Rechtbank Noord-Holland, 19-03-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:3189, AWB - 20 _ 811
Rechtbank Noord-Holland, 19-03-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:3189, AWB - 20 _ 811
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Holland
- Datum uitspraak
- 19 maart 2020
- Datum publicatie
- 28 april 2020
- ECLI
- ECLI:NL:RBNHO:2020:3189
- Zaaknummer
- AWB - 20 _ 811
Inhoudsindicatie
verzoek voorlopige voorziening i.v.m. stopzetten toeslagen afgewezen
Uitspraak
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/811
(gemachtigde: mr. E.C. Gelok),
en
Procesverloop
Verweerder heeft bij beschikking van 21 februari 2020 (hierna: het besluit) voor het jaar 2020 het recht van verzoekster op zorgtoeslag, kindgebonden budget, huurtoeslag en kinderopvangtoeslag vastgesteld op nihil.
Verzoekster heeft hiertegen bij brief van 18 februari 2020 bezwaar gemaakt tegen het besluit.
Verzoekster heeft bij brief van 18 februari 2020 de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
1. De voorzieningenrechter doet met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) uitspraak zonder mondelinge behandeling van het verzoek.
2. Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen. Daarbij geldt dat tegelijkertijd tegen hetzelfde besluit een bezwaar- of beroepsprocedure loopt (vereiste van connexiteit) en dat onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist.
3. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
4. Verzoekster heeft bij wijze van voorlopige voorziening verzocht tot schorsing van het besluit. Het is daarbij primair aan verzoekster om wanneer zij zich tot de voorzieningenrechter richt met het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening, de spoedeisendheid concreet te onderbouwen met in dit geval gegevens over haar financiële situatie. Een zodanig belang is op zichzelf geen reden om een voorlopige voorziening te treffen. Het treffen van een voorlopige voorziening zal echter wel in beeld kunnen komen indien het financiële belang, gelet op bijvoorbeeld de vermogenspositie van verzoekster, zodanig zwaarwegend is, dat sprake is van een acute financiële noodsituatie.
5. Verzoekster heeft aangevoerd dat zij sinds de stopzetting over onvoldoende financiële middelen beschikt om de premie ziektekostenverzekering en de huur van de woning te kunnen betalen en om in de kosten van haar minderjarig kind te kunnen voorzien. Verzoekster geniet een bijstandsuitkering en zonder de voorschotten zal verzoekster betalingsachterstanden krijgen, hetgeen tot ontruiming kan leiden. Voorts voert verzoekster aan dat het besluit evident onjuist is en is gebaseerd op onjuiste feiten.
6. Uit de dossierstukken volgt dat de toeslagen zijn stopgezet, omdat de toeslagpartner van verzoekster volgens verweerder niet rechtmatig in Nederland verblijft.
7. In zijn uitspraak van 13 november 2013 (
) heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State het volgende overwogen:“6.5. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de weigering voorschotten zorg- en huurtoeslag en kindgebonden budget te verlenen niet strijdig is met artikel 8, gelezen in verbinding met artikel 14 van het EVRM en artikel 26 van het IVBPR. De door [appellante A] en [appellant B] aangevoerde omstandigheden zijn niet aan te merken als zeer bijzonder in vorenbedoelde zin. De stelling dat de kinderen in armoede moet leven, omdat hun vader in Nederland verblijft, en hun ouders niet kunnen profiteren van kindgebonden budget en zorg- en huurtoeslag, leidt evenmin tot een ander oordeel, reeds omdat deze voorschotten niet strekken tot het waarborgen van het bestaansminimum. De aangevoerde omstandigheden nopen daarom niet tot het buiten toepassing laten van artikel 9, tweede lid, van de Awir.”
8. Gelet op de hiervoor aangehaalde overweging concludeert de voorzieningenrechter dat de toeslagen niet zijn bedoeld om aan verzoekster het bestaansminimum te garanderen. Om voor een bepaald voorschot in aanmerking te komen, dient aan alle gestelde voorwaarden te zijn voldaan. Of dit zo is, kan binnen het kader van een voorlopige voorziening niet worden vastgesteld. De voorzieningenrechter overweegt in dit verband dat op voorhand ook niet is gebleken dat het bestreden besluit als onrechtmatig of evident onjuist zou moeten worden aangemerkt. Ook anderszins is de voorzieningenrechter niet gebleken van een voor verzoekster zo zwaarwegend belang dat de behandeling van de bezwaarschriftprocedure niet zou kunnen worden afgewacht. De voorzieningenrechter van de rechtbank zal het verzoek daarom afwijzen.
Proceskosten
9. Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de voorzieningenrechter niet gebleken.
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. de Jong, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.R. Marinus. Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op: