Rechtbank Noord-Holland, 16-10-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:7931, AWB - 20 _ 61
Rechtbank Noord-Holland, 16-10-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:7931, AWB - 20 _ 61
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Holland
- Datum uitspraak
- 16 oktober 2020
- Datum publicatie
- 23 oktober 2020
- ECLI
- ECLI:NL:RBNHO:2020:7931
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHAMS:2021:3778, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- AWB - 20 _ 61
Inhoudsindicatie
De hoorplicht is niet geschonden nu verweerder in bezwaar volledig aan het materiële geschilpunt tegemoet is gekomen.
Het verzoek om uitstel van betaling is na het verstrijken van de betalingstermijn ontvangen. De vervolgingskosten zijn daarom terecht in rekening gebracht. De reeds toegekende kostenvergoeding voor bezwaar blijft vanwege het verbod op 'reformatio in peius' in stand.
Uitspraak
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/61
(gemachtigde: J.A. Klaver),
en
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiseres met dagtekening 2 juli 2019 ten aanzien van de betaling van de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen (ib/pvv) over de jaren 2013 en 2014 een aanmaning verzonden en daarbij € 7 aanmaningskosten per aanslag in rekening gebracht.
Verweerder heeft op 10 juli 2019 een bezwaarschrift ontvangen gericht tegen de vervolgingskosten. Eiseres verzoekt daarbij om een proceskostenvergoeding.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 10 oktober 2019 het bezwaar kennelijk gegrond verklaard en de kosten op nihil gesteld. Tevens heeft verweerder € 63,50 kostenvergoeding voor de bezwaarfase toegekend (€ 254 x 0,25)
De rechtbank heeft op 5 november 2019 een beroepschrift ontvangen tegen deze uitspraak.
De rechtbank heeft op 5 november 2019 een nader stuk van eiseres ontvangen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 oktober 2020 te Haarlem.
Namens eiseres is haar gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde [A] en [B] .
Overwegingen
Feiten
1. Verweerder heeft aan eiseres met dagtekening 25 november 2017 een navorderingsaanslag ib/pvv 2013 opgelegd ten bedrage van € 334 en met dezelfde dagtekening een navorderingsaanslag ib/pvv 2014 ten bedrage van € 433.
2. Verweerder heeft op 22 januari 2018 uitstel van betaling verleend totdat op de bezwaarschriften is beslist.
3. Verweerder heeft op 8 juni 2019 uitspraak op bezwaar gedaan ten aanzien van beide navorderingsaanslagen.
4. Verweerder heeft met dagtekening 13 juni 2019 een kennisgeving van het vervallen van uitstel van betaling verzonden waarin is meegedeeld dat de betaling binnen tien dagen dient plaats te vinden.
5. Verweerder heeft met dagtekening 2 juli 2019 met betrekking tot de betaling van beide navorderingsaanslagen een aanmaning verzonden.
6. Verweerder heeft op 2 juli 2019 een verzoek van eiseres ontvangen tot uitstel van betaling van de twee navorderingsaanslagen, alsmede een beroepschrift gericht tegen de navorderingsaanslagen.
Geschil 7. In geschil is de hoogte van de proceskostenvergoeding in de bezwaarfase. Voorts is in geschil of verweerder mocht afzien van het horen van eiseres.
8. Eiseres stelt dat de hoorplicht is geschonden nu niet volledig aan het bezwaar tegemoet is gekomen. Verder stelt eiseres dat aan het bezwaar een wegingsfactor 1 moet worden toegekend, onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 20 september 2019, ECLI:NL:HR:1314.
9. Naar de mening van verweerder dient de wegingsfactor zeer licht (0,25) te worden gehanteerd, zowel voor bezwaar als voor beroep.
Er is volgens verweerder geen schending van de hoorplicht aangezien volledig aan het bezwaar tegemoet is gekomen en het bezwaar kennelijk ongegrond had moeten worden verklaard. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 25 oktober 2019, ECLI:NL:HR:1619 geoordeeld dat er alsdan geen hoorplicht is terzake van nevenvorderingen.
Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
10. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
Hoorplicht
11. Eiseres stelt dat de hoorplicht is geschonden, nu zij in bezwaar heeft verzocht om te worden gehoord en er slechts gedeeltelijk aan het bezwaar is tegemoetgekomen.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 25 oktober 2019, ECLI;NL:2019:1619 overwogen:
“De beslissing op bezwaar vormt de uitkomst van de heroverweging van het primaire besluit door het bestuursorgaan. Voordat op het bezwaar wordt beslist, moet het bestuursorgaan volgens artikel 7:2, lid 1, Awb belanghebbenden in de gelegenheid stellen te worden gehoord. Indien het bestuursorgaan volledig aan het bezwaar tegemoet komt, kan het echter op grond van artikel 7:3, aanhef en letter e, Awb afzien van het horen van de belanghebbende, mits andere belanghebbenden daardoor niet in hun belangen kunnen worden geschaad. Omdat de behandeling van het bezwaar strekt tot heroverweging van het primaire besluit, moet worden aangenomen dat deze uitzondering ziet op gevallen waarin het bestuursorgaan volledig tegemoet komt aan het bezwaar dat tegen dat primaire besluit is gemaakt. In het kader van dat bezwaar gedane bijkomende verzoeken, zoals een verzoek om vergoeding van kosten die in verband met de behandeling van het bezwaar zijn gemaakt of een verzoek om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn, behoren niet tot de grondslag van het bezwaar tegen het primaire besluit. Als het bestuursorgaan het voornemen heeft om niet of niet volledig te voldoen aan dergelijke in het kader van het bezwaar gedane verzoeken, is het dan ook niet op grond van artikel 7:2 Awb verplicht de belanghebbende in de gelegenheid te stellen daarover te worden gehoord.”
12. De rechtbank oordeelt dat verweerder geheel aan het materiële geschilpunt in bezwaar tegemoet is gekomen en derhalve terecht heeft afgezien van het horen van eiseres.
13. Op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb worden kosten, die eiseres in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van eiseres voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
Verweerder heeft in het verweerschrift het standpunt ingenomen dat de aanmaningskosten terecht in rekening zijn gebracht, aangezien de schriftelijke kennisgeving ten aanzien van het vervallen van het verleende uitstel van betaling met betrekking tot beide navorderingsaanslagen dateert van 13 juni 2019 en eiser bij deze brief is meegedeeld dat de betaling binnen tien dagendoor verweerder moet zijn ontvangen. Het beroepschrift gericht tegen beide navorderingsaanslagen alsmede het verzoek om uitstel van betaling in verband met het ingediende beroep, is eerst op 2 juli 2019 ingediend.
De rechtbank overweegt dat nu het verzoek om uitstel van betaling pas na het verstrijken van de betalingstermijn is ontvangen, verweerder terecht aanmaningen heeft verzonden en de daarmee gepaarde gaande kosten derhalve terecht in rekening zijn gebracht.
14. Dat oordeel brengt mee dat dat geen sprake was van een onrechtmatigheid van de kant van verweerder bij het nemen van het primaire besluit. Gelet daarop is het bestreden besluit ten onrechte gegrond verklaard. Eiseres had daarom in feite geen recht op een proceskostenvergoeding in bezwaar. De rechtbank komt daarom niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de forfaitaire proceskostenvergoeding, meer in het bijzonder de vraag welke wegingsfactor dient te worden toegepast. Verweerder heeft in het verweerschrift meegedeeld dat, gelet op het beginsel van behoorlijk bestuur ‘(het verbod op) reformatio in peius’ de vermindering van de vervolgingskosten en de toegekende proceskostenvergoeding in stand dienen te blijven. De rechtbank ziet geen aanleiding hierover anders te oordelen.
15. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden
Proceskosten
16. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiseres voor de beroepsfase gemaakte proceskosten.