Home

Rechtbank Noord-Holland, 29-05-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:3931, AWB - 19 _ 4877

Rechtbank Noord-Holland, 29-05-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:3931, AWB - 19 _ 4877

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
29 mei 2020
Datum publicatie
4 juni 2020
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2020:3931
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 19 _ 4877
Relevante informatie
Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 22j

Inhoudsindicatie

Naheffingsaanslag BPM. Geen reden voor verschoonbaarheid overschrijding bezwaartermijn. Ten overvloede: Eiseres na de inbeslagname van de bedrijfsauto geen kentekenhouder meer. De gestelde onrechtmatigheden bij de inbeslagname en de verkoop van de auto dien niet af aan de juistheid van de naheffingsaanslag. Als eiseres schade heeft geleden als gevolg van die onrechtmatigheden moet zij zich wenden tot de veroorzakers van die schade.

Uitspraak

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

zaaknummer: HAA 19/4877

en

Procesverloop

Verweerder heeft met dagtekening 8 maart 2017 aan eiseres een naheffingsaanslag belasting personenauto’s en motorrijwielen (BPM) opgelegd, ten bedrage van € 5.919, alsmede bij beschikking een verzuimboete van € 519, zijnde 10 percent van de nageheven BPM.

Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 28 juni 2017 de bezwaren van eiseres niet-ontvankelijk verklaard en de naheffingsaanslag en de boetebeschikking gehandhaafd.

Eiseres heeft daartegen bij brief van 24 september 2019 beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 mei 2020. Eiseres is verschenen, vertegenwoordigd door [A] en bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is niet verschenen.

Overwegingen

Feiten

1. Eiseres is blijkens de kentekenregistratie van 29 november 2013 tot en met 13 juli 2015 houder geweest van een bestelauto van het merk Ford met het kenteken [kenteken] (hierna: de auto). De auto heeft een voertuigidentificatienummer met als laatste vier cijfers [cijfers] . De datum van afgifte van het kentekenbewijs deel 1 van de auto is 31 oktober 2013. De datum eerste toelating is eveneens 31 oktober 2013.Op grond van artikel 13a van de Wet BPM is aan eiseres een vrijstelling BPM verleend.

2. Op 9 september 2014 is de auto door de politie in beslag genomen en het houderschap van eiseres is per 14 juli 2015 beëindigd.

3. Met dagtekening 2 november 2015 is aan eiser een rekening inzake de verschuldigde BPM. Eiseres is daarbij verzocht de verschuldigde belasting uiterlijk

2 december 2015 te voldoen. Eiseres heeft aan dit verzoek niet voldaan.

4 Met dagtekening 8 maart 2017 zijn de naheffingsaanslag en boetebeschikking BPM door verweerder verzonden aan ‘ [X] B.V.’ met het adres [adres] .

Geschil 5. In geschil is of verweerder de bezwaren van eiseres terecht en op goede gronden niet-ontvankelijk heeft verklaard. Bij een ontkennend antwoord op die vraag zijn ook de naheffingsaanslag en de boetebeschikking inhoudelijk aan de orde.

6. Eiseres heeft de ontvangst van naheffingsaanslag en boetebeschikking betwist. Eiseres concludeert daarom tot gegrondverklaring van het beroep en vernietiging van de uitspraak op bezwaar. Materieel bepleit zij herroeping van de naheffingsaanslag dan wel vermindering daarvan tot nihil en herroeping van de boetebeschikking. In dit kader heeft eiseres aangevoerd dat het feit dat zij de nageheven BPM is verschuldigd, is te wijten aan de onrechtmatige inbeslagname van de auto en aan fouten van de Dienst Domeinen bij de verkoop van de auto.

7. Verweerder concludeert primair tot ongegrondverklaring van het beroep. Subsidiair is verweerder van oordeel dat de naheffingsaanslag en de boetebeschikking in stand dienen te blijven.

8. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.

Beoordeling van het geschil

9. Op grond van artikel 22j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) vangt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift tegen een naheffingsaanslag aan met ingang van de dag na die van de dagtekening van het aanslagbiljet, tenzij de dag van de dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking. De stelling van eiseres dat zij de naheffingsaanslag en de boetebeschikking niet heeft ontvangen maakt dit niet anders. De bezwaartermijn vangt aan met de bekendmaking van het besluit, in dit geval met de verzending ervan. Dat die verzending daadwerkelijk ook heeft plaatsgevonden is door eiseres niet betwist. Dit betekent dat de termijn voor het indienen van het bezwaar is aangevangen op 9 maart 2017.

10. De termijn voor het indien van een bezwaarschrift bedraagt op grond van artikel 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zes weken. Dit betekent dat de bezwaartermijn eindigde op 20 april 2017. In artikel 6:9, eerste lid, Awb is bepaald dat een bezwaarschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Het bezwaarschrift, zoals dat door eiseres ter zitting is getoond kent geen dagtekening en het is door verweerder op 21 juni 2017 ontvangen. Dat is niet binnen de hierboven genoemde termijn. Dat eiseres haar reactie op de naheffingsaanslag en de boetebeschikking binnen zes weken na de dagtekening ervan aan verweerder heeft toegezonden is door eiseres niet gesteld en dat kan, gelet op de datum van ontvangst door verweerder, niet zonder meer worden aangenomen.

11. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Daarvan kan sprake zijn indien eiseres aannemelijk maakt dat de naheffingsaanslag en de boetebeschikking van 8 maart 2017 haar - buiten haar schuld - niet hebben bereikt. Eiseres is daarin niet geslaagd. Uit het verhandelde ter zitting leidt de rechtbank af dat eiseres op

2 november 2015 de rekening heeft ontvangen en dat zij daarop bij brief heeft gereageerd. Toen zij in 2017 een gelijksoortige brief ontving heeft zij daarop, naar haar zeggen, opnieuw gereageerd. Naar de rechtbank aanneemt bedoelt eiseres met deze ‘gelijksoortige brief’ de naheffingsaanslag en de boetebeschikking. Nu niet blijkt van enig ander schrijven van verweerder waarin eiseres wordt gewezen op achterstallige BPM, verbindt de rechtbank aan deze schets van de gang van zaken de conclusie dat de naheffingsaanslag en de boetebeschikking door eiseres zijn ontvangen. Voor een verschoonbaarheid van de te late indiening van het bezwaar ziet de rechtbank dan ook geen aanknopingspunten.

12. Gelet op het vorenoverwogene heeft verweerder de bezwaren van eiseres terecht niet-ontvankelijk verklaard en dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

13. De rechtbank ziet aanleiding om, in aanvulling op het hierboven gegeven oordeel over de ontvankelijkheid van de bezwaren van eiseres. eveneens in te gaan op de kern van de grieven van eiseres die zien op de verschuldigdheid van de BPM.

14. Nu eiseres, gelet op de onder feiten weergegeven gang van zaken, sinds de verkoop van de auto door de Dienst Domeinen op 14 juli 2015, geen houder van het kenteken meer was en de auto vervolgens binnen vijf jaar eigendom werd van iemand die geen ondernemer als bedoeld in artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968 was, werd niet of niet langer voldaan aan de voorwaarden en beperkingen voor de vrijstelling en verviel op grond van artikel 13a, derde lid, van de Wet BPM het recht op die vrijstelling. Van rechtswege is vanaf dat moment het bedrag waarvan vrijstelling is verleend, nadat dit is verminderd met overeenkomstig toepassing van artikel 10, zesde lid, door degene aan wie de vrijstelling was verleend, i.c. eiseres, als belasting verschuldigd. Deze verschuldigd geworden belasting dient door eiseres op aangifte te worden voldaan binnen een maand na het tijdstip waarop niet of niet langer aan de voorwaarden en beperkingen voor de vrijstelling wordt voldaan. Eiseres heeft na de verkoop van de auto geen invulling gegeven aan deze verplichting. Reeds daarom heeft verweerder de naheffingsaanslag en de verzuimboete terecht en op goede gronden opgelegd. Indien bij de verkoop van de auto fouten zijn gemaakt door de Dienst Domeinen dan wel indien bij de daaraan voorafgaande inbeslagname van de auto kan worden gesproken van een onrechtmatige overheidsdaad, is dat verweerder niet aan te rekenen en doet dat aan de verschuldigdheid van BPM van eiseres niet af. Deze vloeit immers rechtstreeks uit de wet voort. Indien eiseres meent dat zij schade, bijvoorbeeld de hier in geding zijnde naheffingsaanslag en de haar opgelegde verzuimboete, lijdt die kan worden toegeschreven aan het onrechtmatig handelen van de Dienst Domeinen of van de bij de inbeslagname betrokken justitiële autoriteiten, zal zij zich tot die instanties moeten wenden teneinde die schade vergoed te krijgen. Verweerder staat daar buiten.

Proceskosten

15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Rechtsmiddel