Home

Rechtbank Noord-Holland, 28-12-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:11458, HAA 18/5054

Rechtbank Noord-Holland, 28-12-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:11458, HAA 18/5054

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
28 december 2020
Datum publicatie
12 januari 2021
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2020:11458
Zaaknummer
HAA 18/5054

Inhoudsindicatie

Douanerecht. Invoercertificaat ingediend voor de invoer van tarwe. Abusievelijk is Oekraine vermeld als land van uitvoer en oorsprong, terwijl dit Kazachstan moet zijn. Gestelde zekerheid is terecht geheel verbeurd verklaard. Geen kennelijke fout.

Uitspraak

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

zaaknummer: HAA 18/5054

uitspraak van de meervoudige douane kamer van 28 december 2020 in de zaak tussen

[X] B.V., gevestigd te [Z] , eiseres

(gemachtigde: E. Doens)

en

17/5304

Procesverloop

Verweerder heeft bij besluit van 18 juli 2018 een door eiseres gestelde zekerheid van € 23.508 verbeurd verklaard.

Het op 9 juli 2018 door eiseres gemaakte bezwaar is bij besluit op bezwaar van 1 oktober 2018 ongegrond verklaard.

Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 juli 2020 te Haarlem.

Namens eiseres is verschenen haar gemachtigde E. Doens, vergezeld van [A] , juridisch medewerker bij eiseres. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [B] .

De rechtbank heeft het onderzoek na de zitting heropend en partijen bij brief van 6 oktober 2020 vragen voorgelegd over de ontvankelijkheid van het bezwaarschrift. Partijen hebben op 28 oktober 2020 (verweerder) en 30 oktober 2020 (eiseres) deze vragen beantwoord.

Daarna heeft de rechtbank het onderzoek weer gesloten.

Overwegingen

Feiten

1. Op 23 juni 2018 heeft eiseres een aanvraag voor een invoercertificaat ingediend voor de invoer uit Oekraïne van 783.600 kg tarwe met GN-code 1009 99 00 met oorsprong Oekraïne. Daarbij heeft eiseres een beroep gedaan op het tariefcontingent met nummer 09.4125.

2. Op 30 maart 2018 heeft de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (hierna: RVO) namens verweerder het invoercertificaat afgegeven onder nummer [# 1] . Als laatste datum van geldigheid is 31 mei 2018 vermeld, later verlengd tot 30 juni 2018.

Eiseres heeft een bedrag van € 23.508 tot zekerheid gesteld.

3. Op 3 april 2018 heeft eiseres verweerder per e-mail bericht dat in de aanvraag abusievelijk Oekraïne is vermeld als land van uitvoer en oorsprong en dat dit Kazachstan moet zijn. Eiseres informeert naar de mogelijkheid om het certificaat in die zin aan te passen. Een medewerker van de RVO heeft eiseres per e-mail op 5 april 2018 bericht dat het land van oorsprong niet kan worden gewijzigd na 13.00 uur op de dag van indiening.

4. Vervolgens heeft eiseres op 6 april 2018 een aanvraag voor een invoercertificaat ingediend voor de invoer uit Kazachstan van 73.600 kg tarwe met GN-code 1009 99 00 met oorsprong Kazachstan.

Daarbij heeft eiseres een beroep gedaan op het tariefcontingent met nummer 09.4125. Op 13 april 2018 heeft de RVO namens verweerder een invoercertificaat afgegeven onder nummer [# 2] . Als laatste datum van geldigheid is 30 juni 2018 vermeld.

Eiseres heeft wederom een bedrag van € 23.508 tot zekerheid gesteld.

5. Verweerder heeft het certificaat met nummer [# 1] op 5 juli 2018 van eiseres onbenut retour ontvangen.

Daarop heeft verweerder bij besluit van 18 juli 2018 de door eiseres gestelde zekerheid van € 23.508 voor dit invoercertificaat verbeurd verklaard, omdat het certificaat niet volledig is benut.

Geschil

6. Tussen partijen is in geschil of verweerder de voor het invoercertificaat gestelde zekerheid terecht verbeurd heeft verklaard. Meer in het bijzonder is in geschil of verweerder bevoegd is af te zien van verbeurdverklaring indien het onbenut laten van het invoercertificaat is terug te voeren op een kennelijke fout van eiseres bij de aanvraag en zo ja, of er sprake is geweest van een kennelijke fout en verweerder gebruik had moeten maken van die bevoegdheid.

7. Eiseres stelt zich op het standpunt dat sprake is van een onopzettelijke menselijke fout en verweerder het (eerste) certificaat had kunnen aanpassen. De leverancier was afkomstig uit Oekraïne en het product uit Kazachstan, wat het begaan van de fout onder meer verklaart. Eiseres is van mening dat op grond van artikel 13 van de Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1239 (hierna: UVo. 2016/1239) verweerder de bevoegdheid heeft bij een kennelijke fout het certificaat aan te passen. Dat verweerder deze bevoegdheid heeft, blijkt volgens eiseres bovendien uit de omstandigheid dat verweerder op het certificaat een onjuiste geldigheidsdatum had vermeld en verweerder deze fout heeft rechtgetrokken. Eiseres deelt niet het standpunt van verweerder dat slechts rekening kan worden gehouden met een kennelijke fout in situaties waarin een sanctie is opgelegd op grond van Verordening (EU) 1301/2006 (hierna: Verordening 1301/2006). Verweerder heeft zijn besluit ten onrechte gebaseerd op artikel 9, eerste lid, van de Gedelegeerde (EU) Verordening 2016/1237 (hierna: GVo. 2016/1237). Hier is echter de gehele zekerheid verbeurd verklaard, terwijl deze bepaling betrekking heeft op de mogelijkheid tot gedeeltelijke vrijgave van de zekerheid.

8. Voor zover er een wettelijke grondslag zou zijn, kan het volgens eiseres niet de bedoeling zijn van deze wetgeving om in het geval van een menselijke fout tot verbeurdverklaring over te gaan. De doelstelling zal zijn een deugdelijk beheer van de contingenten en dus de bescherming van de Europese markt en mede-importeurs. Op 23 maart 2018 (ten tijde van de hier aan de orde zijnde aanvraag) was er nog voldoende biologische tarwe beschikbaar op tranche I en op 6 april 2018 (ten tijde van de tweede aanvraag) voor tranche II. Bovendien komen de niet gebruikte hoeveelheden weer beschikbaar op het betreffende quotum. De belangen van de Europese markt en de belangen van de mede-importeurs zijn dus op geen enkele wijze geschaad.

Ten slotte is eiseres van mening dat de verbeurdverklaring een ongerechtvaardigde inbreuk is op haar eigendomsrecht als bedoeld in artikel 1 van het Protocol bij het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (hierna: EVRM), gelet op het disproportionele karakter en het feit dat het algemeen belang op geen enkele wijze is geschaad.

9. Eiseres concludeert primair tot gegrondverklaring van het beroep, met vergoeding van de door haar geleden schade (de verbeurd verklaarde som van € 23.508), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van verbeurdverklaring tot de dag van algehele betaling, subsidiair tot vernietiging van het besluit en veroordeling tot terugbetaling van € 23.508, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van verbeurdverklaring tot de dag van algehele betaling, het vonnis uitvoerbaar te verklaren bij voorraad en verweerder te veroordelen in alle proceskosten, voorlopig begroot op € 3.287,51.

10. Verweerder stelt zich op het standpunt dat op grond van artikel 3, tweede lid, UVo. 2016/1239 de onjuiste initiële aanvraag voor een certificaat had kunnen worden ingetrokken per e-mail, brief of fax. Daartoe diende het verzoek tot intrekking uiterlijk om 13.00 uur van dezelfde werkdag waarop eiseres het certificaat aanvroeg, te zijn ontvangen. In dit geval had eiseres het verzoek om intrekking van de onjuiste aanvraag uiterlijk 23 maart 2018 om 13.00 uur kunnen doen. Het verzoek is na dit tijdstip ingediend (3 april 2018). Daarom zijn aan eiseres de uit het aangevraagde certificaat voortvloeiende verplichtingen opgelegd, namelijk invoer uit Oekraïne. Het communautaire recht en met name Verordening 1301/2016 (de rechtbank begrijpt: Verordening 1301/2006) laat geen ruimte om een onfortuinlijke vergissing te pardonneren, althans niet in de zin die eiseres voor ogen heeft, namelijk afzien van de verbeurdverklaring van de gestelde zekerheid.

11. Ten overvloede merkt verweerder op dat naar zijn mening geen sprake is van een kennelijke fout. Van een kennelijke fout kan over het algemeen alleen worden gesproken indien verweerder bij een summier onderzoek bij ontvangst van de aanvraag had kunnen vaststellen dat de aanvraag waarschijnlijk geen goede weergave was van hetgeen de aanvrager beoogde aan te vragen. Het was verweerder niet aanstonds duidelijk of had verweerder duidelijk moeten zijn dat eiseres een tarwe invoercertificaat voor Kazachstan wilde aanvragen. Er was geen sprake van een onsamenhangende of tegenstrijdig ingevulde aanvraag. Daarnaast bood Verordening 2008/1067 ook de mogelijkheid om zachte tarwe met herkomst Oekraïne in te voeren.

12. Nu geen gebruik is gemaakt van het betreffende (Oekraïne) certificaat en er geen sprake is van overmacht, komt hem niet de vrijheid toe af te zien van het invorderen van de zekerheid. Anders dan eiseres stelt, impliceert artikel 13 UVo. 2016/1239 geen discretionaire bevoegdheid. Verweerder ziet geen aanknopingspunten voor het standpunt dat dit artikel ruimte biedt voor (ambtshalve) wijzigingen na het verplichte tijdstip van 13.00 uur op 23 maart 2018.

13. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

14. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.

Relevante regelgeving

Artikel 6:10 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) luidt als volgt:

1. Ten aanzien van een voor het begin van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien het besluit ten tijde van de indiening:

a. wel reeds tot stand was gekomen;

b. nog niet tot stand was gekomen, maar de indiener redelijkerwijs kon menen dat dit wel reeds het geval was.

2. De behandeling van het bezwaar of beroep kan worden aangehouden tot het begin van de termijn.

Artikel 5, eerste lid, GVo. 2016/1237 luidt als volgt:

“1. Het invoer- of uitvoercertificaat kent een recht tot en houdt een verplichting in om de hoeveelheid producten waarvoor het certificaat geldt, gedurende de geldigheidsduur ervan, respectievelijk in het vrije verkeer te brengen of uit te voeren overeenkomstig artikel 7, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1239.”

Artikel 7, eerste lid, GVo. 2016/1237 luidt als volgt;

“1. De vrijgave van de zekerheid, waarin is voorzien in artikel 24, lid 2, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 907/2014 van de Commissie (…), kan gedeeltelijk zijn in verhouding tot de hoeveelheid producten waarvoor is bewezen dat de verplichting tot invoer of uitvoer is nagekomen. De hoeveelheid bedraagt niet minder dan 5 % van de totale op het certificaat vermelde hoeveelheid.

Indien de ingevoerde of uitgevoerde hoeveelheid evenwel minder dan 5 % van de op het certificaat vermelde hoeveelheid bedraagt, wordt de hele zekerheid verbeurd.”

Artikel 13, eerste tot en met derde lid, Uvo. 2016/1239 luidt als volgt:

“1. De vermeldingen op de certificaten en op de uittreksels mogen na afgifte niet worden gewijzigd.

2. Indien een bevoegde douaneautoriteit twijfels heeft over de juistheid van de vermeldingen op het certificaat of op het uittreksel, zendt zij het certificaat of het uittreksel terug naar de met afgifte van certificaten belaste autoriteit. Indien een met de afgifte van certificaten belaste autoriteit twijfels heeft over de juistheid van de vermeldingen op het certificaat of op het uittreksel, zendt zij het certificaat of het uittreksel terug naar de bevoegde douaneautoriteit.

De eerste alinea is niet van toepassing indien het om een minimale of kennelijke fout gaat die kan worden rechtgezet door de met afgifte van certificaten belaste autoriteit of door de bevoegde douaneautoriteit of door een correcte toepassing van de wetgeving.

3. Indien de met afgifte van certificaten belaste autoriteit oordeelt dat rectificatie noodzakelijk is, trekt zij het certificaat of het uittreksel in en geeft zij onverwijld een verbeterd certificaat of uittreksel af.”

Artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, Uvo. 2016/1239 luidt als volgt:“De bevoegde autoriteit van de lidstaat die het certificaat of uittreksel heeft afgegeven kan, rekening houdend met artikel 50 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 908/2014 van de Commissie een geval van overmacht erkennen en besluiten:’

a. hetzij tot annulering van de in artikel 14, lid 1, van de onderhavige verordening bedoelde verplichting om de op het certificaat vermelde goederen en de op het certificaat vermelde hoeveelheid tijdens de geldigheidsduur van het certificaat in het vrije verkeer te brengen of uit te voeren, waarbij dan de zekerheid wordt vrijgegeven (…);

(…)”

Artikel 3, eerste lid, van Verordening 1301/2006 luidt als volgt:

“1. Wanneer blijkt dat in een document dat door een aanvrager wordt overgelegd met het oog op de toekenning van de uit verordeningen van de Commissie inzake een bepaald invoercontingent voortvloeiend rechten, onjuiste gegevens worden verstrekt en wanneer de betrokken onjuiste gegevens doorslaggevend zijn voor de toekenning van die rechten, handelen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat als volgt:

a. a) voor de gehele invoercontingentsperiode waarin de bevinding is gedaan, sluiten zij de aanvrager uit van de invoer van welke goederen dan ook in het lader van het betrokken invoertariefcontingent en

b) in de daaropvolgende invoertariefcontingentsperiode sluiten zij de aanvrager voor het betrokken invoertariefscontingent uit van de regeling voor het aanvragen van certificaten.

Het bepaalde in de eerste alinea, onder a) en b), is evenwel niet van toepassing indien de aanvrager ten genoegen van de bevoegde autoriteit bewijst dat de in de eerste alinea bedoelde situatie niet aan grove nalatigheid zijnerzijds te wijten is of dat die situatie het gevolg is van overmacht of van een kennelijke fout.”

Artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM, luidt als volgt:“Iedere natuurlijke of rechtspersoon heeft recht op het ongestoord genot van zijn eigendom. Aan niemand zal zijn eigendom worden ontnomen behalve in het algemeen belang en onder de voorwaarden voorzien in de wet en in de algemene beginselen van internationaal recht.

De voorgaande bepalingen tasten echter op geen enkele wijze het recht aan, dat een Staat heeft om die wetten toe te passen, die hij noodzakelijk oordeelt om het gebruik van eigendom te reguleren in overeenstemming met het algemeen belang of om de betaling van belastingen of andere heffingen of boeten te verzekeren”.

Beoordeling van het geschil

De ontvankelijkheid van het bezwaar

15. De rechtbank zal eerst ambtshalve de ontvankelijkheid van het bezwaar beoordelen.

16. Verweerder heeft verklaard dat een op 5 juli 2018 door eiseres ingediend bezwaarschrift door verweerder in behandeling is genomen. In de ontvangstbevestiging van 12 juli 2018 is het bij het bezwaarschrift gevoegde schrijven van de Europese Commissie van 11 juni 2018 als besluit waartegen het bezwaar zich richt, aangemerkt.

Desgevraagd heeft verweerder verklaard dat het prematuur ingediende bezwaarschrift door verweerder ontvankelijk wordt geacht, gelet op de mededeling van de heer [C] van de RVO per e-mail van 4 april 2018 aan eiseres. Op grond van deze duidelijke en ondubbelzinnige mededeling kon eiseres redelijkerwijs menen dat het besluit ten tijde van de indiening van het bezwaarschrift reeds tot stand gekomen was, hoewel dat formeel nog niet het geval was, als bedoeld in artikel; 6:10, eerste lid, onder b, Awb.

17. Eiseres heeft verklaard dat het haar na ontvangst van het schrijven van 11 juni 2018 van de Europese Commissie, waarin is vermeld dat het standpunt van verweerder om niet mee te werken aan correctie van het certificaat juist was, duidelijk was dat verbeurdverklaring zou volgen. Zij heeft na het verstrijken van de geldigheidsduur van het certificaat op 30 juni 2018 het ongebruikte certificaat teruggestuurd en bezwaar gemaakt. Verweerder heeft eiseres er nooit op gewezen dat er nog een besluit over de verbeurdverklaring moest volgen, niet in de ontvangstbevestiging van 12 juli 2018, niet in het mailverkeer voorafgaand aan de hoorzitting en niet tijdens de hoorzitting zelf. Eiseres heeft voor de hoorzitting van 28 augustus 2018 en binnen de bezwaartermijn van 18 juli 2018 nog stukken aangeleverd.

18. Gelet op de verklaring van eiseres heeft eiseres, anders dan verweerder stelt, niet op grond van de mededeling in voormelde e-mail van 4 april 2018 gemeend dat het besluit tot verbeurdverklaring ten tijde van de indiening van het bezwaarschrift reeds tot stand was gekomen. Aan beantwoording van de vraag of eiseres op grond van die mededeling redelijkerwijs kon menen dat het besluit tot verbeurdverklaring reeds tot stand was gekomen en niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaarschrift om die reden achterwege moest blijven, komt de rechtbank daarom niet toe.

De rechtbank acht het onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 15 september 2000, ECLI:NL:RVS:LJN AA7317 echter in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel dat eiseres tijdens de hoorzitting, die viel in de werkelijke bezwaartermijn, niet is gewezen op het premature karakter van het bezwaar. Bovendien heeft eiseres haar bezwaar op de hoorzitting toegelicht met een powerpointpresentatie, waarvan zij afdrukken heeft verstrekt die deel uitmaken van het hoorverslag. Daarin staan de gronden van het bezwaar vermeld. Dit stuk kan als bezwaarschrift worden gekwalificeerd.

19. Gelet op het voorgaande heeft verweerder het bezwaarschrift, zij het op een andere grond, terecht ontvankelijk geacht.

Het materiële geschil

20. Niet in geschil is dat eiseres het invoercertificaat met nummer [# 1] onbenut aan verweerder heeft geretourneerd, wat betekent dat zij de uit het certificaat voortvloeiende verplichting tot het uiterlijk 30 juni 2018 in het vrije verkeer brengen van 783.600 kg tarwe met GN-code 1009 99 00 met oorsprong Oekraïne niet is nagekomen.

Daaruit volgt dat verweerder gelet op artikel 7, eerste lid, tweede volzin, GVo. 2016/1237 gehouden was tot verbeurdverklaring van de gehele gestelde zekerheid over te gaan. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat slechts bij een geslaagd verzoek tot erkenning van overmacht met toepassing van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, UVo. 2016/1239 de verplichting zou kunnen worden geannuleerd, waardoor de gestelde zekerheid zou moeten worden vrijgegeven. Eiseres heeft binnen de daarvoor gestelde termijn van dertig dagen na de dag waarop zij door verweerder in kennis is gesteld van de vastgestelde niet-nakoming, dat wil zeggen binnen dertig dagen na 18 juli 2018, een dergelijk verzoek niet gedaan. Aan de vraag of sprake is van overmacht komt de rechtbank daarom niet toe.

21. In het midden latend of verweerder op grond van artikel 13 UVo. 2016/1239 de bevoegdheid toekomt in het geval van een kennelijke fout bij de aanvraag tot aanpassing van het certificaat over te gaan, is de rechtbank van oordeel dat in dit geval geen sprake is van een kennelijke fout. Voor verweerder kon niet aanstonds duidelijk zijn dan wel had duidelijk moeten zijn dat eiseres geen certificaat voor invoer van goederen uit Oekraïne maar uit Kazachstan wilde aanvragen.

22. Omdat deze procedure alleen gaat over de vraag of terecht verbeurdverklaring heeft plaatsgevonden kan de rechtbank niet beoordelen of verweerder met toepassing van artikel 13 Uvo. 2016/1239 bevoegd was om het certificaat te rectificeren, en zo ja, indien verweerder van die bevoegdheid geen gebruik zou willen maken, verweerder in redelijkheid daartoe zou kunnen beslissen. Ten overvloede overweegt de rechtbank in dit kader het volgende. Ter zitting is met partijen besproken dat eiseres op 3 april 2018 per e-mail aan medewerkers van RVO heeft verzocht het certificaat aan te passen, op welk verzoek door een medewerker van RVO per e-mail op 5 april 2018 afwijzend is gereageerd. Tegen een besluit van verweerder op dit verzoek zou, zo nodig, voor eiseres de bestuursrechtelijke rechtsgang open staan.

23. Het recht op eigendom is neergelegd in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM. Het verzekert het recht op het ongestoord genot van eigendom, maar tast op geen enkele wijze het recht aan dat een Staat heeft om die wetten toe te passen die hij noodzakelijk oordeelt om het gebruik van eigendom te reguleren in overeenstemming met het algemeen belang. Een inmenging mag geen onevenredige last op de betrokkene leggen. Uit de rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens volgt dat de betrokken overheid een ruime afwegingsbevoegdheid heeft om te bepalen wat in het algemeen belang is en verder een ruime vrijheid heeft om beperkingen te stellen aan de uit artikel 1 Eerste Protocol bij het EVRM voortvloeiende eigendomsbescherming. Een schending wordt niet snel aangenomen en is beperkt tot evident onredelijke of onevenredige gevallen. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat de verbeurdverklaring een individuele en buitensporige last op haar legt.

24. Gelet op het voorgaande heeft verweerder de door eiseres gestelde zekerheid terecht geheel verbeurd verklaard.

Het beroep dient daarom ongegrond te worden verklaard.

25. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:

verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr.drs. C.M. van Wechem , voorzitter, mr. F. Kleefmann en mr. S. Kleij, leden, in aanwezigheid van mr. W.G. van Gastelen, griffier.

Deze uitspraak is gedaan op 28 december 2020. Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.

griffier voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel