Rechtbank Noord-Holland, 31-07-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:5656, AWB - 20 _ 1100
Rechtbank Noord-Holland, 31-07-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:5656, AWB - 20 _ 1100
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Holland
- Datum uitspraak
- 31 juli 2020
- Datum publicatie
- 6 augustus 2020
- ECLI
- ECLI:NL:RBNHO:2020:5656
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHAMS:2021:3800, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- AWB - 20 _ 1100
Inhoudsindicatie
Toeristenbelasting voor verblijf arbeidsmigranten in hotel. Geen recht op samenloopvrijstelling forensenbelasting, verblijfsplaats is geen gemeubileerde woning. Vertrouwensbeginsel.
Uitspraak
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/1100
(gemachtigde: mr. J.S.W. van Vossen),
en
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2017 een aanslag toeristenbelasting (de aanslag) opgelegd ter zake van de locatie [locatie] , ook bekend als [A] (het hotel).
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag verminderd tot een bedrag van € 40.439,15.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft nadere stukken ingediend. Het betreft de kameradministratie die zij op 9 juli 2019 in het kader van haar bezwaar aan de gemeente heeft gezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juli 2020 te Haarlem. Namens eiseres is haar gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [B] .
Overwegingen
Feiten
1. Eiseres huurde in 2017 het hotel. Voordat eiseres de accommodatie huurde werd het pand al niet meer als hotel geëxploiteerd. Het hotel was ‘gestript’ en stond leeg in afwachting van een opknapbeurt. Eiseres huurde het hotel om er in het kader van haar eigen exploitatie als uitzendbureau arbeidsmigranten te laten verblijven. De arbeidsmigranten verbleven afwisselend periodes in het hotel en in hun thuisland.
2. Het hotel beschikte over 128 kamers met in totaal 240 bedden. Tussen partijen is over de inrichting van de kamers van het hotel waarin arbeidsmigranten werden ondergebracht het volgende komen vast te staan. De kamers van het hotel beschikten nagenoeg allemaal over twee bedden. Als meubilair was er een kast en een stoel of kruk. Verder was er een toilet en een douche. Het is onduidelijk of er een wastafel was. De kamers beschikten niet over een keuken of kookgelegenheid. Wel was er in het hotel een soort kookgelegenheid voor gezamenlijk gebruik. Het hotel is inmiddels gerenoveerd zodat de huidige situatie zoals zichtbaar is op de website van het hotel, niet maatgevend is voor de situatie zoals die in 2017 was.
3. Over het verblijf in de kamers staat tussen partijen het volgende vast. Bij aankomst van een arbeidsmigrant in Nederland kreeg hij samen met een al dan niet bekende kamergenoot een te huren kamer toegewezen. Wanneer iemand tussentijds een periode naar het thuisland ging en later terugkeerde in Nederland om weer te gaan werken, dan kreeg hij een nieuwe kamer. Ook tussentijds kwam het voor dat van kamer gewisseld werd, indien er schade was ontstaan aan de kamer of als twee kamergenoten bezwaar hadden tegen een langer verblijf met elkaar op de kamer.
4. Eiseres heeft, ondanks daartoe te zijn uitgenodigd en na daartoe te zijn aangemaand, geen aangifte gedaan voor de toeristenbelasting. Daarom is een ambtshalve aanslag opgelegd naar een geschat bedrag. Eiseres heeft in de bezwaarfase de kameradministratie aan verweerder verstrekt. Op grond van deze informatie heeft verweerder bij uitspraak op bezwaar de aanslag verminderd naar een aanslag voor 21.859 overnachtingen à € 1,85 = € 40.439,15.
Geschil
5. In geschil is of eiseres toeristenbelasting verschuldigd is, en zo ja, welk bedrag.
6. Eiseres stelt primair dat zij op grond van het vertrouwensbeginsel geen toeristenbelasting verschuldigd is. Subsidiair betoogt eiseres met een beroep op de samenloopvrijstelling voor forensenbelasting dat zij uitsluitend voor personen die negentig nachten of minder in het hotel hebben verbleven (korterdurend verblijf) toeristenbelasting verschuldigd is, omdat voor langerdurend verblijf woonforensenbelasting geheven moet worden. En meer subsidiair stelt eiseres dat de gemeente Waterland in haar Verordening forensenbelasting 2017 (de Forensenverordening) ook slaapforensenbelasting had moeten opnemen. Nu de gemeente dat niet heeft gedaan, is de Forensenverordening onverbindend en moet rechtstreeks op grond van de Gemeentewet slaapforensenbelasting worden geheven, waardoor de samenloopvrijstelling alsnog van toepassing is. In geval van samenloop houdt het standpunt van eiseres in dat de aanslag toeristenbelasting verminderd moet worden tot een aanslag naar 10.179 overnachtingen x € 1,85 = € 18.831,15. Eiseres verzoekt in beroep om vergoeding van de proceskosten voor beroepsmatig verleende bijstand door gemachtigde.
7. Verweerder is de tegenovergestelde mening toegedaan. Hij weerspreekt dat er een toezegging is gedaan waaraan eiseres een in rechte te beschermen vertrouwen kan ontlenen. Daarnaast heeft de gemeente haar regelgevende bevoegdheid niet verkeerd gebruikt door geen slaapforensenbelasting in de verordening op te nemen. Voorts stelt verweerder dat geen forensenbelasting verschuldigd is, omdat geen sprake is van een voor een persoon beschikbare gemeubileerde woning. De aanslag toeristenbelasting is naar de opvatting van verweerder terecht en tot het juiste bedrag opgelegd. Als een vermindering van de aanslag aan de orde zou komen, dan beroept de gemeente zich op omkering en verzwaring van de bewijslast wegens het niet-doen van aangifte.
Beoordeling van het geschil
Wettelijk kader
8. Op grond van artikel 224, eerste lid, van de Gemeentewet kan een toeristenbelasting worden geheven. Gemeente Waterland heeft een Verordening toeristenbelasting 2017 (Toeristenverordening) waarin het heffen van toeristenbelasting is geregeld. In artikel 3, aanhef en derde lid, van de Toeristenverordening staat dat de belasting niet wordt geheven voor het verblijf van degene die verblijf houdt in een gemeubileerde woning voor welk verblijf forensenbelasting is verschuldigd (de samenloopvrijstelling).
9. Op grond van artikel 223, eerste lid, van de Gemeentewet kan een forensenbelasting worden geheven van de natuurlijke personen die geen hoofdverblijf in de gemeente hebben, maar er wel meer dan negentig malen nachtverblijf houden (slaapforensenbelasting) of er op meer dan negentig dagen van dat jaar voor zich of hun gezin een gemeubileerde woning beschikbaar houden (woonforensenbelasting).
10. In artikel 1, eerste lid, van de Forensenverordening is bepaald dat onder de naam ‘forensenbelasting’ een belasting wordt geheven “van de natuurlijke personen, die, zonder in de gemeente hoofdverblijf te hebben, er op meer dan 90 dagen van het belastingjaar voor zich of hun gezin een gemeubileerde woning beschikbaar houden”. In artikel 2 van de Forensenverordening wordt voor het begrip woning verwezen naar de gemeubileerde woning als bedoeld in artikel 223 van de Gemeentewet.
11. Eiseres bestrijdt niet dat zij op grond van de Toeristenverordening voor het verblijf van de arbeidsmigranten in het hotel in principe toeristenbelasting verschuldigd is. Verder heeft verweerder de aanslag verminderd tot op het aantal door eiseres opgegeven nachten (zie onder 6). In zoverre staat dus noch de aanslag, noch de hoogte daarvan ter discussie tussen partijen.
Vertrouwensbeginsel
12. Eiseres stelt primair dat zij op grond van het vertrouwensbeginsel geen toeristenbelasting verschuldigd is. Eiseres heeft voorafgaand aan het huren van het hotel daarover gesproken met wethouder [C] van gemeente Waterland. Eiseres stelt dat de wethouder haar toen een toezegging heeft gedaan met de strekking dat van haar geen toeristenbelasting zou worden geheven. De exacte inhoud van de toezegging is echter niet bekend. Eiseres heeft in haar beroepschrift en pleitnota de rechtbank verzocht om de wethouder als getuige op te roepen. Ter zitting verklaart eiseres dat voor deze procedure is gezocht naar ondersteunend bewijsmateriaal, maar dat niets is gevonden. Er zijn geen afspraken op papier. Er zijn bij eiseres ook geen personen meer werkzaam aan wie hierover iets kan worden nagevraagd. Eiseres heeft, ondanks dat de mogelijkheid daartoe in de uitnodiging voor de zitting is vermeld1, de wethouder niet zelf als getuige meegebracht of opgeroepen. Dit heeft zij niet gedaan omdat zij concludeerde dat het zonder steunmateriaal weinig zin had om dit te doen. Zij beschouwt de stelling over het vertrouwensbeginsel als een verloren punt, maar wil dit standpunt wel handhaven.
13. Verweerder betwist dat een toezegging met een dergelijke strekking gedaan is. Verweerder heeft navraag gedaan bij wethouder [C] en deze ontkent dat hij zoiets zou hebben toegezegd. Daarnaast wijkt een dergelijke toezegging zozeer af van de geldende regels, dat het volgens verweerder uitgesloten moet worden geacht dat de wethouder, die daartoe overigens ook niet bevoegd is, een dergelijke mededeling heeft gedaan. Dat er geen bewijs is gevonden van de toezegging bevestigt dit, aangezien een ondernemer een dergelijke bijzondere toezegging zekerheidshalve op papier zou zetten.
