity description
Quantity, unit and weight
FOB Value
Export container number
Reference of import declaration (is obligatory in the export declaration and via this number the export is linked to the import)
Reference of import item
Date of import declaration
Taiwanese import declaration number
Customs regime
Country of origin
Chinese seller
Item
HS code
Commodity description
Quantity, unit and weight
Import container number
(…)”
3. Annex 3 bij het OLAF-rapport houdt onder meer in dat in april 2014 en mei 2014 in Taiwan exportaangiften (regime D5) zijn gedaan voor solar modules. De Taiwanese exporteurs zijn [D BEDRIJF] , [E BEDRIJF] en [F BEDRIJF] en de koper is telkens [C BEDRIJF] . Per uitvoeraangifte zijn de exportcontainernummers vermeld. Deze uitvoeraangiften zijn gekoppeld aan in april 2014 en mei 2014 gedane aangiften voor de invoer (regime L1) van zonnepanelen in Taiwan. Het in die invoeraangiften aangegeven land van oorsprong is telkens CN, de Chinese verkoper is telkens eiseres en de Taiwanese importeur is telkens [J BEDRIJF] . Ltd.
4. Het Visit Report dat is opgemaakt naar aanleiding van bezoek aan [E BEDRIJF] op 18 november 2014 houdt – voor zover van belang – onder meer in:
“(…)
Information on the activities of [E BEDRIJF] was provided by Ms [E] , Senior Sales Specialist of the Sales Department, Mr [F] , Manager of the International Sales Department en Mr [G] , Special Assistant for the President.
Three representatives of [E BEDRIJF] informed the mission team that [E BEDRIJF] is a producer of solar modules and that it has its own production facility located on the fourth floor of the building visited. [E BEDRIJF] has a lightning division where it produces lightning products. [E BEDRIJF] has 3 branches in Taiwan. The solar cells for the production of solar panels are purchased in Taiwan (…). The monthly production of [E BEDRIJF] is 2,5 MW, which is approximately 10.000 solar modules, if worked in three shifts a day. (…)”
5. Het Visit Report dat is opgemaakt naar aanleiding van bezoek aan [H BEDRIJF] op 18 november 2014 houdt – voor zover van belang – onder meer in:
“(…)
Information on the activities of [H BEDRIJF] was provided by Mr [H] , Sales VP.
Mr [H] informed the mission team that [H BEDRIJF] is a trading company in solar modules, not a producer. The modules are produced by the Taiwanese company [L BEDRIJF] (…) for the account of [H BEDRIJF] . The solar cells are purchased in Taiwan by [H BEDRIJF] from various solar cells producers (…) and made available to [L BEDRIJF] for production. (…)”
6. Het Visit Report dat is opgemaakt naar aanleiding van het bezoek aan [D BEDRIJF] op 19 november 2014 houdt – voor zover van belang – onder meer in:
“(…)
Information on the activities of [D BEDRIJF] was provided by Ms [I] , Sales & Marketing Division Vice President.
Ms [I] informed the mission team that [D BEDRIJF] is a subsidiary of [K BEDRIJF] ( [K BEDRIJF] ). In its production facility located on the island of Kinmen, [D BEDRIJF] assembles solar modules. In case the production capacity is not sufficient to cope with a big order the assembly can be partially outsourced to al local Taiwanese producer of the [M BEDRIJF] -group. (…)
[D BEDRIJF] has been approached by a Chines company (…) with the request to take part in transhipment of Chinese solar modules via Taiwan. As being a respectable business, [D BEDRIJF] had refused to participate in any kind of this.
All solar modules produced by [D BEDRIJF] contain Taiwanese cells only; they are supplied by the Taiwanese producer [N BEDRIJF] , which is also part of the [K BEDRIJF] -group. If required, surplus quantities are sourced from the Taiwanese company [O BEDRIJF] . (…)”
7. [J] , directeur van [C BEDRIJF] , is op 20 juli 2015 als verdachte gehoord door een opsporingsambtenaar van de Belastingdienst/Douane. Het van dit verhoor opgemaakte proces-verbaal houdt – voor zover thans van belang – onder meer in:
“Vraag:
In bescheiden die wij hierna nog met u willen bespreken komen wij de namen [K] en [L] tegen. Wat is hun functie en rol binnen [C BEDRIJF] ?
Antwoord:
Beide personen zijn of waren werkzaam bij [C BEDRIJF] . [K] is assistent expediteur. [L] is niet meer werkzaam bij ons. Hij was accountmanager bij de Chinadesk.
(…)
Vraag:
Kunt u vertellen hoe de contacten met [X] tot stand zijn gekomen en welke afspraken er zijn gemaakt m.b.t. de invoer van zonnepanelen uit Taiwan?
Antwoord:
Collega [L] werd in februari 2014, gevraagd door [X] om samen te werken bij de opslag en transport van zonnepanelen. In een later stadium verzochten zij ons om ook de inklaring te verzorgen.
Wij hebben aangegeven dat wij niet betrokken wilden worden bij de inkoop en de verkoop van zonnepanelen. We zouden puur een stukje service verlenen.
(…)
De namen die ik ken bij [X] zijn, [M] , [N] en [O] .
(…)
De contanten waren uitsluitend per mail of telefoon. Vooral email.
(…)
Zowel de opdracht voor de verzending alsmede de fysieke bescheiden komen bij [X] China vandaan.
(…)
Vraag:
Ik tref(op pagina’s 7 en 8) een emailbericht aan van [X] aan [K] en CC aan [L] . In deze email wordt verwezen naar een zending van DHL met het nummer [A NUMMER] . Wat kunt u hierover verklaren?
Antwoord:
Dit is een mededeling van [M] dat zij de dokumenten per DHL heeft opgestuurd. Bijgevoegd is een recutje van DHL. Deze gang van zaken was bij elke zending hetzelfde. In haar email vermeld [M] het nummer van het verzendingsbewijs van DHL.
(…)”
Pagina 7 achter het proces-verbaal is een uitdraai van twee e-mail berichten. Een
e-mailbericht van 12 mei 2014 om 11:31 uur van eiseres aan [K] , cc aan
[L] houdt – voor zover van belang – in:
“we send to you (…) full set of documents by DHL: [A NUMMER] (…)”
Een e-mailbericht van 12 mei 2014 om 17:11 uur van [K] aan [M] , cc aan [L] houdt – voor zover van belang – in:
“(…) i received by email the commercial invoice, packing lists, Certificate of origin and flash reports
I only have to receive the BL copy/original BL for below ones
(…)”
8. Een op 16 april 2014 tussen [C BEDRIJF] en eiseres gesloten ‘service agreement’ houdt –voor zover thans van belang – in:
“(…)
1 DEFINITIONS AND INTERPRETATIONS
(…)
“Goods” means each and every consignment of solar panels and/or any other goods acceptable to both Parties i) to be delivered by [X] to [C BEDRIJF] for storage at the Warehouse or ii) already stored at the Warehouse when [C BEDRIJF] takes custody of such Goods for and on behalf of [X] ;
(…)
“Services” means the storage and goods management more fully set out in Schedule 1 of this Agreement in respect of the Goods until the Goods are released in accordance with the terms of this Agreement;
(…)
3 DELIVERY, DEPOSIT AND MANAGEMENT OF GOODS
(…)
In the event [X] requires [C BEDRIJF] to handle custom clearance and/or custom declaration in respect of the Goods at the port of discharge, [X] shall, at least two (2) weeks before the arrival of the shipment, provide [C BEDRIJF] with all the relevant documents, including but not limited to the ocean bill of lading. [X] shall nominate [C BEDRIJF] or its agent at the port as the notified party in the ocean bill of lading and [X] shall comply with all requirements of the shipping line to enable [C BEDRIJF] to receive the Goods at the port of discharge.
(…)”
9. Een ongedateerde verklaring van [P] , president van eiseres, houdt – voor zover van belang – in:
“(…) we can produce and supply the modules ourselves from our production plant in China or subcontract other producers or transfer orders to for example our contacts in Taiwan. (…)
In 2013 and 2014 the MIP was imposed for modules from China and some customers requested non MIP modules. At the time we had good contacts with [P BEDRIJF] Corp (…) in Taiwan. This company produced for us of for our customers and or arranged production in Taiwan for us or our customers and arranged deliveries to Europe in this matter. [P BEDRIJF] is a Taiwanese company that locally produces solar modules in Taiwan. (…)”
10. Op grond van de bevindingen van de OLAF heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de onderhavige zonnepanelen van Chinese oorsprong zijn en hadden moeten worden aangegeven onder TARIC-code 8541 40 90 21. Verweerder heeft eiseres op grond van artikel 201, derde lid, van het Communautair Douanewetboek (hierna: CDW) als schuldenaar aangemerkt en de onderhavige verzamel-utb aan haar uitgereikt.
Geschil 11. In geschil is of de verzamel-utb terecht is uitgereikt.
12. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de OLAF niet bevoegd was tot extern onderzoek in Taiwan, omdat de bepalingen die in het missierapport worden genoemd als juridische basis niet zien op samenwerking met, wederzijdse bijstand tussen en onderzoek in derdelanden. De resultaten van het onderzoek kunnen daarom niet als bewijs dienen.
Daarnaast betoogt eiseres dat zij ten onrechte als douaneschuldenaar is aangemerkt, aangezien verweerder niet heeft aangetoond dat de gegevens die eiseres aan [C BEDRIJF] heeft verstrekt verkeerd waren, in welk verband zij ook wijst op de verklaring van haar president. En zo er al gegevens verkeerd waren, betwist eiseres dat die door [C BEDRIJF] voor het opstellen van de aangifte zijn gebruikt en dat eiseres zou hebben geweten of redelijkerwijs zou hebben moeten weten dat die gegevens verkeerd zouden zijn geweest.
Het OLAF-rapport kan voorts niet als bewijs dienen, omdat de OLAF geen, althans nauwelijks eigen onderzoek naar de feiten heeft verricht. De Taiwanese autoriteiten hebben gegevens aan de OLAF verstrekt, die de OLAF niet heeft gecontroleerd. De brongegevens waarop de door verweerder overgelegde overzichten zijn gebaseerd zijn niet beschikbaar gesteld. Er is aantoonbaar sprake van inconsistenties met betrekking tot essentiële gegevens en dus plaats voor gerede twijfel aan het door verweerder gepresenteerde bewijsmateriaal en de daarop gebaseerde beweerdelijke Chinese oorsprong van de door [C BEDRIJF] ingevoerde containers.
Bovendien blijkt uit de door eiseres overgelegde opinie van de Taiwanese advocate [Q] , het door eiseres verrichte onderzoek naar de bewegingen van de schepen die de zonnepanelen vanuit China naar Taiwan zouden hebben vervoerd en de verklaringen van de Taiwanese leveranciers/producenten zoals opgenomen in de diverse Visit Reports dat de oorsprong van de onderhavige zonnepanelen niet China is.
13. Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij zich mag baseren op de constateringen zoals vastgelegd in het OLAF-rapport en de onderzoeksgegevens. Uit het OLAF-rapport blijkt dat de Taiwanese autoriteiten hebben ingestemd met de missie. Uit de
documenten waarop de L1- en de D5-procedure aan elkaar zijn gekoppeld en de gehele tracking van de containers, inclusief het tijdsverloop, blijkt dat de onderhavige zonnepanelen de oorsprong China hebben en hebben gehouden. Verder blijkt uit een power-pointpresentatie van de Taiwanese douaneautoriteiten dat er een duidelijk traceerbare link bestaat tussen de invoer in en de uitvoer uit Taiwan. Ook zijn blijkens de “Movement results” de schepen die de zonnepanelen van China naar Taiwan hebben vervoerd daadwerkelijk in de haven Ningbo Beilun te China geweest in de relevante periode. Eiseres heeft ten behoeve van de aangiften de handelsbescheiden aan [C BEDRIJF] ter beschikking gesteld. Zij wist of behoorde te weten dat die gegevens onjuist waren, aangezien eiseres de onderhavige zonnepanelen zelf heeft geproduceerd.
14. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Relevante regelgeving
15. Op 6 december 2013 is in werking getreden Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 1238/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot instelling van definitieve antidumpingrechten op fotovoltaïsche modules van kristallijn silicium en de belangrijkste componenten daarvan (cellen), van oorsprong uit of verzonden uit de Volksrepubliek China. Het definitief antidumpingrecht is onder meer ingesteld op goederen die worden ingedeeld onder Taric-codes 8541 40 90 21 en 8541 40 90 29.
16. Op 6 december 2013 is in werking getreden Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 1239/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot instelling van een definitief compenserend recht op de invoer van fotovoltaïsche modules van kristallijn silicium en de belangrijkste componenten daarvan (cellen), van oorsprong uit of verzonden uit de Volksrepubliek China. Het definitief compenserend recht is onder meer ingesteld op goederen die worden ingedeeld onder Taric-codes 8541 40 90 21 en 8541 40 90 29.
Beoordeling van het geschil
Bevoegdheid OLAF
17. Met betrekking tot het betoog van eiseres dat de OLAF niet bevoegd was tot onderzoek in Taiwan overweegt de rechtbank dat zij geen reden heeft om te twijfelen aan de vermelding in het missierapport dat de Taiwanese autoriteiten hebben ingestemd met de missie. Dat de e-mail waarin die toestemming is verleend niet is overgelegd, doet daar niet aan af. De rechtbank merkt ten overvloede op dat eiseres zich ook niet met succes kan beroepen op de vermeende onbevoegdheid van de OLAF, aangezien zij daardoor niet rechtstreeks in haar belangen is geschaad (de zogenaamde Schutznorm).
Oorsprong
18. Aangezien verweerder wenst af te wijken van de aangiften rust op hem de bewijslast om aannemelijk te maken dat de zonnepanelen van Chinese oorsprong zijn (vgl. Gerechtshof Amsterdam 22 december 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:5574).
19. De rechtbank overweegt als volgt. Uit onderdeel 3.1 van het OLAF-rapport blijkt dat de Taiwanese douaneautoriteiten aan de hand van het referentienummer van de invoeraangifte (L1) dat is vermeld in de uitvoeraangifte (D5) een link hebben kunnen leggen tussen de ingevoerde zonnepanelen met aangegeven oorsprong China en de wederuitvoer van diezelfde zonnepanelen naar de Europese Unie (hierna: de EU). Behoudens ten aanzien van de aangifte met volgnummer [B NUMMER] waarvoor geldt dat het importreferentienummer in de L1-invoeraangifte niet overeenkomt het importreferentienummer in de D5-uitvoeraangifte, de aangifte met het volgnummer [C NUMMER] waarvan geen importreferentienummer bekend is en de aangifte met het volgnummer [D NUMMER] waarvoor is nagevorderd voor 15 containers terwijl er een match is gemaakt voor 10 containers, kan op basis van deze bevindingen worden geconcludeerd dat de werkelijke oorsprong van de onderhavige zonnepanelen China is. Anders dan verweerder meent, vormen bij het ontbreken van een koppeling tussen de L1-invoeraangifte en de D5-uitvoeraangifte de commerciële documenten onvoldoende bewijs om de oorsprong China desondanks aannemelijk te achten.
20. Het terzijde stellen van de bevindingen van een onderzoeksmissie door de OLAF is dusdanig ingrijpend, dat dit in het algemeen slechts gerechtvaardigd zal zijn indien de door eiseres aangevoerde grieven tegen de bevindingen van de onderzoeksmissie van de OLAF dermate ernstig zijn, dat geen geloofwaardigheid aan de bevindingen van de OLAF (meer) kan worden toegekend.
21. Anders dan eiseres heeft betoogd, is het niet noodzakelijk dat de brondocumenten waarop annex 3 bij het OLAF-rapport is gebaseerd worden overgelegd of dat de OLAF eigen onderzoek verricht. De kanttekeningen die eiseres bij de zendingen heeft geplaatst, leiden – behoudens ten aanzien van de hiervoor onder 19 genoemde aangiften – niet tot het oordeel dat verweerder niet aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan. Dat sommige importreferentienummers in meerdere D5-uitvoeraangiften voorkomen en dat bepaalde gegevens aan de importkant ontbreken of – voor zover bekend – op een volgens eiseres onlogisch gemiddeld gewicht per container dan wel een gemiddeld aantal zonnepanelen per container uitkomt, is onvoldoende om de bevindingen van de OLAF terzijde te stellen.
22. De door eiseres ingebrachte opinie van de Taiwanese advocate [Q] houdt – kort gezegd – in dat goederen die met een D5-uitvoeraangifte Taiwan verlaten zowel goederen kunnen betreffen die uit een ander land zijn geïmporteerd als goederen die in Taiwan zijn geproduceerd door Taiwanese bedrijven. De veronderstelling dat goederen die op een D5-uitvoeraangifte uit Taiwan worden uitgevoerd daaraan voorafgaand op een L1-invoeraangifte vanuit een ander land zijn ingevoerd, is onjuist. Bovendien registreert de Taiwanese douane niet de referentienummers van binnenkomende en vertrekkende containers, aldus de opinie.
23. Verweerder heeft sheets overgelegd van een power-pointpresentatie van de Taiwanese douane waarin staat dat het mogelijk is in de database een D5-uitvoeraangifte te herleiden tot een L1-invoeraangifte. Voorts heeft verweerder ter illustratie een L1-invoeraangifte voor fietsen overgelegd met een referentienummer dat tevens terugkomt in de D5-uitvoergaangifte van (een aantal van) die fietsen.
24. De rechtbank overweegt als volgt. [Q] heeft haar opinie op geen enkele wijze onderbouwd. Bovendien sluit haar verklaring niet uit dat goederen die met een D5-uitvoeraangifte uit Taiwan worden uitgevoerd daaraan voorafgaand met een L1-invoeraangifte uit een ander land in Taiwan zijn ingevoerd. Met de stukken die verweerder heeft overgelegd, heeft hij de verklaring van [Q] dat de Taiwanese douane geen referentienummers registreert gemotiveerd betwist. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat met de opinie van [Q] de geloofwaardigheid van de bevindingen van de OLAF niet wordt ondermijnd.
25. Eiseres heeft een verklaring van haar president overgelegd, inhoudende dat [P BEDRIJF] Corporation (hierna: [P BEDRIJF] ) in Taiwan de onderhavige zonnepanelen heeft geproduceerd of laten produceren voor de klanten van eiseres in de EU. Ter zitting heeft mr. [B] desgevraagd verklaard dat [P BEDRIJF] de productie van zonnepanelen heeft uitbesteed aan andere Taiwanese producenten. In aanmerking genomen dat deze stelling van geen enkele onderbouwing is voorzien en blijkens de visit reports de vertegenwoordigers van [E BEDRIJF] , [H BEDRIJF] en [D BEDRIJF] er geen melding van hebben gemaakt dat zij voor [P BEDRIJF] zonnepanelen hebben geproduceerd, stelt de rechtbank deze verklaring als ongeloofwaardig terzijde.
26. De gegevens die de Taiwanese douane aan de OLAF heeft verstrekt, houden voorts in dat de onderhavige zonnepanelen vanuit China naar Taiwan zijn vervoerd met de schepen [A SCHIP] met call sign [A SIGN] , [B SCHIP] en [C SCHIP] . Tussen partijen is niet in geschil dat, indien de zonnepanelen door eiseres, gevestigd te Ningbo (China), zouden zijn geproduceerd, het voor de hand ligt dat die zonnepanelen vanuit de haven van Ningbo Beilun naar Taiwan zijn verscheept. De rechtbank ziet gaan aanleiding partijen daarin niet te volgen.
27. Eiseres heeft scheepsbewegingen van de [A SCHIP] met call sign [B SIGN] , [B SCHIP] en [C SCHIP] overgelegd die zij via Vesselfinder heeft verkregen. Vesselfinder baseert zich op gegevens die via het Automatic Identification System, een geautomatiseerd tracking systeem dat gebruik maakt van elektronische transponders op schepen, worden verzameld. Volgens die gegevens zijn de [C SCHIP] en de [B SCHIP] in de relevante periode niet in China, althans niet in de haven van Ningbo geweest. De [C SCHIP] is volgens deze gegevens in de relevante periode niet in de haven van Kaoshiung geweest. De [A SCHIP] met call sign [B SIGN] is in de relevante periode nooit in een haven in Taiwan geweest.
28. Verweerder heeft gegevens van [NAAM 1] ’s overgelegd, inhoudende dat er in de periode 11 januari 2010 tot en met 22 juli 2014 een schip [A SCHIP] met call sign [A SIGN] bestond. Dat schip is ondertussen genaamd [NAAM 2] . Voorts heeft verweerder scheepsbewegingen overgelegd met betrekking tot de [NAAM 2] , [B SCHIP] en [C SCHIP] , inhoudende dat die schepen in de relevante periode de havens van Ningbo Beilun en in voorkomend geval Kaoshiung hebben aangedaan.
29. Eiseres heeft erop gewezen dat verweerder pas ter zitting de bronnen heeft genoemd waaraan de hiervoor onder 28 genoemde gegevens zijn ontleend en dat die bronnen niet allemaal openbaar zijn, zodat zij de juistheid van de door verweerder overgelegde gegevens niet heeft kunnen controleren. Voor zover eiseres hiermee bedoelt te betogen dat deze gegevens buiten beschouwing moeten worden gelaten, volgt de rechtbank haar niet. Deze gegevens zijn op 30 april 2019, dus met inachtneming van de termijn als bedoeld in artikel 8:58, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, ingediend. Het had op de weg van eiseres gelegen om een verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak te doen als zij van mening is dat ze onvoldoende gelegenheid heeft gehad hierop te reageren. Een dergelijk verzoek heeft zij echter niet gedaan.
30. Eiseres heeft betoogd dat zij geen schip met de naam [A SCHIP] met call sign [A SIGN] heeft kunnen identificeren in de door haar geraadpleegde databases, maar dat zij wel een schip heeft gevonden met de naam [A SCHIP] met call sign [B SIGN] . Uit de met betrekking tot dat laatste schip overgelegde scheepsbewegingen blijkt dat dat schip in de relevante periode nooit in China of in Kaoshiung is geweest, aldus eiseres. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de door hem overgelegde stukken aannemelijk heeft gemaakt dat er in de relevante periode wel degelijk een schip met de naam [A SCHIP] met call sign [A SIGN] bestond. Hieruit volgt, dat eiseres de scheepsbewegingen van een ander schip heeft overgelegd, waardoor hetgeen zij heeft aangevoerd geen grond oplevert om te twijfelen aan de juistheid van de onderzoeksgegevens voor zover die betrekking hebben op zonnepanelen die blijkens de gegevens van de Taiwanese douane met de [A SCHIP] met call sign [A SIGN] vanuit China naar Taiwan zijn vervoerd.
31. Blijkens de gegevens van de Taiwanese douane is er op 15 april 2014 in Taiwan een L1-invoeraangifte ingediend voor zonnepanelen met aangegeven land van oorsprong China die met de [B SCHIP] zijn verscheept. Ten aanzien van het schip [B SCHIP] heeft eiseres gegevens uit Vesselfinder overgelegd die inhouden dat het schip op 6 april 2014 is aangekomen in en vertrokken uit Taipei en op 14 april 2014 is aangekomen in Kaoshiung alwaar het op 15 april 2014 is vertrokken.
32. Blijkens de door verweerder overgelegde scheepsbewegingen heeft de [B SCHIP] op 8 april 2014 Beilun aangedaan en is dat schip na een tussenstop in Shangai op 14 april 2014 aangekomen in Kaoshiung. Het bestand van verweerder bevat geen chronologisch overzicht van de scheepsbewegingen en verweerder heeft ter zitting verklaard dat hij heeft ‘geknoeid’ met het originele bestand omdat hij het wilde indikken zodat het op één A-drietje paste, waarbij kennelijk iets is misgegaan waardoor de volgorde van de regels is gewijzigd.
33. De rechtbank constateert dat in het van eiseres afkomstige overzicht een gat van zeven dagen zit tussen het vertrek van de [B SCHIP] op 6 april 2014 uit Taipei en de aankomst op 14 april 2014 in Kaoshiung. Dat gat wordt opgevuld door de gegevens die verweerder heeft overgelegd, inhoudende dat het schip op 8 april 2014 in Beilun is geweest en via Shanghai naar Kaoshiung is gevaren en aldaar op 14 april 2014 is aangekomen. Ondanks de ongelukkige handelwijze van verweerder, ziet de rechtbank geen aanleiding om eraan te twijfelen dat enkel de regels zijn verschoven waardoor de chronologie niet klopt, maar dat de gegevens per regel hierdoor niet zijn gewijzigd. Het van eiseres afkomstige overzicht is derhalve geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de onderzoeksgegevens voor zover die betrekking hebben op zonnepanelen die blijkens de gegevens van de Taiwanese douane met de [B SCHIP] vanuit China naar Taiwan zijn vervoerd.
34. Blijkens de gegevens van de Taiwanese douane zijn er op 14 april 2014 in Taiwan drie L1-invoeraangiften ingediend voor zonnepanelen met aangegeven land van oorsprong China die met de [C SCHIP] zijn verscheept. Eiseres stelt onder verwijzing naar de gegevens uit Vesselfinder dat de [C SCHIP] in de periode van 5 april tot en met 12 juni 2014 niet in China is geweest.
35. Blijkens de door verweerder overgelegde scheepsbewegingen is de [C SCHIP] op 30 maart 2014 vertrokken uit Ningbo Beilun en op 5 april 2014 aangekomen in Taipei. Deze reis is niet strijdig met de door eiseres overgelegde scheepsbewegingen van de [C SCHIP] , omdat de door haar overgelegde gegevens pas beginnen op 5 april 2014. Dat uit de Taiwanese L1-invoeraangiften niet het hele voorafgaande vervoerstraject blijkt, betekent niet dat reeds daarom de gegevens uit het OLAF-rapport voor deze zendingen terzijde moeten worden gesteld.
36. De rechtbank is van oordeel dat verweerder aldus de door eiseres opgeroepen twijfel aangaande de juistheid van de onderzoeksgegevens voor zover die betrekking hebben op zonnepanelen die blijkens de gegevens van de Taiwanese douane met de [C SCHIP] vanuit China naar Taiwan zijn vervoerd, heeft weggenomen.
Schuldenaarschap
37. Op grond van artikel 201, derde lid, van het CDW kunnen, wanneer een douaneaangifte voor onder andere het brengen in het vrije verkeer is opgesteld op basis van gegevens die ertoe leiden dat de wettelijk verschuldigde rechten geheel of gedeeltelijk niet worden geheven, de personen die deze voor de opstelling van de aangifte benodigde gegevens hebben verstrekt, terwijl zij wisten of redelijkerwijs hadden moeten weten dat die gegevens verkeerd waren, overeenkomstig de geldende nationale bepalingen eveneens als schuldenaar worden beschouwd.
38. De rechtbank is op grond van hetgeen hiervoor is overwogen van oordeel dat verweerder, behoudens ten aanzien van de onder 19 genoemde aangiften, aannemelijk heeft gemaakt dat de oorsprong van de zonnepanelen China is. Eiseres heeft blijkens de verklaring van [J] , de achter die verklaring gevoegde e-mails van 12 mei 2014 en de tussen eiseres en [C BEDRIJF] gesloten overeenkomst, voor elke zending de bij de aangiften overgelegde bescheiden, waaronder het Certificaat van Oorsprong inhoudende dat de oorsprong van de zonnepanelen Taiwan is, aan [C BEDRIJF] gestuurd. Aangezien eiseres in de L1-invoeraangiften telkens als verkoper/exporteur van de zonnepanelen wordt genoemd en de zonnepanelen vanuit Ningbo, de vestigingsplaats van eiseres, zijn verscheept naar Taiwan, gaat de rechtbank er vanuit dat eiseres de zonnepanelen in China heeft geproduceerd. Op grond daarvan is de rechtbank van oordeel dat eiseres wist dat de gegevens die zij aan [C BEDRIJF] heeft verstrekt voor de opstelling van de aangiften voor het brengen in het vrije verkeer van die zonnepanelen onjuist waren. Verweerder heeft eiseres derhalve terecht als schuldenaar aangemerkt.
Slotsom
39. Gelet op het hiervoor onder 19 overwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard en dient de verzamel-utb te worden verminderd met:
aangifte |
vermindering definitieve antidumpingrechten |
vermindering definitieve compenserend rechten |
[B NUMMER] |
€ 816.379,20 (tot nihil) |
€ 175.812 (tot nihil) |
[C NUMMER] |
€ 416.353,39 (tot nihil) |
€ 89.664,12 (tot nihil) |
[D NUMMER] |
€ 208.176,70 (met een derde) |
€ 44.832,06 (met een derde) |
Totaal |
€ 1.440.909,29 |
€ 310.308,18. |
Proceskosten
40. Eiseres heeft verzocht verweerder te veroordelen in de integrale proceskosten voor bezwaar en beroep.
41. Op grond van artikel 2, derde lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) kan in bijzondere omstandigheden bij een veroordeling in de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand een van de in de bijlagen bij het Besluit opgenomen forfaitaire tarief afwijkende vergoeding worden vastgesteld. Daarvoor is grond indien het bestuursorgaan het verwijt treft dat het een beschikking neemt of een uitspraak doet of in rechte handhaaft, terwijl op dat moment duidelijk is dat die beschikking of uitspraak in een daartegen ingestelde procedure geen stand zal houden (vgl. HR 13 april 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA2802). Daarnaast kan ook in andere gevallen aanleiding bestaan om, alle omstandigheden van het geval in aanmerking nemend, af te wijken van de forfaitaire bedragen van het Besluit. Een dergelijke situatie kan zich voordoen indien de inspecteur bij het opleggen van een naheffingsaanslag in vergaande mate onzorgvuldig heeft gehandeld (vgl. HR 4 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP2975).
42. Het is aan eiseres om de feiten en omstandigheden te stellen die het oordeel rechtvaardigen dat sprake is van een bijzondere omstandigheid. Eiseres heeft daartoe aangevoerd dat sprake is van vooringenomenheid van verweerder en dat de wisselende informatie die verweerder heeft verstrekt, heeft geleid tot veel onderzoek en heronderzoek.
43. De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden gezegd dat voor verweerder ten tijde van het uitreiken van de verzamel-utb en/of het doen van de uitspraak op bezwaar al duidelijk had moeten zijn dat die utb en/of die uitspraak geen stand zullen houden. De hiervoor onder 19 gesignaleerde mismatches rechtvaardigen op zichzelf niet de conclusie dat verweerder dusdanig onzorgvuldig heeft gehandeld dat dat een reden is voor een hogere dan een forfaitaire proceskostenvergoeding.
44. De rechtbank zal verweerder wel op grond van het Besluit veroordelen in door eiseres gemaakte proceskosten. Tussen partijen is niet in geschil dat in geval van een vergoeding op grond van het Besluit wegingsfactor 2 dient te worden toegepast voor het gewicht van de zaak. De rechtbank stelt op grond van het Besluit de kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 3.064 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 254, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512 en een wegingsfactor 2). Aangezien verweerder in de uitspraak op bezwaar reeds een proceskostenvergoeding van € 488 heeft toegekend, stelt de rechtbank de alsnog door verweerder te betalen proceskostenvergoeding vast op € 2.576.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar, behoudens de vermindering van de definitieve
antidumpingrechten, de vermindering van de definitieve compenserende rechten en de toegekende proceskostenvergoeding van € 488;
- vermindert de verzamel- utb met € 1.440.909,29 aan definitieve antidumpingrechten
en € 310.308,18 aan definitieve compenserende rechten en bepaalt dat deze
uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.576;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 333 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H.L.C. Bijvoet, voorzitter, mr. F. Kleefmann en
mr. W.M.C. Schipper, leden, in aanwezigheid van E. Hoekman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 juli 2019.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (douanekamer), Postbus 1312,
1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.