Home

Rechtbank Noord-Holland, 16-10-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:7933, AWB - 19 _ 5487

Rechtbank Noord-Holland, 16-10-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:7933, AWB - 19 _ 5487

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
16 oktober 2020
Datum publicatie
24 november 2020
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2020:7933
Zaaknummer
AWB - 19 _ 5487

Inhoudsindicatie

De hoorplicht is niet geschonden nu verweerder in bezwaar geheel aan het materiële geschilpunt tegemoet is gekomen. Niet is aannemelijk geworden dat de vervolgingskosten terecht in rekening zijn gebracht. Er is dus sprake van onrechtmatigheid aan de zijde van verweerder en eiser heeft recht op kostenvergoeding voor bezwaar. Er bestaat geen reden af te wijken van de standaard toe te passen wegingsfactor 1.

Uitspraak

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

zaaknummers: HAA 19/5487 tot en met 19/5489

(gemachtigde: J.A. Klaver),

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser met dagtekening 19 juli 2019 ten aanzien van de betaling van de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen (ib/pvv) over de jaren 2012, 2013 en 2014 dwangbevelen uitgevaardigd en daarbij respectievelijk € 142,

€ 154 en € 150 betekeningskosten in rekening gebracht.

Verweerder heeft op 2 juli 2019 een bezwaarschrift ontvangen gericht tegen de in rekening gebrachte betekeningskosten. Eiser verzoekt daarbij om een proceskostenvergoeding.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 20 september 2019 het bezwaar kennelijk gegrond verklaard en alle vervolgingskosten (zowel de aanmaningskosten als de dwangbevelkosten) ten aanzien van de drie navorderingsaanslagen op nihil gesteld. Tevens heeft verweerder een bedrag van € 63,50 kostenvergoeding voor de bezwaarfase toegekend (€ 254 x 0,25 en factor 1 wegens minder dan 4 samenhangende zaken)

De rechtbank heeft op 21 oktober 2019 een beroepschrift ontvangen tegen deze uitspraak.

De rechtbank heeft op 8 januari 2020 een nader stuk van eiser ontvangen.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 oktober 2020 te Haarlem.

Namens eiser is zijn gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde [A] en [B] .

Overwegingen

Feiten

1. Verweerder heeft aan eiser met dagtekening 11 november 2017 navorderingsaanslagen inkomstenbelasting over de jaren 2012, 2013 en 2014 opgelegd.

Op 12 december 2017 zijn betalingsherinneringen verzonden.

2. Verweerder heeft op 9 januari 2019 aanmaningen verzonden inzake het uitblijven van betalingen van de navorderingsaanslagen 2012, 2013 en 2014 en per aanmaning € 16 kosten in rekening gebracht.

3. Verweerder heeft op 30 januari 2018 ten aanzien van de drie navorderingsaanslagen uitstel van betaling verleend totdat op de bezwaarschriften is beslist.

4. Verweerder heeft op 21 mei 2019 uitspraak op bezwaar gedaan ten aanzien van de drie navorderingsaanslagen.

5. Verweerder heeft met dagtekening 3 juni 2019 een kennisgeving van het vervallen van uitstel van betaling verzonden ten aanzien van de navorderingsaanslagen over 2012 en 2014. Met dagtekening 13 juni 2019 is eenzelfde kennisgeving verzonden ten aanzien van de navorderingsaanslag over 2013.

6. Verweerder heeft op 19 juni 2019 dwangbevelen uitgevaardigd inzake het uitblijven van betalingen van de navorderingsaanslagen 2012, 2013 en 2014.

7. Verweerder heeft op 2 juli 2019 een bezwaarschrift tegen de in rekening gebrachte dwangbevelkosten ontvangen.

Geschil 8. De volgende punten zijn in geschil:

-

Heeft verweerder ten onrechte niet beslist op een bezwaar tegen de aanmaningskosten;

-

Is de hoorplicht geschonden;

-

Is sprake van minder dan 4 samenhangende zaken;

-

Is terecht wegingsfactor 0,25 gehanteerd.

9. Eiser stelt dat hij ook tegen de aanmaningen met aanmaningskosten bezwaar heeft gemaakt maar dat hij nooit een uitspraak op bezwaar heeft ontvangen. Ook ten aanzien van dat bezwaar bestaat recht op een kostenvergoeding en als er al sprake is van samenhang, is er sprake van meer dan 4 samenhangende zaken. Daarbij stelt eiser dat aan het bezwaar een wegingsfactor 1 moet worden toegekend, onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 20 september 2019, ECLI:NL:HR:1314.

Voorts voert eiser aan dat de hoorplicht is geschonden nu niet volledig aan het bezwaar tegemoet is gekomen.

10. Er is volgens verweerder geen schending van de hoorplicht aangezien materieel gezien volledig aan het bezwaar tegemoet is gekomen. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 25 oktober 2019, ECLI:NL:HR:1619 geoordeeld dat er alsdan geen hoorplicht is terzake van nevenvorderingen.

Verweerder betwist een bezwaarschrift tegen de aanmaningskosten te hebben ontvangen. Deze kosten zijn ambtshalve bij beslissing op bezwaar van 1 juli 2019 op nihil gesteld doch dat maakt niet dat er 4 of meer samenhangende zaken zijn.

Verweerder heeft ter zitting het standpunt ingenomen dat het dwangbevel wel terecht is uitgevaardigd en de vervolgingskosten derhalve ook terecht in rekening zijn gebracht. Gelet op het verbod van ‘reformatio in peius’ dient de toegekende kostenvergoeding evenwel in stand te worden gelaten.

Mocht de rechtbank oordelen dat eiser wel recht heeft op een kostenvergoeding voor de bezwaarfase, dan is gelet op de aard en geringe complexiteit van de zaak, terecht toepassing gegeven aan wegingsfactor 0,25. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.

11. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.

Beoordeling van het geschil

Hoorplicht

12. Eiser stelt dat de hoorplicht is geschonden, nu hij in bezwaar heeft verzocht om te worden gehoord en er slechts gedeeltelijk aan het bezwaar is tegemoetgekomen.

De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 25 oktober 2019, ECL:NL:2019:1619 overwogen:

“De beslissing op bezwaar vormt de uitkomst van de heroverweging van het primaire besluit door het bestuursorgaan. Voordat op het bezwaar wordt beslist, moet het bestuursorgaan volgens artikel 7:2, lid 1, Awb belanghebbenden in de gelegenheid stellen te worden gehoord. Indien het bestuursorgaan volledig aan het bezwaar tegemoet komt, kan het echter op grond van artikel 7:3, aanhef en letter e, Awb afzien van het horen van de belanghebbende, mits andere belanghebbenden daardoor niet in hun belangen kunnen worden geschaad. Omdat de behandeling van het bezwaar strekt tot heroverweging van het primaire besluit, moet worden aangenomen dat deze uitzondering ziet op gevallen waarin het bestuursorgaan volledig tegemoet komt aan het bezwaar dat tegen dat primaire besluit is gemaakt. In het kader van dat bezwaar gedane bijkomende verzoeken, zoals een verzoek om vergoeding van kosten die in verband met de behandeling van het bezwaar zijn gemaakt of een verzoek om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn, behoren niet tot de grondslag van het bezwaar tegen het primaire besluit. Als het bestuursorgaan het voornemen heeft om niet of niet volledig te voldoen aan dergelijke in het kader van het bezwaar gedane verzoeken, is het dan ook niet op grond van artikel 7:2 Awb verplicht de belanghebbende in de gelegenheid te stellen daarover te worden gehoord.”

13. De rechtbank oordeelt dat verweerder volledig aan het materiële geschilpunt in bezwaar tegemoet is gekomen en derhalve terecht heeft afgezien van het horen van eiser.

14. Op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) worden kosten, die eiser in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van eiser voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.

15. Verweerder heeft ter zitting nader het standpunt ingenomen dat inmiddels is gebleken dat het dwangbevel terecht is uitgevaardigd. De rechtbank kan verweerder niet volgen in dit betoog. Gelet op hetgeen in het verweerschrift is opgenomen en de toelichting ter zitting die een aanvulling vormt op het verweerschrift, kan de rechtbank niet vaststellen dat de kosten van het dwangbevel terecht in rekening zijn gebracht. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat de uitspraak op bezwaar op de juiste gronden is genomen. Dat betekent dat het bestreden besluit is herroepen wegens onrechtmatigheid aan de zijde van verweerder en eiser met succes aanspraak kan maken op een kostenvergoeding voor bezwaar.

16. De wegingsfactor wordt bepaald door de aard, het belang en de ingewikkeldheid van de zaak. In onderdeel C1 van de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht worden de wegingsfactoren ingedeeld in vijf categorieën, van zeer licht (factor 0,25) tot zeer zwaar (factor 2). De rechtbank dient zelfstandig - op grond van een eigen waardering - te beoordelen in welke gewichtscategorie een zaak valt (HR 23 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BT2293). De rechtbank neemt als uitgangspunt dat de behandeling van een zaak in de bezwaarprocedure in beginsel behoort tot de categorie gemiddeld, tenzij er duidelijk redenen zijn om hiervan af te wijken (vgl. het arrest van de Hoge Raad van 20 september 2019, ECLI:NL:HR:2019:1314). De rechtbank ziet in dit geval geen aanleiding in de onderhavige zaak af te wijken van toepassing van de gemiddelde wegingsfactor.

Eiser heeft nog aangevoerd dat in vele andere zaken waarin bezwaar was gemaakt tegen de vervolgingskosten, verweerder zich inmiddels nader op het standpunt heeft gesteld dat wegingsfactor 1 moet worden toegepast en dat wordt verzocht het beroep in te trekken, onder toekenning van € 525 proceskostenvergoeding voor de beroepsfase. Desgevraagd heeft verweerder niet kunnen uitleggen waarin deze zaak zich onderscheidt van de andere door eiser genoemde, vergelijkbare zaken waarin de Ontvanger alsnog in de beroepsfase het standpunt heeft ingenomen dat recht bestaat op toepassing van wegingsfactor 1. Verweerder heeft volstaan met een algemene opmerking over de aard en geringe complexiteit van de zaak. Dat is voor de rechtbank echter onvoldoende reden voor toepassing van factor 0,25. Het voorgaande betekent dat recht bestaat op een kostenvergoeding voor de bezwaarfase van € 261 (bedrag 2020).

17. Met betrekking tot het betoog van eiser dat verweerder heeft nagelaten uitspraak op bezwaar te doen ten aanzien van de bezwaren gericht tegen de aanmaningskosten inzake de navorderingsaanslagen ib/pvv 2012, 2013 en 2014, geldt het volgende. Verweerder heeft gemotiveerd weersproken dat hij een bezwaarschrift tegen deze aanmaningskosten heeft ontvangen. Alsdan is het eiser die aannemelijk dient te maken dat hij bezwaar heeft gemaakt tegen deze aanmaningskosten. Eiser heeft volstaan met de enkele stelling dat op 23 januari 2018 bezwaar is gemaakt tegen de aanmaningskosten doch hij heeft ter ondersteuning van deze stelling niets overgelegd. Voorzover eiser ter zitting nog een nader stuk heeft willen overleggen, acht de rechtbank dit tardief. Door de keuze dit volgens eiser ingediende bezwaarschrift niet aangetekend te versturen heeft eiser geen mogelijkheden om te onderbouwen dat het bezwaarschrift daadwerkelijk is aangekomen op het juiste adres. Gelet op de bewijslastverdeling draagt eiser daarvan het risico. De rechtbank acht niet aannemelijk geworden dat bij verweerder een bezwaarschrift van eiser gericht tegen de aanmaningskosten terzake van de navorderingsaanslagen 2012, 2013 en 2014 is binnengekomen. Het feit dat verweerder in de uitspraak op het bezwaar tegen de dwangbevelkosten ambtshalve ook de aanmaningskosten op nihil heeft gesteld, betekent dan ook niet dat hierdoor sprake is van meer dan drie samenhangende zaken. Een ambtshalve beslissing leidt immers niet tot een kostenvergoeding.

Dit oordeel van de rechtbank brengt tevens mee dat het verzoek van eiser om toekenning van immateriële schadevergoeding ter zake van het bezwaar gericht tegen de aanmaningskosten, onbesproken kan blijven.

18. Gelet op het vorenoverwogene dienen de beroepen gegrond te worden verklaard en de kostenvergoeding voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de bezwaarfase op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht in deze zaak te worden vastgesteld op € 261 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 261 en een factor 1 wegens minder dan 4 samenhangende zaken).

Proceskosten

19. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiser voor de beroepsfase gemaakte proceskosten.

De rechtbank stelt de proceskosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de beroepsfase vast op

€ 525 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525 en een wegingsfactor 0,5 nu de procedure in beroep materieel enkel nog de hoogte van de vergoeding voor de kosten in de bezwaarfase betreft, immers het al dan niet schenden van de hoorplicht is geen onderwerp van debat ter zitting meer geweest, en een factor 1 wegens minder dan 4 samenhangende zaken).

Beslissing

Rechtsmiddel