Rechtbank Noord-Holland, 10-07-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:7333, AWB - 19 _ 3272
Rechtbank Noord-Holland, 10-07-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:7333, AWB - 19 _ 3272
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Holland
- Datum uitspraak
- 10 juli 2020
- Datum publicatie
- 25 september 2020
- ECLI
- ECLI:NL:RBNHO:2020:7333
- Zaaknummer
- AWB - 19 _ 3272
Inhoudsindicatie
Naheffingsaanslag parkeerbelasting. Eiser ontving na meerdere pogingen een kaartje uit de automaat. Na bestudering had eiser direct kunnen zien dat dit geen parkeerkaart betrof en dat de betaling niet was gelukt. Eiser kon daarom aan dit kaartje net het vertrouwen ontlenen dat de parkeerbelasting was betaald. Het beroep is ongegrond.
Uitspraak
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/3272
en
Procesverloop
Verweerder heeft aan [A] op 20 maart 2019 een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd ten bedrage van € 64,20, bestaande uit € 1,50 parkeerbelasting en € 62,70 kosten naheffing (hierna: de naheffingsaanslag).
Bij uitspraak op bezwaar van 21 juni 2019 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard en de naheffingsaanslag gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen zijn op 7 februari 2020 uitgenodigd voor de zitting van 23 maart 2020.
In verband met de uitbraak van het coronavirus heeft de Rechtspraak besloten vanaf dinsdag 17 maart 2020 de rechtbanken, gerechtshoven en bijzondere colleges te sluiten en alleen zittingen voor urgente zaken door te laten gaan. Gelet daarop heeft de zitting geen doorgang kunnen vinden.
De rechtbank heeft partijen bij brief van 16 april 2020 meegedeeld dat de rechtbank vooralsnog van oordeel is dat het niet nodig is om in deze zaak een zitting te houden omdat de rechtbank voldoende informatie heeft om een uitspraak te doen. In de brief is aan partijen verzocht om binnen vier weken na de datum van verzending van de brief aan de rechtbank mee te delen of een behandeling ter zitting is gewenst. Voorts is in de brief meegedeeld dat, indien geen reactie wordt ontvangen, de rechtbank over zal gaan tot sluiting van het onderzoek en zij binnen zes weken uitspraak zal doen
Omdat geen van de partijen binnen deze termijn heeft gereageerd, heeft de rechtbank bij brief van 18 juni 2020 aan partijen meegedeeld dat zij het onderzoek sluit en binnen zes weken uitspraak zal doen.
Overwegingen
Feiten
1. Op 20 maart 2019, om 14:49 uur, heeft een parkeercontroleur geconstateerd dat de auto van [A] (merk Mitshubishi, kleur: grijs, kenteken [#] , hierna: de auto) geparkeerd stond aan de Leidsevaartweg in Heemstede. Eiser, partner van [A] , had de auto daar geparkeerd. Ter plaatse was op genoemde datum en genoemd tijdstip parkeerbelasting verschuldigd. De parkeercontroleur heeft op bovengenoemde datum en bovengenoemd tijdstip geconstateerd dat voor de auto geen parkeerbelasting was betaald. Vervolgens is de naheffingsaanslag opgelegd.
Geschil 2. In geschil is of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.
3. Eiser stelt dat hij in de veronderstelling verkeerde dat hij betaald had bij de parkeerautomaat. Omdat de parkeerautomaat niet reageerde heeft eiser meerdere malen achtereen geprobeerd om een parkeerkaart te kopen. Het was toen donker, goede verlichting ontbrak. Uiteindelijk is er een kaartje uit de automaat gekomen. Eiser heeft dit kaartje in de auto gelegd, heeft door de voorruit een foto ervan gemaakt en is naar de trein gegaan. Bij Bureau Handhaving van de gemeente Heemstede vernam eiser dat het ‘parkeerbewijs’ geen parkeerkaart was, maar een bewijs dat de geldtransactie niet had plaatsgevonden. De medewerker van het Bureau Handhaving die de naheffingsaanslag heeft opgelegd, verklaarde dat de parkeerautomaat zeer traag reageert en dat je daardoor wellicht in de war kunt raken. Gelet op het vorenstaande is de naheffingsaanslag niet redelijk. Het betalen van het normale dagtarief acht eiser wel gepast.
4. Verweerder stelt dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd en voert daartoe het volgende aan. Het is de verantwoordelijkheid van de parkeerder om te controleren dat hij de verschuldigde parkeerbelasting heeft betaald. Bij bestudering van het kaartje had eiser direct kunnen zien dat het niet ging om een parkeerkaart. Er stond namelijk expliciet en met hoofdletters op vermeld: “dit is geen parkeerkaart” en “afgebroken transactie”. Dat er ook “betaald” op het kaartje stond, doet hier niet aan af. Dit is namelijk standaard op het papier van de kaartjes voorgedrukt. De veronderstelling dat eiser betaald had, komt onder de gegeven omstandigheden voor zijn risico. Verweerder verwijst naar de uitspraken van de rechtbank Den Haag van 12 september 2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:11666 en van deze rechtbank, zittingsplaats Limburg van 6 juli 2017, ECLI:NL:RBLIM:2017:6530. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
5. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
6. Vaststaat dat eiser heeft geparkeerd zonder dat de verschuldigde belasting was voldaan en dat hij meerdere pogingen heeft gedaan de verschuldigde parkeerbelasting te betalen. Hoewel eiser uiteindelijk een kaartje ontving, kon hij daaraan niet het vertrouwen ontlenen dat daarmee de parkeerbelasting ook daadwerkelijk was betaald. Op het kaartje dat uit de automaat kwam en door eiser in bezwaar is overgelegd, staat immers vermeld ‘AFGEBROKENGem Heemstede’, ‘DIT IS GEEN PARKEERKAART’ en verderop ‘ICC AFGEBROKEN TRANSACTIE’. Ook wordt daarop geen tijd vermeld tot wanneer eiser mocht parkeren. Hieruit blijkt ondubbelzinnig dat geen sprake is van een geldige parkeerkaart. Daaraan doet niet af dat het kaartje de bewoordingen ‘BETAALD’ (aan de linkerzijde) en ‘Bedrag: 5,99EUR’ (direct onder ‘AFGEBROKEN TRANSACTIE’) vermeldt. Eiser had bij bestudering van het kaartje dan ook direct kunnen zien dat de betaling niet was gelukt. Dat eiser dit kennelijk niet heeft gedaan, omdat het te donker was, komt voor zijn rekening en risico. Het is immers de verantwoordelijkheid van de parkeerder om te controleren dat hij de verschuldigde parkeerbelasting heeft betaald.
7. Voor zover het beroep van eiser zich richt tegen een mogelijke onredelijkheid in de hoogte van de heffing, kan dat niet tot verlaging van de naheffingsaanslag leiden. De rechtbank mag immers de redelijkheid van de heffing niet toetsen. Voor zover eiser de strikte toepassing van de regelgeving als onredelijk of onbillijk ervaart, overweegt de rechtbank dat de rechter recht moet spreken volgens de wet en niet de innerlijke waarde of billijkheid van wettelijke bepalingen mag beoordelen, behoudens voor zover de wettelijke regeling in strijd zou zijn met een ieder verbindende verdragsbepalingen. Dat dit laatste het geval is, is gesteld noch gebleken. De naheffingsaanslag is, overeenkomstig het bepaalde in artikel 234, lid 3, van de Gemeentewet, terecht opgelegd naar een parkeerduur van een uur. Verder overweegt de rechtbank dat de kosten overeenkomstig de Verordening parkeerbelastingen Heemstede 2019 zijn vastgesteld en het in artikel 3, lid 1, van het Besluit gemeentelijke parkeerbelastingen vermelde maximum niet overstijgen. Gelet daarop is de naheffingsaanslag niet tot een te hoog bedrag opgelegd.
8. Het vorenstaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Het beroep dient daarom ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.