14. Nu eiseres stelt dat haar de toezegging is gedaan dat van haar – in afwijking van de in de gemeente geldende regels – geen toeristenbelasting wordt geheven, rust op haar de last te bewijzen dat een dergelijke toezegging is gedaan. Naar het oordeel van de rechtbank is echter over de inhoud van het gesprek tussen eiseres en wethouder [C] onvoldoende vast te stellen. Eiseres heeft daarover slechts in algemene bewoordingen verklaard en die verklaring is gemotiveerd betwist door verweerder. De verklaring wordt verder niet ondersteund door bewijsmiddelen. Eiseres heeft ervoor gekozen om de wethouder niet zelf als getuige mee te brengen of op te roepen, omdat zij daarvan niets verwacht. Gelet hierop komt het de rechtbank dan ook niet zinvol voor om zelf de wethouder als getuige op te roepen2. Eiseres heeft met hetgeen zij naar voren heeft gebracht niet aannemelijk gemaakt dat haar de gestelde toezegging is gedaan.
15. Het beroep van eiseres op het vertrouwensbeginsel faalt.
Woonforensenbelasting
16. Met betrekking tot de subsidiaire stelling van eiseres dat zij voor langerdurend verblijvende personen woonforensenbelasting verschuldigd is en dat haar daarom voor deze personen een vrijstelling van toeristenbelasting toekomt, overweegt de rechtbank als volgt.
Woonforensenbelasting wordt geheven ten aanzien van het voor zich of zijn gezin beschikbaar houden van een gemeubileerde woning (zie onder 9 en 10).
Van een gemeubileerde woning voor de woonforensenbelasting is sprake indien een verblijfsplaats op zichzelf beschouwd zowel bestemd als geschikt is om enigszins duurzaam voor menselijke bewoning te dienen3. De naar de maatstaven van de huidige tijd elementaire voorzieningen moeten aanwezig zijn4. Een keuken of kookgelegenheid behoort tot deze elementaire voorzieningen van een gemeubileerde woning5. Indien de verblijfsplaats op zichzelf beschouwd daarover niet beschikt, en de bewoner daarvoor is aangewezen op algemene voorzieningen, kan de verblijfsruimte niet worden aangemerkt als een gemeubileerde woning6.
De kamers van het hotel beschikken op zichzelf beschouwd niet over een keuken of andere gelegenheid om maaltijden te bereiden. De mogelijkheid om buiten de gehuurde ruimte gebruik te maken van een tot de algemene voorzieningen behorende kookgelegenheid, kan niet worden beschouwd als voorziening van de verblijfsruimte die de huurder ter beschikking staat. Omdat de gehuurde verblijfsruimte daardoor naar de maatstaven van deze tijd niet over de minimaal benodigde elementaire voorzieningen voor normale bewoning beschikt, kan deze verblijfsruimte niet worden aangemerkt als een gemeubileerde woning.
Ook overigens acht de rechtbank de ruimte ongeschikt om te fungeren als gemeubileerde woning. De ruimte is uitsluitend ingericht om in te overnachten en is niet toereikend gemeubileerd voor een langerdurend verblijf overdag. Aangezien de woonforensenbelasting bedoeld is voor en wordt geheven over een verblijf per dag, is het naar het oordeel van de rechtbank noodzakelijk dat de ruimte – naar de minimale standaarden van deze tijd – geschikt en bestemd is om er ook voor langere tijd overdag in te verblijven. Dat kan van deze kamers in het hotel niet gezegd worden.
Aangezien de verblijfsplaats geen gemeubileerde woning is, kan reeds op die grond geen sprake zijn van de heffing van woonforensenbelasting. Het antwoord op de vraag of het samen met een kamergenoot huren van de kamer tot gevolg heeft dat de verblijfsruimte niet ter beschikking staat van de bewoner voor zich of zijn gezin, kan daarom in het midden blijven.
17. Er is geen samenloop van de toeristenbelasting met de woonforensenbelasting, zodat eiseres op die grond geen recht heeft op toepassing van de samenloopvrijstelling.
Slaapforensenbelasting
18. Eiseres heeft evenmin recht op de samenloopvrijstelling omdat er samenloop met de slaapforensenbelasting zou moeten zijn.
19. Anders dan eiseres meent, kan de gemeentelijke regelgever, gelet op het bepaalde in artikel 223, eerste lid van de Gemeentewet, kiezen voor een forensenbelasting wegens langerdurend nachtverblijf, of voor een forensenbelasting wegens langerdurend dagverblijf in een gemeubileerde woning, ofwel voor beiden7. De gemeentelijke regelgever is dus niet buiten de regelgevende grondslag van de Gemeentewet getreden. Binnen de grenzen van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, beschikt de gemeente over de autonome vrijheid om de haar toegedeelde bevoegdheden naar keuze uit te oefenen. Met de keuze om in navolging van de meeste andere gemeenten geen slaapforensenbelasting in de verordening op te nemen, heeft verweerder deze grenzen niet overschreden.
Slotsom
20. Het beroep is ongegrond.
21. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Ferrier, rechter, in aanwezigheid van mr. E.P. van der Zalm, griffier. De beslissing is gedaan op 31 juli 2020. Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: