Rechtbank Noord-Holland, 03-03-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:1569, AWB - 17 _ 2736
Rechtbank Noord-Holland, 03-03-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:1569, AWB - 17 _ 2736
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Holland
- Datum uitspraak
- 3 maart 2020
- Datum publicatie
- 17 maart 2020
- ECLI
- ECLI:NL:RBNHO:2020:1569
- Zaaknummer
- AWB - 17 _ 2736
Inhoudsindicatie
Eiser heeft hoewel daartoe uitgenodigd, geen aangifte gedaan. De bewijslast dient te worden omgekeerd en verzwaard. Verweerder is bij het opleggen van de navorderingsaanslag uitgegaan van een redelijke schatting van het inkomen. Eiser is er niet in geslaagd om overtuigend aan te tonen dat de schatting van het inkomen door verweerder onjuist is en dat de navorderingsaanslag op een te hoog bedrag is vastgesteld. De aan eiser opgelegde vergrijpboete is verminderd in verband met de overschrijding van de redelijke termijn. Het beroep is daarom gegrond.
Uitspraak
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 17/2736
(gemachtigde: mr. K.D. Smeele),
en
Procesverloop
Verweerder heeft met dagtekening 21 mei 2015 aan eiser voor het jaar 2009 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 129.676. Tevens is gelijktijdig bij beschikkingen heffingsrente ten bedrage van € 9.045 in rekening gebracht en is aan eiser een vergrijpboete van € 26.172 opgelegd.
Eiser heeft met dagtekening 26 juni 2015 bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 26 april 2017 de navorderingsaanslag en de beschikkingen gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 februari 2019 te Haarlem. De zaak is gelijktijdig behandeld met de andere beroepen van eiser met de kenmerken HAA 17/1719, HAA 17/1720 en HAA 17/1721. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.M.C. Koopman, mr. O.C.W Pos en R.C.G. Aarts.
De rechtbank heeft het onderzoek te zitting geschorst en heeft beide partijen opgedragen aanvullende informatie respectievelijk een reactie daarop te verstrekken. Beide partijen hebben aangegeven geen behoefte te hebben aan een tweede mondelinge behandeling van het beroep. Daarop heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en aangekondigd uitspraak te doen.
Overwegingen
Feiten
1. Eiser woonde van 2005 tot 6 mei 2010 samen met [A] en hun drie kinderen. In de periode van 31 maart 2009 tot 6 mei 2010 stond eiser met mevrouw [A] en de kinderen ingeschreven op het adres [adres 1] . Op 6 mei 2010 is eiser geëmigreerd naar Cyprus, [adres 2] . Per 12 april 2012 is zijn adres gewijzigd in [adres 3] , Cyprus.
2. Bij een derdenonderzoek d.d. 27 juni 2013 bij de [b] is een schriftelijke verklaring van eiser aangetroffen, waarin hij een verklaring geeft voor het lage loon over 2007. Eiser geeft daarin aan dat er ruimte is voor een ruimere winstuitkering aan de bestuurder annex hypotheeknemer. In de inkomensverklaring staat vermeld: “zijn salaris is op 17499,- gesteld om fiscale redenen”.
3. De woning aan de [adres 1] is bij akte van 7 mei 2010 toegescheiden aan mevrouw [A] . Eiser was aanwezig bij de ondertekening van de akte. De hypothecaire geldlening bedroeg € 260.000. De over 2010 verschuldigde rente bedroeg rond de € 9.500. Eiser is door de bank niet ontslagen van zijn verplichting als medeschuldenaar. Mevrouw [A] had in 2010 geen ander inkomen dan de van eiser ontvangen alimentatie. In 2010 was dat een bedrag van € 15.000.
4. Op 1 september 2006 is eiser onder de naam [C] BB in de vorm van een eenmanszaak financiële werkzaamheden gaan verrichtten, onder meer als controller.
5. Per 14 februari 2007 heeft eiser zijn activiteiten voortgezet in [C] Ltd. Blijkens de informatie uit de opgaaf startende onderneming houdt eiser 100 percent van de aandelen in [C] Ltd. Bij de vraag 9b, ‘Is de directeur-grootaandeelhouder in loondienst?’, heeft eiser ‘Ja’ aangekruist.
6. Per brief van 6 juli 2007, gericht aan verweerder, heeft eiser aangegeven een nieuw bedrijf op te gaan starten. In de brief is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“ [D] ltd. is opgericht om aandelen te houden van en het management te voeren voor haar dochtermaatschappijen. Op dit moment zijn de actieve dochtermaatschappijen [C] ltd., mijn verwachting is dat dit in de toekomst zal uitbreiden naar een groter aantal. Voor het ter beschikking stellen van een bestuurder betaalt elke dochtermaatschappij een vergoeding aan de holdingmaatschappij. Dit is vastgelegd in een management overeenkomst, welke wordt geacht de loonadministratie van de dochtermaatschappij te vervangen. (…).
Ik had mij bij de start van de dochtermaatschappij niet beseft dat de loonadministratie die ik ga voeren zich dient te verplaatsen naar de holdingmaatschappij, [D] ltd.
Vandaar dat ik u wil verzoeken de reeds ingediende “opgaaf startende onderneming” van [C] ltd., d.d. 28-3-2007, te wijzigen op punt 9b (moet nee zijn).”
Bij de Kamer van Koophandel staat eiser vermeld als enig aandeelhouder van [D] Ltd. sinds 13 februari 2007.
7. Per brief van 20 november 2007 heeft eiser aan verweerder een brief met bijlagen gestuurd waaruit verweerder heeft afgeleid dat niet hij maar [E] Ltd. aandeelhouder is van [D] Ltd. en dat de heer [F] de contactpersoon is. Blijkens het in het dossier opgenomen structuurschema houdt [G] SA, in de onderhavige jaren, 100 percent van de aandelen in [E] Ltd.
8. Van 2008 tot en met 2010 heeft eiser, als enige werknemer, alle opdrachten voor de diverse opdrachtgevers van [C] Ltd. uitgevoerd. Eiser is in loondienst van [D] Ltd. [D] Ltd. brengt hiervoor een managementvergoeding in rekening aan [C] Ltd. In 2007 ontving eiser (voor een periode van 10 à 11 maanden) een salaris van € 17.488, in 2008 ontving eiser een salaris van € 21.786, in 2009 ontving eiser een salaris van € 21.774 en in 2010 ontving eiser (voor een periode van vier maanden) een salaris van € 8.493. [C] Ltd. berekende aan haar opdrachtgevers een uurtarief van rond de € 100. De omzet van [C] Ltd. was in 2008 € 121.993, in 2009 € 152.242 en in 2010 (over de eerste vier maanden) € 43.831.
9. Bij brief met dagtekening 7 mei 2009 heeft verweerder [C] Ltd. medegedeeld dat hij van plan is een boekenonderzoek in te stellen. Het doel van het onderzoek is om de aanvaardbaarheid vast te stellen van de aangiften vennootschapsbelasting en omzetbelasting over het jaar 2007. Bij brief met dezelfde dagtekening heeft verweerder [D] Ltd. (t.a.v. eiser) medegedeeld dat hij van plan is een boekenonderzoek in te stellen. Het doel van het onderzoek is de aanvaardbaarheid vast te stellen van de aangiften vennootschapsbelasting, omzetbelasting en loonheffingen over het jaar 2007.
10. Op 27 mei 2009 is het boekenonderzoek ingesteld.
11. Bij brief met dagtekening 10 november 2009 heeft verweerder eiser medegedeeld dat hij van plan is het ingestelde boekenonderzoek uit te breiden. Het doel van het onderzoek is de aanvaardbaarheid vast te stellen van de aangiften IB/PVV 2008 alsmede de aangiften omzetbelasting over het jaar 2008.
12. Met dagtekening 17 september 2010 is aan eiser de aanslag IB/PVV 2008 opgelegd. Hiertegen heeft eiser bezwaar gemaakt.
13. Eiser heeft sinds 16 november 2007 een bankrekening (een zogenoemde nummerrekening) in Luxemburg bij [H] met het nummer [# 1] . Op deze bankrekening is in het jaar 2008 (in drie termijnen) een bedrag ontvangen van € 64.500 van [I] . De brief van de voormalige gemachtigde van eiser, met dagtekening 1 oktober 2010 vermeldt, voor zover hier van belang, het volgende:
“[Eiser] verklaart dat de bijschrijvingen aan te duiden zijn als schenkingen. Deze schenkingen zijn gedaan door [I] . (…). Van deze schenkingen zijn besluiten van de Foundation Counsel aanwezig, die ik u bijgaand doe toekomen.
Ik ben van mening dat het in het rapport vermelde bedrag van € 64.500 niet kan worden aangemerkt als een resultaat uit overige werkzaamheid, aangezien er sprake is van een drietal schenkingen.”
14. Bij de brief van 1 oktober 2010 heeft de toenmalige gemachtigde van eiser drie bijlagen genaamd ‘Distribution resolution of the [I] in respect of [j] ’ gevoegd. De eerste bijlage dateert van 8 januari 2008 en vermeldt dat een bedrag van € 14.500 aan dividendinkomsten uitgekeerd zal worden aan eiser. De tweede bijlage dateert van 2 juli 2008 en vermeldt dat een bedrag van € 20.000 aan dividendinkomsten uitgekeerd zal worden aan eiser. De derde bijlage dateert van 13 oktober 2008 en vermeldt dat een bedrag van € 30.000 aan dividendinkomsten uitgekeerd zal worden aan eiser. De bijlagen zijn ondertekend door [K] . De heer [K] is werkzaam voor [L] en [L] is de Cypriotische partner van het [M] (hierna: [M] ).
15. Verweerder heeft eiser uitgenodigd tot het doen van aangifte IB/PVV voor het jaar 2009. Op verzoek van eiser is bij schrijven van 10 mei 2010 uitstel verleend tot het doen van aangifte tot 1 september 2010. Bij schrijven van 6 oktober 2010 heeft verweerder eiser een herinnering aangifte 2009 gezonden met vermelding van een datum van 27 oktober 2010 waarvoor de aangifte alsnog moest worden gedaan. Omdat de aangifte niet was gedaan heeft verweerder bij schrijven van 3 december 2010 een aanmaning verzonden met als einddatum 24 december 2010. Verweerder heeft geen aangifte ontvangen en heeft de aanslag IB/PVV 2009 ambtshalve naar een geschat bedrag, mede omvattend het van [D] Ltd. ontvangen salaris van € 21.781, vastgesteld en gelijktijdig bij beschikking een verzuimboete van € 226 opgelegd. Hiertegen heeft eiser geen bezwaar gemaakt.
16. Het rapport van het boekenonderzoek is gedagtekend 7 juli 2011. Een afschrift hiervan is op 8 juli 2011 aan eiser en zijn toenmalige gemachtigde gestuurd. In de brief is tevens aangekondigd dat naar aanleiding van de bevindingen uit het onderzoek een navorderingsaanslag IB/PVV 2008 zal worden opgelegd.
17. Met dagtekening 21 mei 2015 is de navorderingsaanslag IB/PVV 2009 aan eiser opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 129.676. Bij beschikking is aan eiser een vergrijpboete ((voorwaardelijk) opzet) opgelegd ten bedrage van
€ 26.172 (overeenkomend met 50 percent van de verschuldigde belasting (€ 52.345)). Hiertegen heeft de toenmalige gemachtigde van eiser bezwaar gemaakt.
18. De toenmalige gemachtigde van eiser heeft bij zijn brief aan verweerder van 19 september 2011 een bijlage meegestuurd van [I] . In de bijlage staat, voor zover hier van belang:
“Council resolution in respect of [j]
(…)
THAT considering that [eiser] has indicated to us his desire to obtain financing for the expansion of his primary residence.
IT IS RESOLVED THAT we hereby make a GIFT to be used for this purpose for the amount of € 125.000 to be paid by the foundation before the end of 2009.”
19. Naar aanleiding van het ingediende bezwaarschrift tegen de navorderingsaanslag heeft verweerder vragen gesteld. Daarop is gereageerd door de toenmalige gemachtigde van eiser.
20. [D] Ltd. heeft aangiften dividendbelasting ingediend, waarbij een vrijstelling van inhouding is geclaimd. Het betreft de volgende aangiften:
01-12-2007 € 60.000
29-07-2008 € 21.000
29-07-2008 € 21.000
23-09-2008 € 30.500
29-06-2009 € 20.000
02-05-2010 € 80.000
Van het bedrag van € 21.000 is twee keer aangifte gedaan terwijl het één keer is uitbetaald. Op 3 mei 2010 betaalt [C] Ltd. € 80.000 aan [E] Ltd.
21. Eiser heeft in 2008 op de bankrekening bij [H] de volgende bedragen ontvangen van [I] . De betalingen zijn verzorgd door [N] Ltd. namens de [I] :
08-01-2008 € 14.500
02-07-2008 € 20.000
03-10-2008 € 30.000
Totaal € 64.500
22. Uit de bijlagen bij een brief van 25 maart 2011 van de toenmalige gemachtigde van eiser blijkt dat [I] geen vragen wil beantwoorden over het beleid van de foundation . Wel is door hen de oprichtingsakte (charter) bijgevoegd.
23. Vaststaat dat er ook zogeheten ‘regulations of the private foundation named [I] ’ bestaan. Deze heeft eiser niet verstrekt, maar deze zijn in januari 2015 wel bekend geworden bij verweerder. Bij een ander kantoor van de Belastingdienst zijn ze in een ander dossier, waarin [I] een rol speelt, opgevraagd en verkregen. Uit de regulations blijkt dat er individuele ‘ [Aa] ’ zijn, waarvan de rechten en verplichtingen zijn vastgelegd in een zogenoemd ‘annex’. De ‘annex’ is door eiser niet verstrekt.
24. Bij de brief van 19 september 2011 (aanvulling op bezwaar navorderingsaanslag IB/PVV 2008) van de toenmalige gemachtigde van eiser is als bijlage een ‘Council resolution in respect of [j] ’ van [I] gevoegd. Hierin is te lezen dat aan eiser een gift van € 125.000 “before the end of 2009” zal worden gedaan.
25. Eiser heeft in het jaar 2007 diverse betalingen gedaan aan [M] en [L] . Op
6 februari 2007 heeft hij eenmaal € 600 betaald en op 7 februari 2007 stortte hij contant € 7.000 op de rekening van [L] . Dit was één week voor [C] Ltd. en [D] Ltd. werden opgericht. Op 1 december 2008 betaalde hij via zijn [H] rekening € 4.590 met factuurnummers [# 2] . De factuurnummers blijken uit de kredietberichten. De begunstigde staat niet vermeld. Op 6 juli 2011 betaalde eiser € 60 aan [L] [o] . De [H] vermeldt op de afschriften niet aan wie de betalingen worden verricht.
26. Bij een brief van 6 mei 2010 van de toenmalige gemachtigde van eiser is een structuurschema gevoegd. Hieruit blijkt dat de [D] Ltd. 100 percent aandeelhouder is van [C] Ltd., [E] Ltd. 100 percent aandeelhouder is van [D] Ltd. en [G] SA 100 percent aandeelhouder is van [E] Ltd. Wie de aandeelhouder is van [G] SA wordt niet vermeld. [G] SA is gevestigd op de Seychellen. In het overzicht correspondentie [X] ) dat bij de stukken is bijgevoegd, wordt uitgebreid beschreven wie op welk moment bestuurder was van [C] Ltd., [D] Ltd. en [E] Ltd. Blijkens gegevens uit de Engelse Companies House is eiser als bestuurder betrokken bij alle drie de Ltds. (bijlage 140 bij het verweerschrift).
27. In een brief van 1 juni 2011 van de toenmalige gemachtigde van eiser staat dat de huidige aandeelhouder van [E] Ltd. [P] Ltd. gevestigd te [o] is. Verder staat er dat de aandeelhouder van [P] Ltd. [Q] Ltd. is. De aandeelhouders van [Q] Ltd. zijn een grote groep individuele aandeelhouders en een foundation genaamd “ [R] ”. Ook staat er dat eiser vijf aandelen in het aandelenkapitaal van [Q] Ltd. bezit en geen betrokkenheid heeft bij [R] . Hij voert de strategie van [E] Ltd. uit en hij ontvangt geen werkopdrachten. Hij is in loondienst van [E] Ltd. Sinds 21 september 2010 staan [D] Ltd. en [C] Ltd. niet meer ingeschreven in de Engelse Chamber of Commerce.
28. Op 9 november 2012 heeft een hoorgesprek plaatsgevonden op het kantoor van verweerder. Bij het gesprek was eiser aanwezig, alsmede zijn toenmalige gemachtigde. Van het gesprek is een hoorverslag opgemaakt. Het hoorgesprek heeft plaatsgevonden in het kader van het bezwaar tegen de navorderingsaanslag IB/PVV 2008. In het hoorverslag is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
“[De toenmalige gemachtigde van eiser] vraagt of van de zijde van de Belastingdienst er nog vragen zijn.
De heer [S] gaf nogmaals aan dat door [I] in 2008 driemaal een besluit is genomen tot het uitkeren van een bedrag aan [eiser]. De Belastingdienst heeft deze reeks aan bedragen aangemerkt als een periodieke uitkering. Volgens [eiser] is geen sprake van een reeks. De Foundation heeft beslist tot uitkering van € 125.000. Dit bedrag is hierna in partjes uitgekeerd.
Dit voorgaande leidde bij de heer [T] tot een aantal vragen en opmerkingen. Aangezien hij nieuw is in het dossier is voor hem onduidelijk welke samenhang bestaat tussen [eiser], de Limiteds en de Foundation . [Eiser] vertelde dat hij dit al diverse malen aan verschillende collega’s van de heer [T] heeft uitgelegd. Naast het bezwaarschrift IB 2008 moeten nog aangiften voor recentere jaren worden behandeld. De info over die jaren kan het beeld voor de oudere jaren compleet maken. De heer [T] hecht daarom waarde aan de beantwoording van vragen door [eiser].
[Eiser] vertelde dat hij een ambitie had/heeft tot een groter doel. Het doel wil hij bereiken door iets met of in China te doen. Hij wil de ambitie realiseren door het oosten te veroveren. Om dit te bereiken heeft hij een netwerk nodig.
Hij vertelde dat de Foundation met het bereiken van dit groter doel niets heeft te maken. Tijdens zijn vakantie kwam hij op het strand op Mallorca mevrouw [U] tegen. Hij raakte hiermee aan de praat. Hij vertelde haar dat hij vanwege gezinsuitbreiding een grotere huisvesting wilde. Zij gaf hem een telefoonnummer van de Foundation met de opmerking dat de Foundation wellicht iets voor hem kon betekenen. Dit resulteerde in uitkeringen in 2008 en latere jaren. (…).
[Eiser] vertelde dat de heer [F] namens [E] Ltd. met hem afspraken heeft gemaakt voor een samenwerking waarin volgens zijn verklaring ook afspraken over de toekomst zijn vastgelegd. Deze afspraken zijn vastgelegd in een strategiedocument. De heer [V] de opvolger van de heer [F] heeft het strategiedocument geaccordeerd. Het strategiedocument waarin dit is vastgelegd zal nog worden overgelegd (zie de vragenbrief).
[Eiser] is tegenwoordig zelf bestuurder van [E] Ltd.
Vanwege het bereiken van het groter doel nam [eiser], hoewel hij alle werkzaamheden in [C] Ltd., [D] Ltd. en [E] Ltd. verrichtte, genoegen met een laag salaris en ontvingen de aandeelhouders de resterende winst middels dividenduitkeringen. De heer [S] merkt op dat het salaris van [eiser] laag is, terwijl de vennootschap voldoende winst maakt om een behoorlijk dividend uit te keren, De heer [S] stelt dat dit in zakelijke verhoudingen ongebruikelijk is. Als enig werknemer en winstgenerator zou je in dat geval een adequate arbeidsbeloning willen ontvangen.
Als verklaring voor het lage salaris verwees [eiser] naar het strategiedocument. (…). De heer [T] stelde dat, het lage salaris in combinatie met de dividenduitkering en het groter doel, het van belang is dat de heer [X] de personen/partij kent met wie hij uiteindelijk in zee gaat. [G] SA moet namelijk ook haar bijdrage leveren in het bereiken van het groter doel. Daarom vroeg de heer [T] naar de naam/adres van [G] SA haar aandeelhouder(s)/ bestuurders en een beschrijving van de SA haar bijdrage in het bereiken van het groter doel. [Eiser] kon deze informatie niet verstrekken. Aan hem is daarom gevraagd op welke wijze hij en bij welke natuurlijke persoon hij nakoming van de overeenkomst met [G] SA kan afdwingen. Het is namelijk niet ondenkbeeldig dat [G] SA haar bijdrage niet levert of met [eiser] zijn ideeën en of de toekomstige winststroom aan de haal gaat. Hierop had [eiser] geen antwoord. Hij heeft geen naam, adresgegevens verstrekt. Hij verklaarde de aandeelhouders van [G] SA of haar medewerkers niet te kennen. Overigens is het volgens hem in het bedrijfsleven en in de landen waarin hij opereert niet ongebruikelijk dat sommige zaken niet schriftelijk vastliggen. Dit vindt hij geen probleem.
De heer [S] heeft verder gevraagd naar het bestaan van de eenmanszaak die pas in 2010 bij de KvK is uitgeschreven. [Eiser] verklaarde dat in de jaren 2008 t/m uitschrijving geen omzet is gerealiseerd en geen kosten zijn gemaakt. Daarom is in zijn aangifte IB 2008 t/m 2010 geen resultaat uit onderneming aangegeven. Hij heeft inschrijving en het BTW-nummer aangehouden voor het geval een opdrachtgever niet met een Limited in zee wil gaan.
[Eiser] is bestuurder van [E] Ltd. Bij het vaststellen en uitkeren van het dividend is de bestuurder verplicht betrokken. De heer [T] heeft nogmaals gevraagd naar de NAW-gegevens van de aandeelhouders/bestuurders van [G] SA. [Eiser] verklaarde ook in zijn hoedanigheid als bestuurder hem niets bekend is omtrent de aandeelhouders/bestuurders van [G] SA. [Eiser] antwoordde deze niet te kennen en had het ook graag anders gezien.”
29. Eiser is zijn toezegging het strategiedocument te overleggen niet nagekomen. In een bijlage bij de brief van de toenmalige gemachtigde van eiser van 1 juni 2011 staat [V] , bestuurder van [W] Ltd., vermeld als bestuurder van [E] Ltd. Uit een in het dossier opgenomen screenshot van LinkedIn blijkt dat hij gewerkt heeft voor de [L] Group.
30. [M] bood in samenwerking met [L] in 2007 een zogeheten dividendstructuur aan. Deze staat beschreven in een brochure uit 2007. De structuur komt in het kort op het volgende neer:
- Offshore [Aa] : ontwijkt de belasting van 25 percent in box 2 (dividend, vermogenswinst op aandelen) en de successierechten van maximaal 27-68 percent. Verschaft vermogensbescherming en anonimiteit. Houdt aandelen in:
- Offshore [Y] : ontwijkt belasting op (inkomsten uit) vermogen, zoals de belasting in box 3. Wordt belast met 0 percent vennootschapsbelasting. Bouwt in Luxemburg of Zwitserland een afgeschermd vermogen op met dividenden uit de onderliggende dochter.
- Cypriotische Holding: ontwijkt de bronbelasting van 25 percent, een cruciale schakel om via een laag belastende staat binnen de Europese Unie de stap van Nederland naar een onbelaste offshore jurisdictie te maken. Houdt aandelen in:
- Nederlandse Holding: ontwijkt de belasting op de winst uit de verkoop van aandelen in de onderliggende dochter. Houdt aandelen in:
- Nederlandse Werkmaatschappij: hierin wordt de nieuwe onderneming opgebouwd of de bestaande onderneming ondergebracht. Deze werkmaatschappij betaalt 25,5 percent
vennootschapsbelasting. De vennootschapsbelasting is de enige belasting die in deze structuur nog verschuldigd is over de winst en het vermogen dat hiermee wordt opgebouwd.
Onder het onderdeel ‘ [Ab] ’ van de brochure is onder andere nog te lezen dat:
“ [Ab] kent aandelen aan toonder en voor inkomsten uit buitenlandse bron (bijvoorbeeld dividenden uit Engeland of Cyprus) geen boekhoud- of publicatieplicht. Er geldt geen minimum kapitaaleis. Een lokale vestiging van een internationaal advocatenkantoor (zoals [Ac] ) fungeert meestal als registered agent. De agent en anderen met toegang tot privacy-gevoelige informatie hebben een wettelijke geheimhoudingsplicht, schending waarvan wordt bestraft. (...).
(…)
Meer informatie over onze samenwerkingspartners in Panama en Luxemburg vindt u op:
[@@]
31. De partij [Ac] komt voor in de stukken die eiser heeft verstrekt met betrekking tot [I] .
32. In verband met de invoering van de APV-wetgeving per 1 januari 2010 wordt de structuur niet meer aangeboden door [M] en is deze vervangen door de structuur die onder 26 hiervoor is beschreven.
33. [Ac] is bekend uit de zogeheten [Ab] Papers. [I] en [G] SA Seychellen komen voor in de (vrij toegankelijke) Offshore Leaks Database [@] Volgens deze bron is [G] SA opgericht op 18 januari 2007, is zij inactief geworden per 8 juli 2009 en bestaat zij niet meer sinds 31 december 2010.
34. Naar aanleiding van het hoorgesprek heeft verweerder op 22 november 2012 een vragenbrief aan (de toenmalige gemachtigde van) eiser gestuurd. In totaal heeft verweerder op 11 punten vragen aan eiser gesteld:
“Met referte aan ons hoorgesprek van 9 november 2012 stel ik u de volgende vragen.
1) [Eiser] is bestuurder van [E] Ltd. Bij de dividendvaststelling en -uitkering is de bestuurder verplicht betrokken. In de jaren 2008 t/m 2011 vindt vanuit de reserve dan wel het eigen vermogen van [C] Ltd., [D] Ltd. en [E] Ltd. (verder ook de vennootschappen) uitkeringen plaats die uiteindelijk terechtkomen bij [G] SA. De bestuurder zal niet geheel zelfstandig tot de (dividend)uitkering hebben besloten of zonder voorafgaande kennisgeving aan de aandeelhouder de uitkeringen hebben overgemaakt. Graag ontvang ik m.b.t. de jaren 2009 t/m 2011 de volgende gegevens:
- Alle correspondentie, aantekeningen, vastleggingen in de ruimste zin van het woord betreffende de door de vennootschappen verrichtte (dividend)uitkeringen.
De besluiten tot dividendvaststelling en/of terugbetaling van eigen vermogen met de daarbij behorende betalingsbewijzen. Besluiten van de algemene vergadering van aandeelhouders van [C] Ltd., [D] Ltd. en [E] Ltd.
2) [I] heeft ook na 2008 uitkeringen gedaan daarom verzoek ik u om voor de jaren 2009 t/m 2011 de volgende gegevens te overleggen:
- De distribution resolutions waarin de [I] besluit tot toekenning van de
uitkeringen.
- Bankafschriften waaruit blijkt dat de bedragen door [I] zijn gestort en welke tegenrekening aan de storting is gekoppeld.
- De bankafschriften waaruit blijkt dat de gestorte bedragen zijn overgemaakt naar een andere bankrekening van [eiser] dan wel een andere persoon of waaruit blijkt dat de bedragen contant zijn opgenomen.
- Het totale rekeningoverzicht van de bankrekening bij de [H] over 2009 t/m 2011.
3) [Eiser] spreekt steeds over het netwerk om zijn groter doel te bereiken. Binnen dit netwerk zijn volgens hem de Limiteds en de SA van essentiële betekenis. Hij neemt daarom zelfs genoegen met een laag salaris en laat de volledige winst ten goede komen aan [G] SA. Uit mijn gegevens blijkt dat [eiser] in de Limiteds de enige werknemer is die werkzaamheden verricht. Hij is daarom zijn eigen netwerk. Voor zover sprake is van een ander netwerk kan dit alleen door [G] SA worden geleverd. Nu ik geen zicht heb op haar activiteiten verzoek ik u om voor de jaren 2008 t/m 2012 de volgende vragen te beantwoorden.
- Graag de NAW (naam, adres en woonplaats) -gegevens en verdere contactgegevens van [G] SA overleggen. Als de gevraagde gegevens gedurende de periode 2008 t/m 2012 zijn gewijzigd de gegevens per periode specificeren.;
- Welke concrete werkzaamheden, bijdrage of onder welke andere benaming (verder ook:
doelbijdrage) heeft de SA geleverd om het groter doel te bereiken? Ik verzoek u om stukken te overleggen waaruit dit blijkt.
- Graag ontvang ik de NAW-gegevens en verdere contactgegevens van de personen die namens de SA en of Limiteds de doelbijdrage hebben geleverd.
- Graag ontvang ik de NAW-gegevens en verdere contactgegevens van de personen die namens de SA opdracht hebben gegeven aan anderen om de doelbijdrage te leveren.
Als een doelbijdrage is geleverd door de Limiteds verzoek ik u om voor de jaren 2008 t/m 2012 de volgende vragen te beantwoorden
- Welke doelbijdrage heeft iedere Limited geleverd om het groter doel te bereiken? Ik verzoek u om stukken te overleggen waaruit dit blijkt.
- Graag ontvang ik de NAW-gegevens van de personen die namens de Limiteds de doelbijdrage hebben geleverd.
4) De heer [F] sloot namens een andere partij met [eiser] het strategiedocument. Met
betrekking tot dit document verzoek ik u om de volgende vragen te beantwoorden.
- Graag ontvang ik het ondertekende originele strategiedocument (inclusief alle wijzigingen over 2008 t/m 2012).
- In welke hoedanigheid en in welke vorm was de heer [F] partij bij het document?
- Graag ontvang ik de heer [F] zijn NAW-gegevens en contactgegevens.
5) Met betrekking tot alle bestuurders van [E] Limited ontvang ik vanaf de oprichtingsdatum tot op heden stukken waaruit blijkt:
- dat een bestuurder is benoemd/aangesteld en is ontheven uit zijn functie;
- dat de bestuurder is gedechargeerd voor zijn gevoerde beleid;
- welke vergoeding door de bestuurder is ontvangen;
- de NAW-gegevens, geboortedatum en contactgegevens van de bestuurder.
6) U hebt gegevens overgelegd waaruit blijkt dat de Foundation voor elk overgemaakt bedrag een distribution resolution maakt. De heer [T] heeft gevraagd op welke wijze [eiser] communiceerde met de Foundation als hij een bedrag nodig had. Op deze vraag kwam geen concreet antwoord. Daarom verzoek ik u om die vraag alsnog te beantwoorden met overlegging van gegevens waaruit dit blijkt.
7) Om de activiteiten in 2008 en de volgende jaren in elkaars samenhang te beoordelen verzoek ik u om de volgende vragen te beantwoorden.
- Hoeveel bedraagt [eiser] zijn salaris uit [D] Ltd. vanaf 6 mei 2010 t/m 31 december 2010 en in de jaren 2011 en 2012. Graag gegevens meesturen waaruit dit blijkt.
- Hoe is [eiser] in de hiervoor vermelde periode verzekerd voor zijn ziektekosten? Stukken
meesturen waaruit dit blijkt met betalingsbewijzen van de premie.
- In de periode 6 mei 2010 t/m heden betaalde [eiser] rente/aflossing van zijn eigenwoninglening en alimentatie. Hiervoor is inkomen nodig. Graag ontvang ik betreffende de hiervoor vermelde periode de bankrekeningoverzichten waaruit de betalingen en inkomsten blijken.
- Graag de huurovereenkomst van de woning op Cyprus overleggen met de bankafschriften waaruit de betaalde huur, energie en overige huisvestingskosten blijken.
8) Heeft [eiser] buiten zijn inkomen van [D] Ltd. in de jaren 2010 t/m heden nog salaris of een andere vergoeding voor zijn werkzaamheden ontvangen? Zo ja, hoeveel per jaar en van wie.
9) Inmiddels is met een Russische partner een joint-venture opgericht. [E] Ltd. brengt een duurzame energieproduct wereldwijd op de markt. Hiervoor sluit [eiser] in de week van 14 november 2012 een financieringsovereenkomst met een Chinese partij. Inmiddels wordt in het 4e kwartaal 2012 al veel geïnvesteerd in opstarten distributie en verkoopketen. In het 1e kwartaal 2013 vindt de wereldwijde introductie plaats.
- Graag de joint-venture overeenkomst en financieringsovereenkomst overleggen en de aan de andere partij(en) verstrekte gegevens die ten grondslag liggen aan de overeenkomsten
- Ik verzoek u om de NAW-gegevens en contactgegevens van de partijen mee te sturen.
- Graag aangeven wanneer u de periode 2008 t/m 2012 naar Rusland en China bent gereisd.
- Ter verificatie ontvang ik graag een kopie van het volledige paspoort inclusief alle (visa)bladen
10) Het door [E] Ltd op de markt te brengen produkt heb ik nog de volgende vragen:
- Graag een ruime omschrijving geven van het product (werking, doel, nut, unieke verkooppunt verkoopbaarheid).
- Wie heeft het product ontwikkeld? NAW- en contactgegevens vermelden.
- Wie gaat het product produceren? NAW- en contactgegevens vermelden.
- Is het product beschermd middels patent of op andere wijze? Zo ja, wie bezit de rechten en voor welke landen? Graag gegevens overleggen waaruit dit blijkt.
11) Volgens de aanvulling op het bezwaarschrift heeft mevrouw [U] [eiser] gewezen op het bestaan van de heer [K] . De heer [K] van [N] Ltd. heeft de Distribution resolutions ondertekend waardoor [eiser] het geld ontving. Wat zijn de NAW- en contactgegevens van de heer [K] . Wat is zijn relatie tot de [I] ?
Graag ontvang ik uw reactie binnen vier weken na dagtekening van dit schrijven.”
35. Hierop heeft de toenmalige gemachtigde van eiser gereageerd op 31 januari 2013. De toenmalige gemachtigde van eiser heeft in zijn brief aangegeven eerst te willen weten wat de aanleiding en reden is voor de gevraagde informatie.
36. Verweerder heeft daarop in zijn brief van 15 maart 2013 aan de toenmalige gemachtigde van eiser gewezen op de tekst van artikel 47, eerste lid, letter a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR), benadrukt dat geen sprake is van een fishing expedition en vermeld dat de vragen zijn gesteld om zo nauwkeurig mogelijk inzicht te krijgen in de onderhavige situatie en zodoende om op basis van concrete feiten te kunnen vaststellen of en in hoeverre de navorderingsaanslag eventueel te hoog is vastgesteld. In de brief heeft verweerder daarnaast de volgende aanvullende vragen gesteld:
“1. [Eiser] is bij uitstek de werknemer/bestuurder die kennis heeft van [C] Ltd., [D] Ltd. en [E] Ltd.. Heeft [eiser] of is namens hem op enig ogenblik contact geweest met het [M] ? Zo ja, wanneer en waaruit hebben de contacten bestaan. Heeft het [M] contracten opgemaakt waarbij [eiser] betrokken was?
2. Heeft [eiser] een factuur of facturen van [L] Ltd. te [o] ontvangen en is of zijn deze door hem of namens betaald? Heeft een rechtspersoon waar uw cliënt bestuurder is of was zo’n factuur betaald?”
37. De toenmalige gemachtigde van eiser heeft hierop op 17 april 2013 een reactie gestuurd zonder in te gaan op de gestelde vragen. Daarop heeft verweerder op 25 april 2013 een dringend verzoek aan (de toenmalige gemachtigde van) eiser gedaan antwoord te geven op de vragen en de gevraagde stukken te overleggen.
38. Verweerder heeft bij brief van 20 september 2018 een nader stuk met bijlagen ingezonden. Uit die stukken blijkt dat eiser met betrekking tot de rekening van [G] SA een “adviesmandaat” heeft ondertekend ten behoeve van de bank en een verklaring heeft afgegeven dat hij niet de Amerikaanse nationaliteit heeft. Uit de bij de mutaties van de bankrekening behorende stukken blijkt dat eiser zelf, zonder tussenkomst van een ander, geld opnam van de bankrekening van [G] SA. De opnamestukken zijn door hem zelf ondertekend. Uit de mutaties van de bankrekening van [G] SA over 2008 en 2009 blijkt dat op deze bankrekening betalingen worden ontvangen van [E] Ltd. Het door [G] SA van [E] Ltd. ontvangen bedrag wordt doorgestort naar [Ae] , bankrekening nr. [# 3] (hierna: [Ae] ). De bankrekening van deze foundation wordt gebruikt om van diverse Ltds. gelden te ontvangen en direct door te betalen aan de betrokkenen bij die Ltd. Evenals [I] komt de foundation voor in de Panama Papers en is zij terug te vinden in de Offshore Leaks Database.
39. De door [G] SA aan [Ae] overgemaakte bedragen werden vervolgens door [Ae] , vaak al de volgende dag, overgemaakt naar de Luxemburgse privérekening bij de [H] (nr. [# 4] ) van eiser. Eiser heeft bedragen ontvangen van [I] . Hij heeft verklaard dat het om schenkingen ging. Uit de stukken blijkt dat de bedragen zijn overgemaakt door [Ae] . De betalingen door [Ae] sluiten aan bij de in het dossier aanwezige “Distribution resolution of the [I] in respect of [j] ”. Ze zijn op of rond de datum die op die stukken staat vermeld, door [Ae] overgemaakt naar de Luxemburgse privébankrekening van eiser. Eiser heeft vervolgens van deze rekening bedragen overgemaakt naar zijn Nederlandse [b] . Op dezelfde datum waarop hij de rekening van [G] SA ophief, heeft eiser zijn Luxemburgse privérekening opgeheven. Het saldo van deze rekening werd eveneens overgemaakt naar de Cypriotische bankrekening van [E] Ltd. Uit de stukken blijkt ten slotte dat [I] één aandeel van $ 1 in [G] SA heeft en de enige aandeelhouder van [G] SA is.
Geschil 40. Partijen houdt verdeeld of:
- de navorderingsaanslag tijdig is vastgesteld;
- de bewijslast is omgekeerd en verzwaard;
- de navorderingsaanslag terecht en naar het juist bedrag is vastgesteld;
- de algemene beginselen van behoorlijk bestuur zijn geschonden, meer in het bijzonder het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel, dan wel de in acht te nemen redelijkheid en de billijkheid, en
- de bij beschikking genomen vergrijpboete terecht en naar een juist bedrag is genomen.
41. Eiser heeft zich – zakelijk weergegeven – op het standpunt gesteld dat de navorderingsaanslag buiten de wettelijke termijn is vastgesteld. Voor zover verweerder zich zou beroepen op de verlengde navorderingstermijn van artikel 16, vierde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) is deze onterecht toegepast enkel vanwege het feit dat er sprake kan zijn van een buitenlandse constructie. Er is ten onrechte omkering en verzwaring van de bewijslast toegepast. De gestelde inkomsten dan wel voordelen vormen geen loon uit (fictieve) dienstbetrekking noch periodieke uitkeringen dan wel voordelen uit aanmerkelijk belang. De algemene beginselen van behoorlijk bestuur zijn door verweerder geschonden, doordat de navorderingsaanslag in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel alsmede het motiveringsbeginsel is opgelegd. Dat ten aanzien van de vergrijpboete sprake is van (voorwaardelijk) opzet heeft verweerder niet aannemelijk gemaakt. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de navorderingsaanslag en vernietiging van de vergrijpboete.
42. Verweerder heeft de standpunten van eiser gemotiveerd bestreden. Daartoe heeft hij – eveneens zakelijk weergegeven – aangevoerd dat uit mutaties op de Luxemburgse privérekening blijkt dat eiser in 2009 ten minste € 56.000 heeft ontvangen van [E] Ltd./ [G] SA. Dit moet worden aangemerkt als een versluierde vergoeding voor zijn werkzaamheden. Eiser genoot immers een buitengewoon laag salaris. Met het voorgaande is het tevens aannemelijk dat eiser zelf de uiteindelijk gerechtigde is tot de aandelen [G] SA en alle Ltd’s die onder [G] SA hangen. Nu [G] SA niets anders doet dan het houden van de aandelen [E] Ltd. en, behalve de deelneming, geen andere bezittingen heeft dan een bankrekening, is het aannemelijk dat eiser, als uiteindelijk gerechtigde tot de bankrekening ook de uiteindelijk gerechtigde is van de aandelen in [G] SA.
Mocht de rechtbank de vergoeding niet als vergoeding voor de werkzaamheden aanmerken, dan is, zo heeft verweerder subsidiair gesteld, het ontvangen bedrag dividend. Het is aannemelijk dat eiser door middel van [j] de enige aandeelhouder is van [G] SA. Verder is het aannemelijk dat hij in 2009 de aandelen [E] Ltd. dan wel de aandelen van [G] SA heeft vervreemd aan [P] Ltd. en daarvoor vergoedingen heeft ontvangen dan wel had moeten ontvangen. De schatting die verweerder van deze vergoeding heeft gemaakt is alleszins redelijk. Gezien de omkering van de bewijslast die voor 2009 geldt, moet eiser bewijzen dat het anders is. Dat heeft hij niet gedaan. Verweerder betwist de gestelde schending van de algemene beginselen. Voorts heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de vergrijpboete terecht en tot het juiste bedrag is vastgesteld nu sprake is van (voorwaardelijk) opzet van eiser. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
43. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
Vooraf
44. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat de navorderingsaanslag ten onrechte buiten de vijfjaarstermijn is vastgesteld. Eiser heeft toegezegd ter onderbouwing van zijn standpunt de ontvangstbevestiging na te zenden aan de rechtbank, hetgeen niet is geschied. Verweerder heeft als bijlagen bij het tiendagenstuk (brief van verweerder van 20 september 2018) de bescheiden naar de rechtbank gezonden inzake het verleende uitstel voor het doen van aangifte, de herinnering en de aanmaning. Daarmee staat naar het oordeel van de rechtbank in beginsel vast dat eiser vijf maanden uitstel heeft genoten voor het indienen van zijn aangifte (vergelijk artikel 16, derde lid, van de AWR). Het antwoord op de vraag in hoeverre van het verleende uitstel gebruik is gemaakt en dus wanneer de aangifte daadwerkelijk is ingediend, is daarbij niet van belang (vgl. Hoge Raad 5 december 1990, ECLI:NL:HR:1990:BH7984). Dat het aangiftebiljet op papier of digitaal tijdig is ingezonden – naar de rechtbank begrijpt zonder gebruik te maken van het verleende uitstel – heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt. De rechtbank is derhalve van oordeel dat de navordering binnen de met een periode van vijf maanden verlengde vijfjaarstermijn is opgelegd. In zoverre faalt het beroep.
Omkering en verzwaring van de bewijslast
45. Ingevolge artikel 27e, aanhef, onderdeel a, en slot, van de AWR dient ingeval de vereiste aangifte niet is gedaan het beroep ongegrond te worden verklaard, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is (omkering en verzwaring van de bewijslast). Omkering en verzwaring van de bewijslast ten gevolge van het niet doen van de vereiste aangifte treft de gehele aanslag (vgl. Hoge Raad 14 november 1990, ECLI:NL:HR:1990:ZC4441).
46. De rechtbank acht, gelet op de door verweerder aangedragen feiten en omstandigheden (vergelijk 13 en 14 hiervoor), aannemelijk dat eiser hoewel daartoe uitgenodigd geen aangifte heeft gedaan. Gelet hierop dient de bewijslast te worden omgekeerd en verzwaard. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat deze omkering in dit geval onevenredig is.
Redelijkheid van de schatting
47. De omkering van de bewijslast brengt mee dat eiser de stelplicht en de (verzwaarde) bewijslast draagt ten aanzien van feiten die van belang zijn voor de beoordeling van de vraag of de bij de uitspraak op bezwaar gehandhaafde of nader vastgestelde belastingaanslag onjuist is (vgl. Hoge Raad 15 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1129). Gelet hierop wordt de navorderingsaanslag geacht juist te zijn, tenzij eiser overtuigend aantoont dat deze tot een te hoog bedrag is vastgesteld.
48. Ook in het geval dat de bewijslast wordt omgekeerd en verzwaard, mag geen sprake zijn van een willekeurig opgelegde aanslag. Verweerder zal de aanslag moeten baseren op een redelijke schatting. Voor zover eiser de schatting gemotiveerd betwist, zal verweerder de onjuistheid van de daaraan ten grondslag gelegde feiten moeten aantonen (vgl. Hoge Raad 31 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX7184).
49. Uit het arrest van de Hoge Raad van 17 augustus 2018, ECLI:NL:HR:2018:1311, volgt naar het oordeel van de rechtbank inzake het antwoord op de vraag of eiser geslaagd is in het van hem te verlangen bewijs het hierna vermelde:
“2.4 In een geval als het onderhavige, waarin niet in geschil is dat de bewijslast is omgekeerd en verzwaard, is uitgangspunt dat de berekening van het nagevorderde bedrag jegens de belanghebbende redelijk en dus niet willekeurig behoort te zijn. Voor de beoordeling of aan deze maatstaf wordt voldaan dient mede in aanmerking te worden genomen in hoeverre de inspecteur beschikt over gegevens voor het opleggen van een (navorderings)aanslag en in hoeverre ervan mag worden uitgegaan dat de belastingplichtige in staat is opening van zaken te geven. (Vgl. HR 15 april 2011, nr. 09/03075, ECLI:NL:HR:2011:BN6324, BNB 2011/206, rechtsoverweging 4.4.3).
Daarvan uitgaande zal de inspecteur op basis van de feiten en omstandigheden van het geval aanknopingspunten dienen te verschaffen waaruit is af te leiden dat zijn berekening of schatting van de (navorderings)aanslag niet onredelijk en dus niet willekeurig is.
2.5.1. Uit het voorgaande volgt dat de middelen falen voor zover zij tot uitgangspunt nemen dat de inspecteur in een geval waarin de bewijslast is omgekeerd en verzwaard, steeds moet stellen en aannemelijk maken welke bron van inkomen aan de (navorderings)aanslag ten grondslag ligt.”
50. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat hij – anders dan verweerder heeft gesteld – geen andere inkomsten heeft genoten dan die in zijn aangifte zijn verantwoord. Hij verwijst daartoe naar hetgeen hij in het beroepschrift en nadien in zijn schriftelijke inbreng heeft gesteld en tijdens de mondelinge behandeling van het beroep heeft toegelicht. Verweerder heeft de standpunten van eiser uitvoerig en gemotiveerd weersproken.
51. Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat eiser door het inschakelen van [M] en de Cypriotische tak van dat bedrijf en werknemers daarvan een in het buitenland gevestigde structuur heeft opgetuigd. Dit had geen ander doel dan om met behulp van buitenlandse rechtspersonen en entiteiten de uit persoonlijke arbeid van eiser gegenereerde inkomsten en/of vermogensbestanddelen (aandelenpakketten dan wel de uiteindelijk economische gerechtigdheid tot die vermogensbestanddelen) aan het zicht van de Nederlandse Belastingdienst te onttrekken. Daarbij wijst de rechtbank op hetgeen is komen vast te staan met betrekking tot onder meer de betalingen van eiser aan [M] , de in Luxemburg aangehouden bankrekening bij de [H] , het bij herhaling wijzigen van de diverse naar buitenlands recht opgerichte rechtspersonen waarvoor eiser naar eigen zeggen werkzaamheden heeft verricht en waarvan hij naar eigen zeggen niet weet wie de aandeelhouders en/of bestuurders zijn (ook in de gevallen waarin vaststaat dat eiser (mede)bestuurder is geweest), en de gerechtigheid van eiser tot [I] en [j] alsmede tot [G] SA. Eiser heeft daarop naar het oordeel van de rechtbank geen overtuigend betoog tegenover gezet, ook niet met de inhoud van de enveloppe die tijdens de mondelinge behandeling van het beroep is overgelegd en waarop verweerder gemotiveerd heeft gereageerd. De rechtbank kan aan de stukken uit de enveloppe geen feiten ontlenen welke gevolgen hebben voor het onderhavige jaar. De samenwerking met Turkse en Chinese contractspartijen als zodanig geeft geen inzicht in de (aard van de) geldstromen en eisers gerechtigdheid daartoe in het jaar 2009.
52. Dat in dit verband onder meer sprake zou zijn geweest van schenkingen, met andere woorden: onverplichte betalingen kennelijk uit liberaliteit en niet als tegenprestatie voor verrichte persoonlijke werkzaamheden, acht de rechtbank niet aannemelijk. Het beeld dat uit de feiten naar voren komt is naar het oordeel van de rechtbank dat eiser in staat is geweest om op elk door hem gewenst tijdstip gelden tot een door hem gewenste omvang zich te doen toekomen uit de buitenlandse structuur. Een structuur die hij naar believen kon en kan aanpassen en ook heeft aangepast blijkens het feitenoverzicht.
53. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser derhalve met hetgeen hij naar voren heeft gebracht niet erin geslaagd om overtuigend aan te tonen dat de schatting van het inkomen door verweerder onjuist is en dat de navorderingsaanslag op een te hoog bedrag is vastgesteld. Eiser heeft zijn stellingen niet dan wel volstrekt onvoldoende onderbouwd.
De rechtbank acht het primaire standpunt van verweerder juist. De rechtbank gaat ervan uit dat de geldstromen die eiser hebben bereikt niets anders zijn dan de vergoeding voor de door eiser persoonlijk verrichte arbeid. Daartoe kan in algemene zin worden verwezen naar de vaststaande feiten. In dat verband merkt de rechtbank nog op dat het zogeheten strategiedocument dat door de heer [F] namens [E] Ltd. zou zijn geaccordeerd, door eiser ondanks toezeggingen dienaangaande, nimmer is overgelegd. Het bescheid waarnaar eiser verwijst is naar het oordeel van de rechtbank niet dat document. Ook dat de arbeidsinkomsten louter ten behoeve van fiscale doeleinden gestald zijn in de diverse door eiser beheerste rechtspersonen naar buitenlands recht en/of entiteiten maakt het oordeel niet anders. Immers de vastgestelde feiten laten het beeld zien dat eiser de macht heeft om op welk gewenst tijdstip en omvang deze gelden naar zijn privérekening bij de [H] te laten neerslaan. Het subsidiair ingenomen standpunt met betrekking tot de juridische kwalificatie van de geldstromen behoeft mitsdien geen bespreking.
54. De rechtbank is van oordeel dat verweerder erin geslaagd is om de schatting van het inkomen naar behoren te onderbouwen. De rechtbank verwijst daartoe naar hetgeen hiervoor onder 51 en 52 is overwogen. Verweerder heeft de inkomenscorrecties op een overtuigende wijze onderbouwd. Hetgeen eiser daartegenover heeft aangevoerd komt onvoldoende gewicht toe en acht de rechtbank ook overigens – voor zover het gaat om het genieten van de in geschil zijnde inkomsten en de (economische gerechtigdheid tot) vermogensbestanddelen – niet geloofwaardig.
55. De rechtbank merkt nog ten overvloede op dat het verweerder ook zonder omkering en verzwaring van de bewijslast geslaagd acht – louter op basis van de vastgestelde feiten – om de inkomenscorrecties deugdelijk te onderbouwen en (de omvang daarvan) aannemelijk te maken.
56. Eiser heeft zich tijdens de mondelinge behandeling van het beroep op het standpunt gesteld dat verweerder, op wiens weg dat zou liggen, niet aannemelijk heeft gemaakt dat de in geschil zijnde inkomenscorrecties fiscaal in het onderhavige jaar in aanmerking moeten worden genomen. Dienaangaande merkt de rechtbank op dat het op de weg van eiser ligt als meest gerede partij opening van zaken te geven in welk jaar deze bedragen bij eiser zijn opgekomen, hetzij doordat deze bedragen aan eiser zijn overgemaakt dan wel dat deze bedragen bij de door hem beheerste rechtspersonen en entiteiten met een kassiersfunctie zijn ontvangen. Eiser heeft zich louter beperkt tot de blote stelling als hiervoor vermeld en heeft overigens ontkend dat deze bedragen voor de heffing van inkomstenbelasting belastbare inkomsten en/of voordelen zijn. Voor zover eiser zich daarbij erop heeft beroepen dat hij niet in staat zou zijn om die informatie te achterhalen, acht de rechtbank dat niet geloofwaardig. Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat de desbetreffende rechtspersonen en/of entiteiten door eiser worden beheerst zodat deze informatie beschikbaar is. Onder deze omstandigheden sluit de rechtbank zich in navolging van verweerder aan bij het tijdstip dat deze gelden op een bankrekening van eiser zijn ontvangen.
Schending van algemene beginselen van behoorlijk bestuur
57. Eiser heeft zich tevens op het standpunt gesteld dat verweerder bij het vaststellen van de navorderingsaanslag de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, in het bijzonder het zorgvuldigheidbeginsel en het motiveringsbeginsel heeft geschonden, dan wel dat verweerder de redelijkheid en billijkheid niet in acht heeft genomen. Verweerder heeft dat gemotiveerd bestreden.
58. De rechtbank is van oordeel dat eiser, op wie de last rust feiten en/of omstandigheden te stellen en bij betwisting aannemelijk te maken dat verweerder de voormelde beginselen heeft geschonden, daarin niet is geslaagd. Daartoe heeft de rechtbank het volgende overwogen. Hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd, in het bijzonder het boekenonderzoek en de bevindingen daarvan en de uitvoerige correspondentie nadien, zoals onder de feiten hiervoor is vastgesteld, scheppen bij de rechtbank het beeld dat verweerder zich maximaal heeft ingespannen om de feiten te achterhalen en dat eiser in ruime mate de gelegenheid heeft gehad zijn standpunt te onderbouwen en de gestelde vragen van verweerder te beantwoorden. Dat hij niet erin is geslaagd verweerder te overtuigen kan niet tot het oordeel leiden dat sprake is van een schending van de hiervoor vermelde beginselen. Hetzelfde geldt voor de gestelde schending van de eisen van redelijkheid en billijkheid. Voor zover dat betoog moet worden verstaan als het niet in redelijkheid schatten van het inkomen van eiser heeft de rechtbank daarover hiervoor reeds een oordeel gegeven. Verwezen wordt naar hetgeen aldaar is overwogen. Ook in zoverre faalt het beroep.
Vergrijpboete
59. Voorts houdt partijen verdeeld of verweerder op goede gronden een boetebeschikking heeft genomen en in het verlengde daarvan of het bedrag niet te hoog is vastgesteld. Eiser heeft dat alles betwist. Naar het oordeel van de rechtbank staat vast onder verwijzing naar hetgeen de rechtbank hiervoor onder 51 aan feiten heeft vastgesteld en heeft overwogen. De andersluidende verklaringen van eiser verwerpt de rechtbank dan ook. De rechtbank is van oordeel dat verweerder geslaagd is om de aanwezigheid van (minimaal voorwaardelijk) opzet met feiten en/of omstandigheden naar behoren te onderbouwen. De rechtbank acht de boete passend en geboden en acht – behoudens het hierna vermelde – geen termen aanwezig tot het vaststellen van de vergrijpboete op een lager bedrag.
60. De navorderingsaanslag draagt de dagtekening 21 mei 2015, het bezwaarschrift is van 26 juni 2015, verweerder heeft op 26 april 2017 uitspraak gedaan en de rechtbank doet op 3 maart 2020 uitspraak. De rechtbank is van oordeel dat er een overschrijding van de redelijke termijn voor de bezwaartermijn en de behandeling van het beroep tezamen is geweest van meer dan twee jaren. Bij het bieden van compensatie voor de uit de overschrijding voortvloeiende schending van artikel 6 van het EVRM hanteert de rechtbank de volgende uitgangspunten (zie gerechtshof Amsterdam 2 juli 2009, ECLI:NL:GHAMS:2009:BJ1298, r.o. 5.7.3.7). De boete wordt niet verminderd indien deze minder bedraagt dan € 200. In dat geval wordt volstaan met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden. In alle andere gevallen wordt de vermindering bepaald met behulp van de volgende tabel:
Overschrijding redelijke termijn |
Vermindering |
Maximale vermindering |
0 tot 6 maanden |
5 % |
€ 2.500 |
6 tot 12 maanden |
10 % |
€ 5.000 |
1 tot 2 jaren |
15 % |
€ 10.000 |
2 jaren en meer |
20 % |
€ 20.000 |
61. Gelet op deze tabel is de rechtbank van oordeel dat met een vermindering van 20 percent van de vergrijpboete in voldoende mate met de overschrijding van de redelijke termijn door verweerder en de rechtbank rekening is gehouden. Hierbij acht de rechtbank van belang dat geen, in ieder geval onvoldoende, feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die aanleiding geven om van de in de tabel genoemde uitgangspunten in het voordeel van eiser af te wijken. De vergrijpboete zal daarom worden verminderd tot dertig percent van de in de navorderingsaanslag begrepen belasting. De vergrijpboete zal derhalve worden verminderd tot op € 15.703 (30 percent van € 52.345). Voor een verdergaande vermindering acht de rechtbank geen termen aanwezig. Daarbij merkt de rechtbank op dat eiser zodanige gronden zelf niet heeft gesteld.
Slotsom
62. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard.
Proceskosten
63. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.572 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 261, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525 en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
- -
-
verklaart het beroep ten aanzien van de vergrijpboete gegrond;
- -
-
vernietigt de uitspraak op bezwaar ten aanzien van de vergrijpboete;
- -
-
vermindert de vergrijpboete tot € 15.703;
- -
-
verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
- -
-
bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het (gedeeltelijk) vernietigde bestreden besluit;
- -
-
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.572;
- -
-
draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46 aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. van Walderveen, voorzitter, en mr. M.W. Koenis en mr. C. Maas, leden, in aanwezigheid van mr. R.A. Brits, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 maart 2020.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op: