Home

Rechtbank Noord-Holland, 02-09-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:6951, AWB - 19 _ 4097

Rechtbank Noord-Holland, 02-09-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:6951, AWB - 19 _ 4097

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
2 september 2020
Datum publicatie
7 september 2020
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2020:6951
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 19 _ 4097

Inhoudsindicatie

In geschil is of bepaalde inkomsten winst uit onderneming vormen. Het geschil spitst zich toe op de vraag of sprake is van een schending van het gelijkheidsbeginsel. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van een schending van het gelijkheidsbeginsel.

Uitspraak

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

zaaknummer: HAA 19/4097

(gemachtigde: B. Schoenmaker),

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2014 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: ib/pvv) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 34.602. Daarnaast heeft verweerder bij beschikking een bedrag van € 571 aan belastingrente in rekening gebracht.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.

Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juli 2020 te Haarlem.

Namens eiseres is gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [A] en mr. drs. [B] .

Overwegingen

Feiten

1. Eiseres was in 2014 werkzaam als actrice.

2. Eiseres heeft in 2015 winst uit onderneming (hierna: WUO) behaald. Daarnaast heeft zij gewerkt voor [C] . De arbeidsovereenkomst met [C] behoort tot de gedingstukken. Voor haar werkzaamheden heeft eiseres een vergoeding in de vorm van loon ontvangen van € 16.684. Hierop zijn loonheffingen ingehouden.

3. Eiseres heeft op 8 februari 2016 aangifte ib/pvv 2014 gedaan. Hierin heeft zij € 12.426 aan belastbare WUO opgegeven en € 11.726 aan andere uitkering.

4. In navolging van de aangifte hebben partijen met elkaar gecorrespondeerd.

5. Verweerder heeft met dagtekening 19 juli 2018 de onderhavige aanslag vastgesteld. Hierin is hij afgeweken van de aangifte van eiseres. Verweerder heeft de inkomsten van [C] niet in aanmerking genomen als WUO maar als loon. Voorts heeft verweerder niet alle door eiseres gestelde kosten geaccepteerd bij de berekening van de WUO.

6. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt waarna partijen opnieuw met elkaar hebben gecorrespondeerd.

7. Verweerder heeft met dagtekening 11 juli 2019 uitspraak op bezwaar gedaan. Hierin is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en is de aanslag gehandhaafd.

Geschil

8. In geschil is of de inkomsten van [C] WUO vormen. Het geschil spitst zich toe op de vraag of sprake is van een schending van het gelijkheidsbeginsel. Gemachtigde heeft ter zitting verklaard dat eiseres afziet van haar eerdere beroep op schending van het vertrouwensbeginsel.

9. Eiseres stelt dat sprake is van een schending van het gelijkheidsbeginsel en concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de belastingaanslag conform de door haar ingediende aangifte.

10. Verweerder weerspreekt dit en concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

11. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.

Beoordeling van het geschil

12. Voor een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel is nodig dat sprake is van een ongelijke behandeling van gelijke gevallen, die veroorzaakt wordt door begunstigend beleid of een oogmerk van begunstiging, zonder dat daarvoor een objectieve en redelijke rechtvaardiging is. Wil sprake zijn van begunstigend beleid dan moet het bestuursorgaan beleid hebben gevoerd dat begunstigend is in die zin dat bepaalde belanghebbenden worden bevoordeeld boven andere belanghebbenden doordat een juiste rechtstoepassing achterwege wordt gelaten en moet het bestuursorgaan de bedoeling hebben gehad die belanghebbenden te begunstigen. Een oogmerk van begunstiging impliceert dat het bestuursorgaan zich ervan bewust is, althans behoort te zijn, dat hij in een ander geval dan dat van de belanghebbende een begunstiging verleent door in dat andere geval een juiste rechtstoepassing achterwege te laten. Daarnaast kan een beroep op het gelijkheidsbeginsel slagen als de meerderheidsregel is geschonden. Dat is het geval, indien de gelijke gevallen deel uitmaken van een groep en de meerderheid van die groep begunstigend wordt behandeld.

13. De bewijslast ter zake van het gelijkheidsbeginsel rust op eiseres.

14. Eiseres stelt primair dat in vergelijkbare gevallen een juiste wetstoepassing achterwege is gebleven op grond van niet gepubliceerd (begunstigend) beleid. Dit beleid leidt zij af uit de lijn die verweerder volgens haar in eerdere jaren heeft gehanteerd. Ter onderbouwing wijst eiseres op de door haar overgelegde e-mail van verweerder van 16 februari 2015 aan gemachtigde.

15. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres hiermee niet aan de op haar rustende bewijslast voldaan. Verweerder heeft weersproken dat er sprake is van beleid. Verder is uit niets gebleken, ook niet uit de e-mail waarop eiseres zich beroept, dat er beleid is of is geweest. Het beroep van eiseres op niet gepubliceerd beleid kan daarom niet slagen.

16. Subsidiair stelt eiseres dat in de meerderheid van de met eiseres’ geval vergelijkbare gevallen een juiste wetstoepassing achterwege is gebleven. Ter onderbouwing wijst eiseres op de door haar overgelegde 123 uitspraken op bezwaar ten aanzien van 58 verschillende podiumkunstenaars waarin, naar zeggen van eiseres, aan de belastingplichtige tegemoet is gekomen.

17. Indien een belastingplichtige een beroep doet op de zogenoemde meerderheidsregel, dient hij in de eerste plaats feiten en omstandigheden te stellen en aannemelijk te maken waaruit volgt dat in minstens twee gevallen die feitelijk en rechtens met het geval van belanghebbende vergelijkbaar zijn (en die vallen binnen het ambtsgebied van de inspecteur) een juiste wetstoepassing achterwege is gebleven, alvorens het op de weg ligt van de inspecteur om te stellen en bij betwisting aannemelijk te maken dat de relevante groep groter is en dat in de meerderheid van de vergelijkbare gevallen de wet juist is toegepast (vgl. HR 15 maart 2000, nr. 34.740, ECLI:NL:HR:2000:AA5142, BNB 2000/278, r.o. 3.4 en 3.7 en HR 6 oktober 2006, nr. 40.443, ECLI:NL:HR:2006: AY9489, BNB 2007/3, r.o. 3.3.2).

18. Eiseres heeft met de door haar overgelegde bewijsstukken niet aannemelijk gemaakt dat een of meer van de door haar genoemde belastingplichtigen feitelijk en rechtens in vergelijkbare omstandigheden verkeerden als eiseres. Ook heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat bij een of meer van deze belastingplichtigen een juiste wetstoepassing achterwege is gebleven. De door eiseres overgelegde bewijsstukken zijn daarvoor te globaal van aard; van geen van de door eiseres genoemde belastingplichtigen zijn concrete gegevens overgelegd waaruit volgt dat zij werkzaamheden hebben verricht op grond van vergelijkbare contractuele afspraken als die van belanghebbende met [C] en dat de door hen genoten inkomsten (desondanks) door de inspecteur zijn aangemerkt als winst uit onderneming, zonder dat is voldaan aan de daaraan te stellen voorwaarden. Het standpunt van eiseres dat zij voor het door haar te leveren bewijs kan volstaan met de algemene stelling dat zij over dezelfde groepskenmerken beschikt als de belastingplichtigen waarvan zij stukken heeft overgelegd, te weten podiumkunstenaar waarvan de looninkomsten onder de winst uit onderneming vallen, berust op een onjuiste rechtsopvatting. Reeds op deze gronden dient eiseres’ beroep op het gelijkheidsbeginsel te worden verworpen. De rechtbank komt niet toe aan een beoordeling van het door de inspecteur (subsidiair) gedane bewijsaanbod (vergelijk de uitspraak van het Hof Amsterdam van 29 mei 2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:1695). Dit wordt niet anders doordat eiseres in de onderhavige procedure ter onderbouwing van het beroep op het gelijkheidsbeginsel de gevallen van 58 podiumkunstenaars heeft opgevoerd en daarbij ook een beroep heeft gedaan op uitspraken in bezwaar ten aanzien van die podiumkunstenaars, terwijl het in de genoemde procedure bij het Hof Amsterdam ging om 150 podiumkunstenaars. De bewijsstukken zijn ook thans te globaal van aard en eiseres maakt ook nu niet inzichtelijk waaruit concreet volgt dat de aangevoerde gevallen vergelijkbaar zouden zijn.

Proceskosten

20. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. van As, rechter, in aanwezigheid van

mr. B. Bruijnzeel, griffier. Deze uitspraak is gedaan op 2 september 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel