Rechtbank Noord-Holland, 02-09-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:6947, AWB - 19 _ 2766
Rechtbank Noord-Holland, 02-09-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:6947, AWB - 19 _ 2766
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Holland
- Datum uitspraak
- 2 september 2020
- Datum publicatie
- 7 september 2020
- ECLI
- ECLI:NL:RBNHO:2020:6947
- Zaaknummer
- AWB - 19 _ 2766
Inhoudsindicatie
In beroep is in geschil of de inkomsten die eiseres als actrice heeft behaald winst uit onderneming vormen op grond van het gelijkheidsbeginsel. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres dit niet aannemelijk gemaakt.
Uitspraak
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/2766
(gemachtigde: B. Schoenmaker),
en
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2014 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: ib/pvv) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 13.620. Daarnaast heeft verweerder bij beschikking een bedrag van € 244 aan belastingrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juli 2020 te Haarlem.
Namens eiseres is verschenen haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. [A] en mr. [B] .
Overwegingen
Feiten
1. Eiseres heeft in 2014 gewerkt als actrice. Hiervoor heeft zij de volgende inkomsten genoten:
Inhoudingsplichtige |
Arbeidsovereenkomst? |
Loon |
Loonheffing |
Stichting [C] |
Ja |
€ 6.066 |
€ 1.298 |
Stichting [D] |
Ja |
€ 1.357 |
€ 423 |
Stichting [E] |
Ja |
€ 831 |
€ 302 |
Stichting [F] |
Ja |
€ 464 |
€ 168 |
[G] vof |
Ja |
€ 4.902 |
€ 622 |
Totaal |
€ 13.620 |
€ 2.813 |
2. Eiseres heeft een aangifte ib/pvv 2014 ingediend waarin de volgende posten zijn opgenomen:
Belastbare winst uit onderneming |
€ 3.955 |
Loon uit tegenwoordige arbeid |
€ 4.902 |
Af: studiekosten en andere scholingsuitgaven |
€ -2.332 |
Belastbaar inkomen uit werk en woning |
€ 6.525 |
3. Naar aanleiding van deze aangifte hebben partijen met elkaar gecorrespondeerd.
4. In de aanslag heeft verweerder alle inkomsten van eiseres als loon uit dienstbetrekking gekwalificeerd.
5. Eiseres heeft bezwaar gemaakt waarna partijen weer met elkaar hebben gecorrespondeerd.
6. In de uitspraak op bezwaar heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en de aanslag gehandhaafd.
Geschil
7. In beroep is slechts nog in geschil of de inkomsten die eiseres als actrice heeft behaald winst uit onderneming vormen op grond van het gelijkheidsbeginsel.
8. Eiseres stelt dat alle voormelde inkomsten winst uit onderneming vormen op grond van het gelijkheidsbeginsel. Ter onderbouwing heeft eiseres verschillende stukken overgelegd. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering overeenkomstig de door haar ingediende aangifte ib/pvv 2014 (belastbaar inkomen uit werk en woning van € 6.525).
9. Verweerder weerspreekt de stelling van eiseres en concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
10. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
11. Voor een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel is nodig dat sprake is van een ongelijke behandeling van gelijke gevallen, die veroorzaakt wordt door begunstigend beleid of een oogmerk van begunstiging, zonder dat daarvoor een objectieve en redelijke rechtvaardiging is. Wil sprake zijn van begunstigend beleid dan moet het bestuursorgaan beleid hebben gevoerd dat begunstigend is in die zin dat bepaalde belanghebbenden worden bevoordeeld boven andere belanghebbenden doordat een juiste rechtstoepassing achterwege wordt gelaten en moet het bestuursorgaan de bedoeling hebben gehad die belanghebbenden te begunstigen. Een oogmerk van begunstiging impliceert dat het bestuursorgaan zich ervan bewust is, althans behoort te zijn, dat hij in een ander geval dan dat van de belanghebbende een begunstiging verleent door in dat andere geval een juiste rechtstoepassing achterwege te laten. Daarnaast kan een beroep op het gelijkheidsbeginsel slagen als de meerderheidsregel is geschonden. Dat is het geval, indien de gelijke gevallen deel uitmaken van een groep en de meerderheid van die groep begunstigend wordt behandeld.
12. De bewijslast ter zake van het gelijkheidsbeginsel rust op eiseres.
13. Eiseres stelt primair dat in vergelijkbare gevallen een juiste wetstoepassing achterwege is gebleven op grond van niet gepubliceerd (begunstigend) beleid. Dit beleid leidt zij af uit de lijn die verweerder volgens haar in eerdere jaren heeft gehanteerd. Ter onderbouwing wijst eiseres op de door haar overgelegde e-mail van verweerder van 16 februari 2015 aan gemachtigde.
14. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres hiermee niet aan de op haar rustende bewijslast voldaan. Verweerder heeft weersproken dat er sprake is van beleid. Verder is uit niets gebleken, ook niet uit de e-mail waarop eiseres zich beroept, dat er beleid is of is geweest. Het beroep van eiseres op niet gepubliceerd beleid kan daarom niet slagen.
15. Subsidiair stelt eiseres dat in de meerderheid van de met eiseres’ geval vergelijkbare gevallen een juiste wetstoepassing achterwege is gebleven. Ter onderbouwing wijst eiseres op de door haar overgelegde 123 uitspraken op bezwaar ten aanzien van 58 verschillende podiumkunstenaars waarin, naar zeggen van eiseres, aan de belastingplichtige tegemoet is gekomen.
16. Indien een belastingplichtige een beroep doet op de zogenoemde meerderheidsregel, dient hij in de eerste plaats feiten en omstandigheden te stellen en aannemelijk te maken waaruit volgt dat in minstens twee gevallen die feitelijk en rechtens met het geval van belanghebbende vergelijkbaar zijn (en die vallen binnen het ambtsgebied van de inspecteur) een juiste wetstoepassing achterwege is gebleven, alvorens het op de weg ligt van de inspecteur om te stellen en bij betwisting aannemelijk te maken dat de relevante groep groter is en dat in de meerderheid van de vergelijkbare gevallen de wet juist is toegepast (vgl. HR 15 maart 2000, nr. 34.740, ECLI:NL:HR:2000:AA5142, BNB 2000/278, r.o. 3.4 en 3.7 en HR 6 oktober 2006, nr. 40.443, ECLI:NL:HR:2006: AY9489, BNB 2007/3, r.o. 3.3.2).
17. Eiseres heeft met de door haar overgelegde bewijsstukken niet aannemelijk gemaakt dat een of meer van de door haar genoemde belastingplichtigen feitelijk en rechtens in vergelijkbare omstandigheden verkeerden als eiseres. Ook heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat bij een of meer van deze belastingplichtigen een juiste wetstoepassing achterwege is gebleven. De door eiseres overgelegde bewijsstukken zijn daarvoor te globaal van aard; van geen van de door eiseres genoemde belastingplichtigen zijn concrete gegevens overgelegd waaruit volgt dat zij werkzaamheden hebben verricht op grond van vergelijkbare contractuele afspraken als die van belanghebbende met [H] en dat de door hen genoten inkomsten (desondanks) door de inspecteur zijn aangemerkt als winst uit onderneming, zonder dat is voldaan aan de daaraan te stellen voorwaarden. Het standpunt van eiseres dat zij voor het door haar te leveren bewijs kan volstaan met de algemene stelling dat zij over dezelfde groepskenmerken beschikt als de belastingplichtigen waarvan zij stukken heeft overgelegd, te weten podiumkunstenaar waarvan de looninkomsten onder de winst uit onderneming vallen, berust op een onjuiste rechtsopvatting. Reeds op deze gronden dient eiseres’ beroep op het gelijkheidsbeginsel te worden verworpen. De rechtbank komt niet toe aan een beoordeling van het door de inspecteur (subsidiair) gedane bewijsaanbod (vergelijk de uitspraak van het Hof Amsterdam van 29 mei 2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:1695). Dit wordt niet anders doordat eiseres in de onderhavige procedure ter onderbouwing van het beroep op het gelijkheidsbeginsel de gevallen van 58 podiumkunstenaars heeft opgevoerd en daarbij ook een beroep heeft gedaan op uitspraken in bezwaar ten aanzien van die podiumkunstenaars, terwijl het in de genoemde procedure bij het Hof Amsterdam ging om 150 podiumkunstenaars. De bewijsstukken zijn ook thans te globaal van aard en eiseres maakt ook nu niet inzichtelijk waaruit concreet volgt dat de aangevoerde gevallen vergelijkbaar zouden zijn.
Proceskosten
18. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. van As, rechter, in aanwezigheid van
mr. B. Bruijnzeel, griffier. Deze uitspraak is gedaan op 2 september 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: