Home

Rechtbank Noord-Holland, 05-08-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:5975, AWB - 18 _ 1044

Rechtbank Noord-Holland, 05-08-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:5975, AWB - 18 _ 1044

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
5 augustus 2020
Datum publicatie
7 augustus 2020
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2020:5975
Zaaknummer
AWB - 18 _ 1044

Inhoudsindicatie

Douanerecht. Uit China ingevoerde onderdelen van rijwielen. De samenvoeging van vier aangiften is in deze zaak niet gerechtvaardigd. De ingevoerde onderdelen kunnen naar het oordeel van de rechtbank niet op grond van indelingsregel 2a als incomplete rijwielen of incomplete wielen in de GN worden ingedeeld.. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het stellen van prejudiciële vragen aan de Hoge Raad of het Hof van Justitie.

Uitspraak

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

zaaknummers: HAA 18/1044

(gemachtigde: C. van Oosten),

en

(gemachtigde: mr. K.M. Chung)

Procesverloop

Verweerder heeft op 8 september 2017 aan eiseres een uitnodiging tot betaling (hierna: utb) uitgereikt voor een bedrag van € 57.113,41, zijnde € 44.919,96 aan definitieve antidumpingrechten, € 10.673,89 aan douanerechten op industrieproducten en € 1.519,56 aan rente op achterstallen.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de utb gehandhaafd.

Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 mei 2020 te Haarlem. Eiseres heeft een exemplaar van een OV-fiets meegenomen en getoond.

Namens eiseres is verschenen: [A] (directeur) en haar gemachtigde.

Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en mr. [B] .

Overwegingen

Feiten

1. Eiseres houdt zich bezig met handel in en reparatie van (elektrische) fietsen en bromfietsen en onderdelen en accessoires daarvoor. De bedrijfsactiviteiten van eiseres bestaan onder meer uit het importeren van rijwielen (niet gemonteerd) en onderdelen van rijwielen uit China en het assembleren van rijwielen. Daarnaast heeft eiseres rijwielzaken, die zijn gevestigd naast de stations van [plaats 1] en [plaats 2] . Sinds 2009 levert eiseres “OV-fietsen” aan de Nederlandse Spoorwegen (NS).

2. Op 9 juli 2014 heeft eiseres met de NS een contract afgesloten, waarbij 1950 nieuwe OV-fietsen worden geleverd. Uit het contract blijkt dat eiseres de exclusiviteit aan de NS verleent met betrekking tot de kleurstelling en het ontwerp van de OV-fiets. De rijwielen worden geleverd in de NS-kleuren blauw met geel en dragen op diverse onderdelen de logo’s van OV-fiets.nl en van de NS en zijn voorzien van ingegraveerde nummers. De logo’s en nummers worden al in China op de onderdelen aangebracht.

3. Op 9 (2x) en 25 september 2014 en op 30 januari 2015 heeft eiseres in totaal vier afzonderlijke aangiften voor het vrije verkeer gedaan van verschillende fietsonderdelen. Eiseres heeft de door haar aangegeven goederen steeds afzonderlijk omschreven en ingedeeld in de Gecombineerde Nomenclatuur (hierna: GN). Bij de twee aangiften van 9 september 2014 (met nummers: NL008450195 14 40019258 en NL008450195 14 40119258) is één factuur van 12 juli 2014 (met nummer: SLFC14F002) overgelegd. Deze factuur bevat 26 verschillende omschrijvingen van rijwielonderdelen. De onderdelen van de factuur zijn over de beide aangiften verdeeld. Bij de aangifte van 25 september 2014 is een factuur van 19 augustus 2014 (met nummer: SLFC14F003) overgelegd. Deze factuur bevat 3 verschillende omschrijvingen van rijwielonderdelen. Bij de aangifte van 30 januari 2015 is een factuur van 7 december overgelegd (met nummer: SLFC14F004) overgelegd. Deze factuur bevat 3 verschillende onderdelen voor fietsen.

4. Vaststaat dat alle rijwielonderdelen afkomstig zijn uit China en dat de leverancier de in China gevestigde onderneming [C] Ltd is.

5. Op 8 december 2016 heeft een controle na invoer plaatsgevonden op het adres van eiseres. Van deze controle is op 6 september 2017 een controlerapport opgemaakt.

6. Naar aanleiding van de controle heeft verweerder met betrekking tot de aangiften van 9 september 2014 (hierna: aangiften 1 en 2) het standpunt ingenomen dat de artikelen 1 (Spaken, 975 sets), 2 (Velgen, 3900 pcs) en 4 (Front Hub Safety Washer/ Voornaaf met veiligheidsring, 2000 pcs) wielen zijn in niet-gemonteerde staat en dat deze goederen op grond van indelingsregel 2a als incomplete wielen in GN-code 8714 9990 dienen te worden ingedeeld. Over deze goederen zijn dan antidumpingrechten verschuldigd. De onder artikel 5 aangegeven goederen (1950 sets stuuronderdelen) zijn volgens verweerder ten onrechte in GN-code 8714 99 90 aangegeven. Deze goederen dienen onder postonderverdeling 8714 99 10 te worden aangegeven, waardoor ook over deze goederen antidumpingrechten zijn verschuldigd.

7. Voorts heeft verweerder ten aanzien van de aangiften van 25 september 2014 (hierna: aangifte 3) en 30 januari 2015 (hierna: aangifte 4) het standpunt ingenomen dat de aangegeven frames en vorken in GN-code 8714 9130 ingedeeld hadden moeten worden, maar dat dit verder geen financiële gevolgen heeft. Tenslotte heeft verweerder het standpunt ingenomen dat de goederen van de vier aangiften moeten worden samengevoegd en met toepassing van indelingsregel 2a moeten worden ingedeeld als incomplete niet-gemonteerde rijwielen van GN-code 8712 0030, waarover een douanerecht van 14% en een antidumpingrecht van 48,5% verschuldigd is.

Geschil

8. In geschil is of de utb terecht is uitgereikt. Meer specifiek is tussen partijen in geschil of de door eiseres ingevoerde goederen op grond van indelingsregel 2a als incomplete rijwielen in de GN moeten worden ingedeeld.

9. Eiseres stelt dat de utb ten onrechte is uitgereikt. Zij voert daartoe aan dat verweerder ten onrechte de vier aangiften heeft samengevoegd en vervolgens heeft geconcludeerd dat eiseres incomplete rijwielen heeft ingevoerd. De vaststelling of door eiseres incomplete rijwielen voor het vrije verkeer zijn aangegeven moet per aangifte geschieden. Het is verboden om afzonderlijk ingediende aangiften voor het vrije verkeer samen te voegen.

Eiseres beroept zich hierbij op het arrest van de Hoge Raad van 19 november 2004 (het zogenaamde tentdoeken- en tentstokkenarrest, ECLI:NL:HR:2004:AO3315). De Hoge Raad heeft in dit arrest bepaald dat de wetgeving niet voorziet in de mogelijkheid tot het samenvoegen van aangiften van verschillende, afzonderlijk verpakte, aangeboden en aangegeven goederen.

Indien de rechtbank dezelfde “lijn” ziet in het arrest van het Hof van Justitie (HvJ) van 10 maart 2016, VAD BVBA C-499/14 (VAD-arrest) als verweerder, dat goederen van afzonderlijke aangiften voor het vrije verkeer samengevoegd zouden mogen worden en daarop dan vervolgens indelingsregel 2a toegepast zou mogen worden, stelt eiseres voor om hierover prejudiciële vragen te stellen.

Maar zelfs als een samenvoeging van de goederen van de vier aangiften mogelijk zou zijn kunnen volgens eiseres geen incomplete rijwielen worden samengesteld omdat de essentiële kenmerken ontbreken.

Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep en vernietiging van de uitspraak op bezwaar en de utb, met veroordeling van verweerder tot vergoeding van de werkelijke kosten die eiseres heeft moeten maken voor professionele bijstand voor het voeren van zowel de bezwaar- als de beroepsprocedure en tot terugbetaling van de door eiseres betaalde griffierechten.

Eiseres verzoekt tevens om een vergoeding voor immateriële schade vanwege de lange behandelingstermijn van de bezwaar- en de beroepsprocedures.

10. Verweerder stelt dat de utb terecht is uitgereikt, omdat de aangegeven goederen met toepassing van indelingsregel 2a in de GN ingedeeld dienen te worden als rijwielen. Voor de indeling van de rijwielen is de wijze van aangeven van de goederen niet bepalend. Verweerder beroept zich hierbij op het VAD-arrest. Alhoewel dit arrest, waarin het HvJ aanleiding heeft gezien om afzonderlijk aangegeven goederen in samenhang te bezien, betrekking heeft op indelingsregel 3b is deze beslissing ook toe te passen bij indelingsregel 2a. Een andere uitleg zou importeurs in feite de mogelijkheid bieden om door middel van een relatief eenvoudige ingreep er voor te zorgen dat deze goederen als één geheel of juist – zoals in het onderhavige geval – afzonderlijk worden ingedeeld, afhankelijk van wat voor hen het gunstigst is.

Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

11. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.

Relevante regelgeving

In Verordening (EEG) nr. 2658/87, met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief, zijn de inleidende bepalingen van de GN opgenomen. Daarin is bepaald dat voor de indeling van goederen in de GN onder meer de volgende bepalingen (hierna: indelingsregels) gelden:

“1. De tekst van de opschriften van de afdelingen, van de hoofdstukken en van de onderdelen van de hoofdstukken wordt geacht slechts als aanwijzing te gelden; voor de indeling zijn wettelijk bepalend de bewoordingen van de posten en de aantekeningen op de afdelingen of op de hoofdstukken en – voor zover dit niet in strijd is met de bewoordingen van bedoelde posten en aantekeningen – de navolgende regels.

2. a) De vermelding van een goed in een post heeft eveneens betrekking op dat goed in niet-complete of in niet-afgewerkte staat, voor zover dit de essentiële kenmerken van het complete of het afgewerkte goed vertoont. Deze vermelding heeft eveneens betrekking op een compleet of een afgewerkt goed of een op grond van de voorgaande volzin als zodanig aan te merken goed, indien het wordt aangeboden in gedemonteerde of in niet-gemonteerde staat.

(....)”

In de Toelichting IDR op de indelingsregels is - voor zover van belang - het volgende opgenomen:

“I. Het eerste deel van regel 2 a verruimt de draagwijdte van de posten waarin een bepaald artikel genoemd is, zodat zij niet alleen het complete artikel, maar ook het niet complete of niet afgewerkte artikel omvatten, mits het in de staat waarin het wordt aangeboden, de wezenlijke kenmerken van het complete of afgewerkte artikel vertoont.(…)

“Het tweede deel van regel 2 a bepaalt dat een compleet of afgewerkt artikel dat in gedemonteerde of in niet gemonteerde staat wordt aangeboden, onder dezelfde post wordt ingedeeld als het overeenkomstige gemonteerde artikel. Het aanbieden in gedemonteerde of niet gemonteerde staat geschiedt vooral om redenen van verpakking, behandeling en transport.Deze regel is eveneens van toepassing op een niet compleet of niet afgewerkt artikel, dat in gedemonteerde of in niet-gemonteerde staat wordt aangeboden, voor zover dit krachtens het eerste deel van regel 2 a als een compleet of als een afgewerkt artikel moet worden aangemerkt.Voor de toepassing van deze regel moet als een artikel aangeboden in gemonteerde of niet-gemonteerde staat worden aangemerkt, het artikel waarvan de verschillende elementen zijn bestemd om te worden samengevoegd, hetzij door middelen als schroeven, bouten, moeren, enz., hetzij bijvoorbeeld door klinken of lassen onder de voorwaarde dat het enkel om montagebewerkingen gaat.In dit opzicht hoeft geen rekening te worden gehouden met de complexiteit van de montagemethode. De verschillende elementen mogen evenwel niet worden onderworpen aan verdere bewerkingen voor de voltooiing van het eindproduct.Niet gemonteerde elementen die aanwezig zijn in een groter aantal dan nodig is om een compleet artikel te vormen, worden afzonderlijk ingedeeld. (…)”

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1101/2014 van de Commissie van 16 oktober 2014 tot

wijziging van bijlage I bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief.

Voor zover van belang:

8712 00

Rijwielen (bakfietsen daaronder begrepen), zonder motor

8712 00 30

– tweewielige rijwielen met kogellagers

8712 00 70

– andere

(...)

8714

Delen en toebehoren van de voertuigen bedoeld bij de posten 8711 tot en met 8713

8714 10

– van motorrijwielen

8714 10 10

– – remmen en onderdelen daarvan

8714 10 20

– – versnellingsbakken, alsmede delen daarvan

8714 10 30

– – wielen, alsmede delen en toebehoren daarvan

8714 10 40

– – knaldempers en uitlaatpijpen; delen daarvan

8714 10 50

– – koppelingen, alsmede delen daarvan

8714 10 90

– – andere

8714 20 00

– van invalidenwagens

– andere

8714 91

– – frames en vorken, alsmede delen daarvan

8714 91 10

– – – frames

8714 91 30

– – – voorvorken

8714 91 90

– – – delen

8714 92

– – velgen en spaken

8714 92 10

– – – velgen

8714 92 90

– – – spaken

8714 93 00

– – naven (andere dan remnaven) en tandwielen voor vrijloop (freewheels)

8714 94

– – remmen, remnaven daaronder begrepen, alsmede delen daarvan

8714 94 20

– – – remmen

8714 94 90

– – – delen

8714 95 00

– – zadels

8714 96

– – pedalen en pedaalaandrijvingen, alsmede delen daarvan

8714 96 10

– – – pedalen

8714 96 30

– – – pedaalaandrijvingen

8714 96 90

– – – delen

8714 99

– – andere

8714 99 10

– – – sturen

8714 99 30

– – – bagagedragers

8714 99 50

– – – derailleurs (kettingschakelaars)

8714 99 90

– – – andere; delen

In de Toelichting EG bij post 8712 is – voor zover van belang – het volgende opgenomen:

“Deze post omvat eveneens niet-complete rijwielen die de essentiële kenmerken bezitten van complete rijwielen (algemene bepaling 2 a voor de toepassing van de gecombineerde nomenclatuur).

Een niet-compleet rijwiel, al dan niet geassembleerd, dient te worden ingedeeld onder post 87.12 indien het bestaat uit een frame, een vork en ten minste twee van de volgende onderdelen:

- een paar wielen,

- een pedaalaandrijving (zie de toelichting EG op onderverdeling 8714 9630),

- een stuureenheid (stuur en voorbouw daaronder begrepen),

- een remsysteem.”

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 104/2012 van de Commissie van 7 februari 2012:

Een zogenoemde ‘fietsset’, waarvan de componenten (een frame, een voorvork en twee velgen) tegelijk worden aangeboden voor inklaring, maar afzonderlijk zijn verpakt, moet met toepassing van de algemene bepalingen 1 en 6 voor de toepassing van de gecombineerde nomenclatuur onder post 87.14 worden ingedeeld. De ‘set’ kan niet worden aangemerkt als een niet-complete fiets omdat de componenten niet het essentiële karakter hebben van een complete fiets. Zie Verordening (EU) nr. 104/2012 in aant. 3 op post 87.14.

Beoordeling van het geschil

12. Voor de indeling zijn wettelijk bepalend de bewoordingen van de posten en de postonderverdelingen, de aantekeningen op de afdelingen en op de hoofdstukken en de algemene indelingsregels. Het is vaste jurisprudentie van het HvJ, dat in het belang van de rechtszekerheid en van een gemakkelijke controle, het beslissende criterium voor de tariefindeling van goederen in het algemeen moet worden gezocht in hun objectieve kenmerken en eigenschappen, zoals deze in de tekst van de GN-posten en in de aantekeningen op de afdelingen en de hoofdstukken zijn omschreven. Hierbij vormen de GS- en de GN-toelichtingen nuttige aanwijzingen voor de tariefindeling, ook al zijn deze toelichtingen slechts uitleggingen en rechtens niet bindend (zie onder meer HvJ 26 april 2017, C-51/16 (Stryker EMEA Supply Chain Services BV), r.o. 39 en 45).

13. Partijen zijn het erover eens dat de twee aangiften van 9 september 2014 bij elkaar horen.

14. Bij het samenvoegen van de vier aangiften heeft verweerder aansluiting gezocht bij de door eiseres van de NS verkregen opdracht voor het leveren van 1950 OV-fietsen. Vervolgens heeft verweerder geprobeerd om de verschillende door eiseres ingevoerde onderdelen in chronologische volgorde onder deze opdracht te brengen. Gelet op de concrete situatie, waarbij de hoeveelheden van de verschillende fietsonderdelen niet met elkaar in verhouding zijn en op het tijdsverloop tussen de verschillende aangiften die door verweerder zijn gebruikt voor haar onderbouwing dat complete fietsen zijn ingevoerd en gelet op de omstandigheid dat verweerder onvoldoende heeft onderbouwd op grond van welke objectieve factoren duidelijk blijkt dat de verschillende fietsonderdelen bij elkaar horen en bestemd zijn om als complete fietsen te worden verkocht, is de rechtbank van oordeel dat de samenvoeging van de vier aangiften in deze zaak niet is gerechtvaardigd.

15. In zijn arrest van 19 november 2004 heeft de Hoge Raad als uitgangspunt genomen, dat iedere aangifte voor het vrije verkeer in beginsel op zichzelf staat en dat het CDW en de GN niet voorzien in de mogelijkheid tot het samenvoegen van aangiften van verschillende afzonderlijk verpakte, aangeboden en aangegeven goederen. De rechtbank ziet in het VAD-arrest geen aanleiding om af te wijken van dit uitgangspunt, reeds vanwege het feit dat het VAD-arrest ziet op de toepassing van indelingsregel 3b voor het indelen van stellen of assortimenten. Bovendien oordeelde het HvJ in het VAD-arrest over verschillende goederen die tegelijkertijd ter inklaring werden aangeboden. In dat opzicht wijkt het HvJ niet af van het oordeel in zijn arrest van 16 juni 1994 (nr. C-35/93, Develop Dr. Eisbein & Co GmbH), dat indelingsregel 2a zodanig moet worden uitgelegd, dat

“als een goed in gedemonteerde of niet gemonteerde staat is te beschouwen het goed waarvan de samenstellende onderdelen, dat wil zeggen de onderdelen die kunnen worden geïdentificeerd als te zijn bestemd om het afgewerkte product te vormen, alle tezelfder tijd ter inklaring worden aangeboden”.

In zijn arrest van 12 augustus 2016 oordeelde de Hoge Raad dat de losse onderdelen van overheaddeuren, die met drie verschillende aangiften (in februari, april en september 2008) voor het vrije verkeer waren aangegeven, niet mochten worden ingedeeld als geïnstalleerde overheaddeuren. De Hoge Raad oordeelde onder meer, dat een dergelijke samenvoeging ook niet wordt gerechtvaardigd door het gegeven dat ten tijde van de invoer al vaststaat dat de verschillende onderdelen tot overheaddeur zullen worden gemonteerd.

In de door verweerder aangehaalde uitspraak van deze rechtbank van 30 april 2020 (met kenmerk HAA 17/3692, nog niet gepubliceerd op rechtspraak.nl) oordeelde de rechtbank over de toepassing van indelingsregel 2a in een situatie waar

“elke aangifte voor het brengen in het vrije verkeer alle (onder)delen omvat die tezamen een satellietontvanger vormen”.

Deze feitelijke vaststelling verschilt zodanig van de feiten in het onderhavige geschil, dat deze uitspraak hier niet relevant is.

16. Uitgaande van de onderdelen zoals zij bij de verschillende aangiften voor het vrije verkeer zijn aangegeven, oordeelt de rechtbank als volgt. Aangiften 1 en 2 omvatten gezamenlijk spaken, velgen, kettingen, sturen, schroeven, bouten en moeren, washers, zadelpennen, bagagedragers, sets van frames en vorken en losse vorken. De rechtbank ziet onvoldoende samenhang tussen de verschillende onderdelen om te oordelen dat sprake zou kunnen zijn van incomplete rijwielen. Zo komt de hoeveelheid spaken overeen met 1.950 wielen, terwijl de hoeveelheid velgen overeenkomt met 3.900 wielen, zitten er 3.950 zadelpennen bij maar slechts 1.950 sturen. Verder zitten er 94 sets van frames en vorken in de twee aangiften en 100 losse vorken. Voor het uit de totale hoeveelheid onderdelen selecteren van een minimumaantal incomplete rijwielen (uitgaande van 94 sets van frames en vorken) bestaat naar het oordeel van de rechtbank geen rechtsgrond.

17. Aangifte 3 en aangifte 4 omvatten frames, vorken, spatborden en standaards. Deze onderdelen omvatten niet alle essentiële kenmerken van rijwielen; de rechtbank verwijst naar uitvoeringsverordening (EU) nr. 104/2012.

18. Met betrekking tot de subsidiaire standpunten van verweerder oordeelt de rechtbank als volgt. De spaken en de velgen die in aangiften 1 en 2 zijn opgenomen kunnen niet worden aangemerkt als wielen in incomplete staat. Met eiseres is de rechtbank van oordeel dat de naaf (de as) een zodanig essentieel onderdeel van het wiel is, dat bij het ontbreken daarvan geen sprake is van een incompleet wiel in de zin van indelingsregel 2a.

Hoewel in de betreffende aangifte voor het vrije verkeer ‘fietsnaven’ zijn beschreven, heeft eiseres naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk gemaakt dat het daar gaat om de ‘front hub safety washers’ en de ‘rear hub washers’ van de bij de aangifte behorende factuur. Ter zitting heeft eiseres exemplaren van deze goederen, zijnde veiligheidsringen, getoond.

19. Tijdens de mondelinge behandeling heeft eiseres erkend dat zij over de onder artikel 5 van aangifte 1 aangegeven sturen, stuurpennen en stuurhandvatten € 3.727,73 aan antidumpingrechten verschuldigd is. Verweerder heeft deze terecht in rekening gebracht.

20. Verweerder heeft terecht gesteld dat de in aangifte 3 en 4 opgenomen vorken ingedeeld moeten worden in GN-code 8714 9130. Nu deze aanpassing in de indeling voor eiseres geen financiële gevolgen heeft, zal over dit onderwerp niet worden beslist.

21. Deze zaak geeft de rechtbank geen aanleiding om prejudiciële vragen te stellen aan de Hoge Raad of het HvJ. De eventuele lijn in de jurisprudentie over de toelaatbaarheid van het samenvoegen van aangiften is niet zo ruim als door verweerder wordt gesteld. De enkele aanwezigheid van een overeenkomst of verkregen opdracht op basis waarvan onderdelen worden ingekocht is onvoldoende om verschillende aangiften samen te voegen.

22. Gelet op het hiervoor overwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard.

De utb dient te worden verminderd tot het bedrag dat voor de sturen, de stuurpennen en stuurhandvatten aan antidumpingrechten is verschuldigd.

Verzoek tot vergoeding van immateriële schade

23. De rechtszekerheid als algemeen aanvaard rechtsbeginsel brengt mee dat

belastinggeschillen binnen een redelijke termijn behoren te worden berecht. Voor de

berechting van de zaak in eerste aanleg heeft als uitgangspunt te gelden dat deze niet binnen een redelijke termijn is geschied indien de rechtbank niet binnen twee jaar nadat die termijn is aangevangen uitspraak doet. In deze termijn is derhalve de duur van de bezwaarfase inbegrepen. In belastingzaken wordt, indien de redelijke termijn is overschreden, behoudens bijzondere omstandigheden verondersteld dat de belanghebbende immateriële schade heeft geleden in de vorm van spanning en frustratie.

24. De in aanmerking te nemen termijn begint als regel te lopen op het moment waarop verweerder het bezwaarschrift ontvangt. De termijn eindigt op het moment waarop de rechtbank uitspraak doet. In het onderhavige geval is het bezwaarschrift op 21 september 2017 door verweerder ontvangen. Op 28 februari 2018 heeft verweerder uitspraak op bezwaar gedaan. Het hiertegen ingestelde beroep is door de rechtbank ontvangen op 14 maart 2018 Op 15 juli 2020 doet de rechtbank uitspraak. Van bijzondere omstandigheden die aanleiding kunnen zijn voor de verlenging van de redelijke termijn is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.

25. Bij overschrijding van de redelijke termijn dient voor de schadevergoeding als

uitgangspunt een tarief te worden gehanteerd van € 500 per half jaar waarmee die termijn is

overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond.

26. In gevallen waarin de bezwaar- en de beroepsfase tezamen zo lang hebben geduurd dat de redelijke termijn is overschreden, dient de rechter met het oog op toekenning van een vergoeding voor immateriële schade vanwege dat tijdsverloop te beoordelen op welke wijze de termijnoverschrijding moet worden toegerekend aan de bezwaar- en aan de beroepsfase. Daardoor wordt immers bepaald in hoeverre de immateriële schade is toe te rekenen aan het bestuursorgaan onderscheidenlijk de rechtbank. Bij deze toerekening heeft als regel te gelden dat de bezwaarfase onredelijk lang heeft geduurd voor zover de duur daarvan een half jaar overschrijdt, en de beroepsfase voor zover zij meer dan anderhalf jaar in beslag neemt.

27. Gelet op het hiervoor overwogene is de redelijke termijn aangevangen op 21 september 2017 en geëindigd op 15 juli 2020. Dit is een tijdsverloop van (afgerond) 2 jaren en 10 maanden (34 maanden). De redelijke termijn van twee jaar is met 10 maanden overschreden. Daarmee correspondeert een vergoeding van immateriële schade

van € 1.000. Dit tijdsverloop dient volledig te worden toegerekend aan de beroepsfase en de Staat (in casu de minister van Justitie en Veiligheid) dient daarom een schadevergoeding te betalen.

28. Gelijktijdig met deze zaak zijn de beroepszaken HAA 18/1043 en HAA 18/1045 behandeld. Vanwege de samenhang tussen de zaken en gelet op het feit dat de rechtbank in de zaak HAA 18/1043 een schadevergoeding heeft toegekend, zal de rechtbank met toepassing van het arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016 (ECLI:NL:HR:2016:252, r.o. 3.10.2) voor de onderhavige zaak geen schadevergoeding vaststellen.

Proceskosten en griffierecht

29. Nu het beroep gegrond zal worden verklaard, is er aanleiding verweerder op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de proceskosten van eiseres. Bij deze proceskostenveroordeling zal ook rekening worden gehouden met de samenhang met de gelijktijdig en gezamenlijk behandelde zaken HAA 18/1043 en HAA 18/1045.

30. Het verzoek van eiseres om verweerder te veroordelen in de werkelijke proceskosten zal worden afgewezen. Naar het oordeel van de rechtbank is er tussen partijen een normale discussie ontstaan over de toelaatbaarheid van de samenvoeging van verschillende aangiften en in deze discussie is eiseres niet onredelijk behandeld.

31. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van de bezwaren en de beroepen redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 2.883 (3 punten voor het indienen van de bezwaarschriften met een waarde van € 261 per punt; 3 punten voor het indienen van de beroepschriften en 1 punt voor het verschijnen ter zitting bij de gezamenlijke behandeling van de beroepschriften met een waarde van € 525 per punt en een wegingsfactor 1). Gelet op de samenhang met de tegelijkertijd ter zitting behandelde zaken kent de rechtbank een derde van deze vergoeding in deze zaak aan eiseres toe, zijnde € 961.

Nu aan eiseres voor deze zaak geen griffierecht in rekening is gebracht, bestaat er geen aanleiding om verweerder op te dragen deze te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar met uitzondering van de antidumpingrechten die over de sturen, stuurpennen en stuurhandvatten verschuldigd zijn op grond van de aangiften eindigend op 40019258 en 40119258;

- vermindert de utb tot € 3.727,73, zijnde het bedrag dat eiseres op grond van de aangiften eindigend op 40019258 en 40119258 over de sturen, stuurpennen en stuurhandvatten aan antidumpingrechten is verschuldigd;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 961;

Deze uitspraak is gedaan op 15 juli 2020 door mr. M.P.E. Oomens, voorzitter en

mr. drs. C.M. van Wechem en mr. W.M.C. Schipper, leden, in aanwezigheid van mr. W.G. van Gastelen, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.

griffier voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel