Home

Rechtbank Noord-Holland, 05-10-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:7456, AWB - 19 _ 1944

Rechtbank Noord-Holland, 05-10-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:7456, AWB - 19 _ 1944

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
5 oktober 2020
Datum publicatie
16 oktober 2020
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2020:7456
Zaaknummer
AWB - 19 _ 1944
Relevante informatie
Invorderingswet 1990 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 28c

Inhoudsindicatie

In geschil is of verweerder de rente op juiste wijze heeft vastgesteld. In het bijzonder is in geschil of over de periode 1 mei 2016 tot op de dag van terugbetaling van de invoerrechten rente verschuldigd is berekend naar het tarief van de invorderingsrente van artikel 28c IW, zoals eiseres stelt, of rente gelijk aan de vertragingsrente, zoals verweerder stelt. De rechtbank concludeert dat de rente ter zake van teruggaven met betrekking tot aangiften aanvaard voor en vanaf 1 mei 2016 moet worden berekend op de voet van artikel 28c IW. Dit heeft te gelden zowel voor de rente berekend over de periode tot 1 mei 2016 als voor de rente berekend over de periode na die datum. Verweerder heeft dus te weinig rente vergoed. Alle vier de beroepen zijn dus gegrond.

Uitspraak

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

zaaknummers: HAA 19/1944 tot en met HAA 19/1947

(gemachtigden: mr. J. Kastelein en mr. B.A. Kalshoven),

en

Procesverloop

HAA 19/1944 (periode 14 oktober 2011 tot en met 31 augustus 2014)

Verweerder heeft het bedrag van de aan eiseres te betalen invorderingsrente bij beschikking van 10 augustus 2017 vastgesteld op € 101.352 (primaire besluit I).

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar het bedrag van de te betalen rente verhoogd met € 18.076 (bestreden besluit I).

HAA 19/1945 (periode 1 januari 2016 tot en met 31 augustus 2016)

Verweerder heeft het bedrag van de aan eiseres te betalen invorderingsrente bij beschikking van 3 augustus 2017 vastgesteld op € 747 (primaire besluit II).

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar het bedrag van de aan eiseres te betalen rente verhoogd met € 3.250 (bestreden besluit II).

HAA 19/1946 (periode 1 september 2014 tot en met 31 december 2015)

Verweerder heeft het bedrag van de aan eiseres te betalen invorderingsrente bij beschikking van 10 augustus 2017 vastgesteld op € 12.719 (primaire besluit III).

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar het bedrag van de te betalen rente verhoogd met € 6.649 (bestreden besluit III).

HAA 19/1947 (periode 2 april 2010 tot en met 13 oktober 2011)

Verweerder heeft het bedrag van de aan eiseres te betalen invorderingsrente bij beschikking van 9 november 2017 vastgesteld op € 53.724 (primaire besluit IV).

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar het bedrag van de te betalen rente verhoogd met € 8.355 (bestreden besluit IV).

HAA 19/1944 tot en met HAA 19/1947

Eiseres heeft tegen elk van de bestreden besluiten beroep ingesteld. De beroepen zijn geregistreerd onder voornoemde zaaknummers.

Verweerder heeft vier verweerschriften ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 augustus 2020 te Haarlem. Namens eiseres is verschenen haar gemachtigde mr. B.A. Kalshoven. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam] .

Overwegingen

Feiten

1. Eiseres heeft “All Terrain Vehicles” (de goederen) ingevoerd. De goederen waren op grond van de Verordening (EG) nr. 1051/2009 van de Commissie van 3 november 2009 tot indeling van bepaalde goederen in de gecombineerde nomenclatuur (Vordening 1051/2009) ingedeeld in GN-onderverdeling 8701.9090. Daardoor was eiseres douanerechten naar een tarief van 7 percent verschuldigd. Op grond van het arrest van 29 september 2016 van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) Kawasaki Motors Europe NV, ECLI:EU:C:2016:716, is Verordening 1051/2009 – voor zover thans relevant – ongeldig verklaard. Daarom is de indeling van de goederen onjuist gebleken en is het nul percent tarief van toepassing.

2. Eiseres heeft vanwege de onjuiste tariefstoepassing verzoeken om teruggaaf van invoerrechten ingediend op grond van artikel 116 en artikel 117 van de Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (DWU). De verzoeken hebben betrekking op geheven douanerechten over de perioden 2 april 2010 tot en met 13 oktober 2011 (19/1947), 14 oktober 2011 tot en met 31 augustus 2014 (19/1944), 1 september 2014 tot en met 31 december 2015 (19/1946) en 1 januari 2016 tot en met 31 augustus 2016 (19/1945). De inspecteur van de Belastingdienst/Douane Rotterdam Rijnmond heeft de rechten op teruggaaf vastgesteld op respectievelijk € 328.395,41, € 913.966,96, € 330.624,72 en € 146.280,85.

3. Bij brieven van 16 mei 2017 (met betrekking tot de teruggaven over de perioden 14 oktober 2011 tot en met 31 augustus 2014 en 1 september 2014 tot en met 31 december 2015), 6 juni 2017 (met betrekking tot de teruggave over de periode 1 januari 2016 tot en met 31 augustus 2016) en 10 augustus 2017 (met betrekking tot de teruggave over de periode 2 april 2010 tot en met 13 oktober 2011) heeft eiseres verweerder verzocht om invorderingsrente te vergoeden ter zake van de verleende teruggaven.

4. Verweerder heeft bij de primaire besluiten de aan eiseres te vergoeden invorderingsrente vastgesteld. Daarbij is invorderingsrente berekend met als grondslag artikel 28c van de Invorderingswet 1990 (IW) over de periode vanaf de dag na de dag van betaling van de heffing tot 1 mei 2016 (de datum waarop het DWU in werking is getreden).

5. Tegen de primaire besluiten heeft eiseres bezwaar gemaakt. Daarbij is het standpunt ingenomen dat ook recht bestaat op invorderingsrente op grond van artikel 28c, tweede lid, IW, over de periode vanaf 1 mei 2016 tot de dag van de terugbetalingen.

6. Verweerder heeft bij de bestreden besluiten van 8 maart 2019, aangevuld bij brieven van 12 maart 2019 en 10 april 2019, het bezwaar toegewezen en de te vergoeden rente hoger vastgesteld. Daarbij is het standpunt ingenomen dat een bedrag aan rente verschuldigd is over de periode vanaf 1 mei 2016 tot op de dag van terugbetaling van de invoerrechten. Verweerder heeft daarbij voor het tarief aangesloten bij de regeling voor vertragingsrente. Ook is aan eiseres een vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand verleend.

Geschil 7. In geschil is of verweerder de rente op juiste wijze heeft vastgesteld. In het bijzonder is in geschil of over de periode 1 mei 2016 tot op de dag van terugbetaling van de invoerrechten rente verschuldigd is berekend naar het tarief van de invorderingsrente van artikel 28c IW, zoals eiseres stelt, of rente gelijk aan de vertragingsrente, zoals verweerder stelt.

8. Eiseres stelt dat het geschil in twee onderdelen uiteenvalt, te weten 1) de vergoeding van interest over de teruggaaf van invoerrechten die zijn betaald op aangiften ten invoer die zijn aanvaard voor 1 mei 2016, en 2) de vergoeding met betrekking tot na 1 mei 2016 aanvaarde aangiften ten invoer. Eiseres doet primair een beroep op artikel XV van de Wet aanpassingen aan het Douanewetboek van de Unie (Wet Aanpassingen) en subsidiair het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) Molenbergnatie, ECLI:EU:C:2006:136. Ook beroept eiseres zich op het Irimie-arrest (HvJ EU 18 april 2013, nr. C-565/11) op grond waarvan lidstaten in strijd met het Unierecht geïnde heffingen met rente terug moeten betalen. Volgens eiseres is de rente die verweerder heeft berekend over de periode vanaf 1 mei 2016 te laag, omdat voor het tarief is aangesloten bij de (lagere) vertragingsrente en niet bij de invorderingsrente. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en verhoging van de vastgestelde rentebedragen tot bedragen berekend overeenkomstig artikel 29 IW.

9. Verweerder stelt dat niet in geschil is dat de teruggaven en daarop volgende rentebeschikkingen zijn gebaseerd op in eerdere instantie in strijd met het Unierecht geinde heffingen. Voor uitnodigingen tot betaling zijn vanaf 1 mei 2016 de regels van het DWU en van artikel 28c IW van toepassing. Artikel 116, zesde lid, DWU, is strikter dan artikel 241 van het Communautair Douanewetboek (oud), omdat lidstaten niet zelf in een aanvullende renteregeling mogen voorzien. Gelet op het Wortmann-arrest heeft eiseres echter toch recht op rentevergoeding vanaf 1 mei 2016. Omdat met ingang van 1 mei 2016 het DWU van toepassing is, wordt het daarbij voorziene renteregime gevolgd. Daarom mag niet meer worden gerekend met de invorderingsrente, maar geldt een rente gelijk aan de vertragingsrente. Dit geldt voor aangiften die aanvaard zijn zowel voor als vanaf 1 mei 2016. Artikel XV Wet Aanpassingen doet daaraan niet af. Dit hangt samen met de verschillen in werkwijze en systemen van de Douane inspecteur en de ontvanger. Het vaststellen van de rentevergoeding is de taak van de ontvanger en dit is een andere taak dan die van de inspecteur. Het vergoeden van rente gelijk aan de vertragingsrente over de periode vanaf 1 mei 2016 is dus voldoende, aldus verweerder. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.

Beoordeling van het geschil

Wettelijk kader

10. In artikel 7:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat degene aan wie het recht is toegekend beroep bij een bestuursrechter in te stellen, alvorens beroep in te stellen bezwaar dient te maken.

In artikel 8:1 Awb is bepaald dat een belanghebbende tegen een besluit beroep kan instellen bij de bestuursrechter.

In artikel 26, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR), welke bepaling is opgenomen in hoofdstuk V AWR, is bepaald dat, in afwijking van artikel 8:1 Awb, tegen een ingevolge de belastingwet genomen besluit slechts beroep bij de bestuursrechter kan worden ingesteld, indien het betreft:

“a. een belastingaanslag, daaronder begrepen de in artikel 15 voorgeschreven verrekening, of

b. een voor bezwaar vatbare beschikking.”

Hoofdstuk IV, Bijzondere bepalingen, van de Invorderingswet 1990 (IW) bevat per 1 mei 2016 “Afdeling 4. Kredietrente, vertragingsrente en rente op achterstallen”. Daarin zijn opgenomen de volgende bepalingen:

Artikel 27bis IW

“Indien een bedrag aan rechten bij invoer of rechten bij uitvoer geheel of gedeeltelijk wordt terugbetaald of kwijtgescholden en ter zake van dat bedrag kredietrente of vertragingsrente in rekening was gebracht, wordt het deel van de kredietrente of vertragingsrente dat betrekking heeft op het terug te betalen of kwijt te schelden bedrag eveneens terugbetaald, onderscheidenlijk kwijtgescholden.”

Artikel 27ter IW

“1. De ontvanger stelt het bedrag van de kredietrente, de vertragingsrente of de rente, bedoeld in artikel 116, zesde lid, tweede en derde volzin, van het Douanewetboek van de Unie, vast bij voor bezwaar vatbare beschikking. Dat bedrag wordt op het afschrift van de uitspraak afzonderlijk vermeld of op andere wijze schriftelijk kenbaar gemaakt.

2. Op het bezwaar, beroep, hoger beroep en beroep in cassatie inzake de beschikking, bedoeld in het eerste lid, is hoofdstuk V van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van overeenkomstige toepassing.”

“Hoofdstuk V. Betalingskorting en invorderingsrente” van de IW, bevat onder meer de volgende bepalingen:

Artikel 27quater IW (inwerking getreden per 1 mei 2016)

“Dit hoofdstuk is niet van toepassing op te innen of terug te betalen bedragen aan rechten bij invoer, rechten bij uitvoer, kredietrente, vertragingsrente en rente op achterstallen en belastingen of heffingen waarop de wettelijke bepalingen, bedoeld in artikel 1:1, eerste en tweede lid, van de Algemene douanewet, van overeenkomstige toepassing zijn verklaard.”

Artikel 28c IW (inwerking getreden met directe werking per 1 januari 2015)

“1. Voor zover de ontvanger op grond van een beschikking van de inspecteur gehouden is belasting terug te geven omdat de desbetreffende belasting in strijd met het Unierecht is geheven, wordt op verzoek aan de belastingschuldige invorderingsrente vergoed.

2. De invorderingsrente, bedoeld in het eerste lid, wordt enkelvoudig berekend over het tijdvak dat aanvangt op de dag na die waarop de belasting is betaald, voldaan of afgedragen en eindigt op de dag voorafgaand aan die van de terugbetaling en heeft als grondslag het aan de belastingschuldige terug te geven of teruggegeven bedrag. In afwijking van de eerste volzin wordt de invorderingsrente, bedoeld in het eerste lid, niet berekend over dagen waarover ingevolge hoofdstuk VA van de Algemene wet inzake rijksbelastingen belastingrente wordt vergoed of waarover ingevolge artikel 28b invorderingsrente wordt vergoed.

3. De termijn voor het indienen van een verzoek om vergoeding van invorderingsrente op grond van dit artikel eindigt zes weken na dagtekening van de beschikking, bedoeld in het eerste lid.”

Artikel 30 IW

“1. De ontvanger stelt het bedrag van de betalingskorting en van de invorderingsrente vast bij voor bezwaar vatbare beschikking. Het bedrag van de betalingskorting wordt op het aanslagbiljet afzonderlijk vermeld of op andere wijze schriftelijk kenbaar gemaakt. Het bedrag van de invorderingsrente wordt op het afschrift van de uitspraak of de kennisgeving waarmee de vermindering wordt bekendgemaakt afzonderlijk vermeld of op andere wijze schriftelijk kenbaar gemaakt.

2. Op het bezwaar, beroep, hoger beroep en beroep in cassatie inzake de in het eerste lid bedoelde beschikking is hoofdstuk V van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van overeenkomstige toepassing.”

Artikel XV Wet Aanpassingen luidt als volgt:

“1. De ingevolge deze wet gewijzigde wetten alsmede de daarop berustende bepalingen blijven – met inbegrip van bepalingen van overgangsrecht – en onverlet artikel 286, derde lid, van het Douanewetboek van de Unie – van toepassing zoals zij golden onmiddellijk voorafgaande aan de datum van inwerkingtreding van deze wet voor zover zij betrekking hebben op:

a. de heffing van belastingen en rechten bij invoer waarvan de feiten die aanleiding geven tot het ontstaan van de verschuldigdheid van die belastingen en rechten bij invoer zich hebben voorgedaan vóór de dag van de inwerkingtreding van deze wet;

b. strafbare feiten en feiten die aanleiding kunnen zijn tot het opleggen van een bestuurlijke boete welke zich hebben voorgedaan vóór de dag van de inwerkingtreding van deze wet.

2. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de overgang naar het gebruik van het volledig van toepassing worden van de bepalingen van de Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (PbEU 2013, L 269), de daarop berustende EU-rechtshandelingen en de daarmee verband houdende procedures.”

Per 1 mei 2016 is het DWU inwerking getreden.

Artikel 77, eerste en tweede lid, DWU luiden als volgt:

“1. Een douaneschuld bij invoer ontstaat indien aan invoerrechten onderworpen niet-Uniegoederen onder een van de volgende douaneregelingen worden geplaatst:

a. a) in het vrije verkeer brengen, ook onder de voorschriften inzake bijzondere bestemming;

b) tijdelijke invoer met gedeeltelijke vrijstelling van invoerrechten.

2. Een douaneschuld ontstaat op het tijdstip waarop de douaneaangifte wordt aanvaard.”

Artikel 114, eerste lid, DWU, luidt voor zover relevant als volgt:

“1. Over het bedrag aan invoer- of uitvoerrechten wordt vertragingsrente in rekening gebracht vanaf de datum waarop de gestelde termijn afloopt tot de datum waarop dat bedrag is voldaan.”

Artikel 116 DWU, luidt voor zover relevant als volgt:

“1. Onder de bij deze afdeling vastgestelde voorwaarden wordt overgegaan tot terugbetaling of kwijtschelding van bedragen aan invoer- of uitvoerrechten, om elk van de volgende redenen:

a. a) invoer- of uitvoerrechten die te veel in rekening zijn gebracht;

b) goederen die gebreken vertonen of goederen die niet met de bepalingen van het contract in overeenstemming zijn;

c) vergissing van de bevoegde autoriteiten;

d) billijkheid.

Indien een bedrag aan invoer- of uitvoerrechten is betaald en de desbetreffende douaneaangifte overeenkomstig artikel 174 ongeldig wordt gemaakt, wordt dat bedrag terugbetaald.

6. Terugbetaling geeft geen aanleiding tot betaling van rente door de douaneautoriteiten.

Er wordt echter wel rente betaald indien een beschikking tot terugbetaling niet binnen drie maanden vanaf de dag waarop deze beschikking werd verleend, ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de niet-naleving van deze termijn niet aan de douaneautoriteiten te wijten is.

In dit geval wordt de rente betaald vanaf de dag waarop de termijn van drie maanden verstrijkt tot de dag van terugbetaling. Het tarief van deze rente wordt vastgesteld overeenkomstig artikel 112. “

Artikel 7:10 Algemene Douanewetboek luid als volgt:

“Indien een bedrag aan rechten bij invoer of rechten bij uitvoer geheel of gedeeltelijk wordt terugbetaald of kwijtgescholden en ter zake van dat bedrag rente op achterstallen in rekening was gebracht, wordt het deel van de rente op achterstallen dat betrekking heeft op het terug te betalen of kwijt te schelden bedrag eveneens terugbetaald, onderscheidenlijk kwijtgescholden.”

Formele grondslag primaire besluiten

11. Eiseres heeft verzocht om invorderingsrente te vergoeden ter zake van de teruggaven. Bij de vier primaire besluiten heeft verweerder hierop beslist. Voor de ontvankelijkheid van de ingestelde beroepen en de vraag of de belastingrechter als zodanig bevoegd is te oordelen over dit geschil, is relevant wat de formele grondslag is van de primaire besluiten.

12. Tussen partijen is niet in geschil dat artikel 27quater IW niet geldt voor wat betreft de besluiten van verweerder over de rente berekend over de periode tot 1 mei 2016, zodat in zoverre sprake is van te vergoeden invorderingsrente op grond van artikel 28c juncto artikel 31 IW. De rechtbank volgt partijen hierin. Ter toelichting het volgende.

13. Op grond van het overgangsrecht vervat in artikel XV, aanhef en onder a, Wet Aanpassingen, geldt artikel 27quater IW niet ten aanzien van de heffing van rechten bij invoer waarvan de feiten die aanleiding geven tot het ontstaan van de verschuldigdheid van die rechten bij invoer zich hebben voorgedaan vóór de dag van de inwerkingtreding van deze wet. Op grond van artikel 77, eerste en tweede lid, DWU, voor zover nu relevant, ontstaan douaneschulden door het doen van aangifte ter zake van in het vrij verkeer brengen van goederen, op het tijdstip waarop de douaneaangifte wordt aanvaard. Dat betekent dat voor douaneaangiften aanvaard vóór 1 mei 2016 artikel 27quater niet geldt, zodat in zoverre invorderingsrente op grond van artikel 28c IW dient te worden vergoed. Anders dan bijvoorbeeld artikel 28c IW (vergelijk Hoge Raad 3 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:341) kent artikel 27quater IW dus geen onmiddellijke werking. Ook het verweer in deze dat de werkwijze van de ontvanger anders is dan die van de inspecteur, leidt niet tot de conclusie dat artikel 27quater IW onmiddellijke werking heeft.

14. Verder wordt de invorderingsrente op grond van artikel 28c IW toegekend bij een beschikking als bedoeld in artikel 30 IW. Een dergelijke beschikking is een voor bezwaar vatbare beschikking, en op het bezwaar, beroep, hoger beroep en beroep in cassatie inzake die beschikking is hoofdstuk V AWR van toepassing. Voor de rente die is berekend over de periode tot 1 mei 2016 is zeker dat die betrekking heeft op uitsluitend aangiften die vóór 1 mei 2016 zijn aanvaard (anders zou over die periode immers geen rente verschuldigd zijn). Dat betekent dat die rente zijn formele grondslag heeft in artikel 30 IW.

15. Ten aanzien van de rente berekend over de periode vanaf 1 mei 2016 is verweerder aangesloten bij de regeling voor vertragingsrente. De rente die verweerder heeft vergoed is echter geen ‘echte’ vertragingsrente. Dergelijke rente wordt betaald indien verschuldigde douanerechten niet binnen de gestelde termijn worden betaald aan de Douane (vergelijk artikel 114, eerste lid, DWU). Ook is geen sprake van de andere renten genoemd in artikel 27ter IW. Dit betekent dat ter zake van de rente die verweerder heeft berekend over de periode vanaf 1 mei 2016 geen beschikking als bedoeld in artikel 27ter IW kan zijn uitgereikt.

16. Ten aanzien van de rente berekend over de periode vanaf 1 mei 2016 is, voor zover die rente betrekking heeft op teruggaven ter zake van aangiften die aanvaard waren vóór 1 mei 2016, ook artikel 28c juncto artikel 30 IW van toepassing. Verwezen wordt naar hetgeen is overwogen ten aanzien van artikel XV Wet Aanpassingen. Voor zover de primaire besluiten dus hierop betrekking hebben vinden zij in zoverre ook hun formele grondslag in artikel 30 IW.

17. Het voorgaande betekent concreet dat de primaire besluiten I, III en IV hun formele grondslag (geheel) vinden in artikel 30 IW. Immers, die besluiten hebben betrekking op invorderingsrente ter zake van terugbetaalde rechten bij invoer, waarvan de verschuldigdheid is ontstaan voor 1 mei 2016. Dit heeft zowel te gelden voor de rente berekend over de periode tot 1 mei 2016 als rente berekend over de periode vanaf 1 mei 2016. Voor wat betreft het primaire besluit II (zaaknummer HAA 19/1945) ligt dit anders. Deze rente heeft betrekking op teruggaven van douanerechten geheven over de periode 1 januari 2016 tot en met 31 augustus 2016. Daaruit, alsmede gelet op de toelichting van eiseres ter zitting, volgt dat dit besluit betrekking heeft op zowel aangiften aanvaard voor 1 mei 2016 als aangiften aanvaard vanaf die datum. Voor wat betreft de aangiften aanvaard voor 1 mei 2016 geldt als formele grondslag voor het primaire besluit II artikel 30 IW (zowel ten aanzien van rente berekend over de periode tot 1 mei 2016 als rente berekend over de periode daarna). Voor de aangiften aanvaard vanaf 1 mei 2016 geldt echter die grondslag niet. Ook geldt, zoals hiervoor overwogen, de grondslag van artikel 27ter IW niet.

18. De rechtbank ziet zich dan ook in de zaak HAA 19/1945 voor de vraag gesteld of zij mag oordelen over het verzoek om vergoeding van rente ter zake van aangiften aanvaard vanaf 1 mei 2016, of dat de civiele rechter ter zake bevoegd is dan wel het beroep in zoverre niet-ontvankelijk is.

19. In het kader van een procedure betreffende de verschuldigdheid van douanerechten kan op grond van artikel 8:73 Awb schadevergoeding worden toegekend bij gegronde beroepen. Op die voet kan als nevenvordering tot rentevergoeding worden overgegaan (vergelijk Hoge Raad 29 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1875).

20. Aangezien het beroep in de zaak HAA 19/1945 niet ziet op de verschuldigdheid van douanerechten kan de rechtbank zich niet op grond van artikel 8:73 Awb uitlaten over de vraag of rente als schadevergoeding moet worden betaald. Gelet op artikel V Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten (Stb. 2013, 50) kan de rechtbank ook geen schadevergoeding toekennen op de voet van artikel 8:88 Awb, omdat deze bepaling geen gelding heeft voor (onder meer) schade veroorzaakt door besluiten betreffende de douanerechten van de Belastingdienst Douane.

21. Eiseres heeft ter zitting aangegeven dat de verzoeken om rentevergoeding telkens binnen 6 weken na de teruggaafbeschikkingen zijn ingediend. De rechtbank begrijpt dat eiseres, indien mogelijk, wenst dat de rechtbank het verzoek in de zaak HAA 19/1945 als nevenvordering bij een bezwaar- en beroepsprocedure tegen de teruggaafbeschikking beoordeelt. Aangezien dit niet overeenstemt met de bewoordingen van bijvoorbeeld het verzoek zelf, kan de rechtbank haar daar niet in volgen. Ook is toekenning van schadevergoeding op grond van artikel 8:73 Awb uitsluitend mogelijk bij een gegrond beroep.

22. De rechtbank oordeelt ondanks het voorgaande dat het in deze zaak ook zal oordelen over de vraag of rente moet worden betaald ter zake van aangiften aanvaard vanaf 1 mei 2016. Vanuit proceseconomisch oogpunt is dit te verkiezen boven het verwijzen naar de civiele rechter. Eiseres heeft in dit kader een beroep gedaan op het doelmatigheidsbeginsel en de rechtbank volgt eiseres daarin. De rechtbank zal zich bij deze uitspraak immers sowieso uitlaten over de vraag in welke mate rente verschuldigd is ten aanzien van de aangiften aanvaard tot 1 mei 2016 (HAA 19/1944, HAA 19/1946 en HAA 19/1947, alsmede een deel van HAA 19/1945). De vraag in welke mate ook voor aangiften nadien aanvaard rente moet worden vergoed, kent materieel een vergelijkbaar toetsingskader. Verder willen partijen beiden dat de rechtbank zich hierover thans uitlaat en wensen beide partijen aansluiting te zoeken bij artikel 30 IW. Het verzoek van eiseres om toekenning van een rentevergoeding betreft naar de tekst ook artikel 28c IW. Ten slotte past deze benadering goed in het systeem van de IW.

23. Gelet op het voorgaande oordeelt de rechtbank dat zij bevoegd is te oordelen over de aanhangige vier zaken en dat de vier beroepen alle ontvankelijk zijn.

Inhoudelijk geschil

24. In geschil is de hoogte van de rente die verweerder heeft berekend over de periode vanaf 1 mei 2016. Het geschil betreft zowel de aangiften die aanvaard zijn voor 1 mei 2016 als de aangiften die aanvaard zijn na 1 mei 2016.

25. Voor wat betreft de rente die betrekking heeft op teruggaven ter zake van aangiften aanvaard voor 1 mei 2016 geldt onverkort artikel 28c IW. Verwezen wordt naar het hiervoor overwogene ten aanzien van artikel 27quater IW en het overgangsrecht in artikel XV Wet Aanpassingen. Dat betekent dat, anders dan verweerder heeft gesteld, rente dient te worden vergoed op grond van artikel 28c IW ook over de periode vanaf 1 mei 2016. Verweerder heeft door vanaf 1 mei 2016 aan te sluiten bij de regeling voor vertragingsrente in zoverre te weinig rente vergoed. De beroepen in de zaken met kenmerk HAA 19/1944, HAA 19/1946 en HAA 19/1947 zijn dus gegrond. Het beroep in de zaak met kenmerk HAA 19/1945 is gelet op het voorgaande eveneens gegrond voor zover het betrekking heeft op aangiften aanvaard voor 1 mei 2016. Ter zake van dit laatste beroep geldt voorts het volgende.

26. Voor wat betreft de rente die betrekking heeft op teruggaven ter zake van aangiften aanvaard vanaf 1 mei 2016 geldt artikel 28c IW niet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres echter uit andere hoofde recht op vergoeding voor gederfde rente. Uit de rechtspraak van het HvJ EU volgt namelijk dat wanneer de belastingen of de rechten zijn geïnd door een lidstaat overeenkomstig een Unieregeling die door de Unierechter ongeldig of nietig is verklaard, de belanghebbenden die de betrokken belastingen of rechten hebben voldaan, niet alleen recht hebben op terugbetaling van de betaalde bedragen, maar ook op de rente over die bedragen (vergelijk onder meer r.o. 37 van het arrest HvJ EU 18 januari 2017, C-365/15, ECLI:EU:C:2017:19, Wortmann KG Internationale Schuhproduktionen; het arrest Wortmann). Gelet op hetgeen verweerder ter zitting heeft verklaard, neemt ook hij het standpunt in dat eiseres op grond van onder meer deze rechtspraak recht heeft op rentevergoeding ook na 1 mei 2016. Alleen over de hoogte van de over de periode na 1 mei 2016 te vergoeden rente bestaat verschil van mening.

27. De Hoge Raad heeft in het arrest van 29 november 2019, hiervoor aangehaald, geoordeeld dat, omdat een Unieregeling hieromtrent ontbreekt, het een aangelegenheid van de lidstaten is om de voorwaarden vast te stellen waaronder de gederfde rente moet worden betaald. Dit betreft met name de rentevoet en de wijze waarop de rente wordt berekend. De voorwaarden moeten het Unierechtelijke gelijkwaardigheids- en doeltreffendheidsbeginsel eerbiedigen. Daarbij heeft de Hoge Raad overwogen dat het Unierechtelijke beginsel van gelijkwaardigheid eist dat de regeling voor de vergoeding voor gederfde rente niet ongunstiger mag zijn dan de regeling die geldt voor soortgelijke aan het nationale recht ontleende rentevorderingen. Daarbij heeft de Hoge Raad speciaal gewezen op de regeling met betrekking tot vergoeding van rente in strijd met het Unierecht zijn geheven en betaald volgens artikel 28c IW. De rechtbank begrijpt uit dit arrest dat de hoogste van de rentes prevaleert.

28. Naar het oordeel van de rechtbank betekent het voorgaande dat verweerder niet een rente gelijk aan de vertragingsrente doch een rente gelijk aan de invorderingsrente als bedoeld in artikel 28c IW moet vergoeden. Dit leidt immers, zo is tussen partijen niet in geschil, tot een hogere rentevergoeding. De regeling in artikel 28c IW geldt voor soortgelijke rentevergoedingen.

29. De rechtbank merkt op dat de vraag of artikel 116, zesde lid, DWU, in strijd is met het Unierecht, zoals besproken met partijen ter zitting, geen behandeling behoeft (vergelijk het arrest Wortmann, r.o. 32).

Conclusie

30. De rechtbank concludeert dat de rente ter zake van teruggaven met betrekking tot aangiften aanvaard voor en vanaf 1 mei 2016 moet worden berekend op de voet van artikel 28c IW. Dit heeft te gelden zowel voor de rente berekend over de periode tot 1 mei 2016 als voor de rente berekend over de periode na die datum. Verweerder heeft dus te weinig rente vergoed. Alle vier de beroepen zijn dus gegrond.

Proceskosten

31. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.575 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525, een wegingsfactor 1 en een factor van 1,5 omdat sprake is van 4 samenhangende zaken).

Beslissing

Rechtsmiddel