Home

Rechtbank Noord-Holland, 22-10-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:8401, AWB - 19 _ 2599

Rechtbank Noord-Holland, 22-10-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:8401, AWB - 19 _ 2599

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
22 oktober 2020
Datum publicatie
30 oktober 2020
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2020:8401
Zaaknummer
AWB - 19 _ 2599

Inhoudsindicatie

Eiser heeft geen recht op kostenvergoeding voor bezwaar nu hij niet werd bijgestaan door een professioneel gemachtigde. Ten aanzien van het verzoek om schadeveroeding verklaart de rechtbank zich onbevoegd. Het beroep is immers ongegrond.

Uitspraak

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

zaaknummers: HAA 19/2599 en 19/2600

(gemachtigde mr. drs. R.M.T. van den Bosch)

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser met dagtekening 23 december 2018 voor het jaar 2015 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (ib/pvv) opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 39.688 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 491.210.

Verweerder heeft aan eiser met dagtekening 14 december 2018 voor het jaar 2016 een aanslag ib/pvv opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van

€ 23.287 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 318.443.

Verweerder heeft op 3 januari 2019 een bezwaarschrift tegen beide aanslagen ontvangen. Hierin heeft eiser verzocht om toekenning van een kostenvergoeding voor bezwaar, alsmede om schadevergoeding wegens omzetverlies en om immateriële schadevergoeding.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 17 mei 2019 de aanslag ib/pvv 2015 verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 39.688. Verweerder heeft het verzoek om kostenvergoeding alsmede de verzoeken om schadevergoeding afgewezen.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 16 mei 2019 de aanslag ib/pvv 2016 verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 23.287. Verweerder heeft het verzoek om kostenvergoeding alsmede de verzoeken om schadevergoeding afgewezen.

De rechtbank heeft op 14 juni 2019 een beroepschrift tegen deze uitspraken ontvangen.

Verweerder heeft verweerschriften ingediend. Verweerder heeft daarbij wat betreft delen van e-mailberichten die als bijlage 11 bij het verweerschrift zijn gevoegd, een beroep gedaan op geheimhouding als bedoeld in artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).

De geheimhoudingskamer heeft bij beslissing van 7 oktober 2019 bepaald dat de door verweerder gevraagde beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is.

De rechtbank heeft op 15 januari 2020 een nader stuk van eiser ontvangen.

De rechtbank heeft op 28 september 2020 een nader stuk van eiser met 130 bijlagen ontvangen.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 oktober 2020 te Haarlem.

Eiser is verschenen, vergezeld van zijn gemachtigde mr. drs. R.M.T. van den Bosch en

T. Rampal (kantoorgenote). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden mr. drs. [A] en [B] .

Overwegingen

Feiten

1. Op 5 juni 2015 heeft eiser het pand gelegen aan de [C] op een executieveiling gekocht. De akte van kwijting en levering van de veiling

is gedateerd op 17 juli 2015.

2. Het pand aan de [C] is op 20 juli 2015 geleverd aan

eiser (70% eigendom) en de partner van eiser, mevrouw [D] (30% eigendom).

3. Op 18 januari 2018 zijn naar aanleiding van de aangifte ib/pvv 2016 van mevrouw [D] , vragen gesteld over (de financiering van) het pand aan de [C] .

4. In de periode van 22 januari 2018 tot en met 12 juni 2018 is per e-mail gecorrespondeerd tussen eiser en verweerder betreffende de vaststelling van de eigen woning, alsmede de door [E] BV. verstrekte eigenwoninglening.

5. Eiser houdt 96,80% van de aandelen in [F] B.V. (direct 4% en indirect 92,80%). De overige aandelen in [F] BV. zijn indirect in handen van zijn mevrouw [D] . De vennootschap vormt met [E] B.V. een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting.

6. Eiser is als bestuurder de enige werknemer van [E] B.V., die op haar beurt het bestuur voert over [F] B.V. [F] B.V. heeft geen werknemers. Eiser correspondeert in de onderhavige zaken op briefpapier van [F] B.V.

7. Eiser heeft op 27 maart 2016 aangifte ib/pvv 2015 ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 39.688.

8. Eiser heeft op 18 april 2017 aangifte ib/pvv 2016 ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 23.287.

9. Verweerder heeft bij het opleggen van de aanslag over 2016 een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 491.210 in aanmerking genomen.

10. Op 31 januari 2018 is eiser gevraagd om toestemming te verlenen om de feitelijke situatie met betrekking tot het pand aan de [C] door verweerder op te laten nemen.

11. Op 30 mei 2018 heeft de bezichtiging plaatsgevonden door verweerder en een taxateur van de Belastingdienst. Van de bezichtiging is een verslag opgesteld, dat op 7 juni 2018 naar eiser is verzonden.

12. Op 12 juni 2018 laat verweerder weten dat hij op grond van de bezichtiging tot conclusie is gekomen dat het gehele pand aan de [C] kwalificeert als eigen woning. De toename van eigenwoningschuld aan [E] B.V. beschouwt verweerder echter als een uitdeling, die wordt belast bij eiser als aanmerkelijkbelanghouder van [E] . Daarom is verweerder voornemens om bij het opleggen van de aanslag ib/pvv af te wijken van de aangifte.

13. Ondanks dat eiser daartoe door de inspecteur in de gelegenheid is gesteld, heeft hij niet meer gereageerd op het voornemen van de inspecteur om af te wijken van de aangifte.

14. Verweerder heeft bij het opleggen van de aanslag over 2015 een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 491.210 in aanmerking genomen.

15. Verweerder heeft bij het opleggen van de aanslag over 2016 een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 318.443 in aanmerking genomen.

16. Eiser heeft in bezwaar verzocht de aanslagen overeenkomstig de ingediende aangiftes vast te stellen. Eveneens verzoekt eiser om schadevergoeding ten bedrage van

€ 1.500.000, wegens onrechtmatig handelen van verweerder. Ook verzoekt eiser om immateriële schadevergoeding en om een integrale proceskostenvergoeding.

17. Verweerder heeft eiser bij brief van 21 januari 2019 geïnformeerd over de behandeling van zijn klacht betreffende vermeend onrechtmatig handelen van medewerker(s) van de Belastingdienst en aangegeven dat het verzoek om schadevergoeding een civielrechtelijke aangelegenheid betreft en een medewerker van het team klachtbehandeling zich zal uitlaten over dit verzoek, alsmede de klacht waarop het verzoek is gebaseerd.

18. Op 8 april 2019 verstrekt eiser informatie over de actuele stand van de eigenwoningschuld aan [E] BV. Tevens verzoekt eiser om een uitnodiging voor een hoorgesprek en inzage in het dossier.

19. Op 9 april 2019 nodigt de inspecteur eiser uit voor het hoorgesprek dat op 17 april 2019 heeft plaatsgevonden. Voorafgaand aan dit hoorgesprek heeft eiser op 15 april 2019 inzage gehad in het dossier.

20. Tijdens het hoorgesprek zijn door eiser stukken overgelegd die naar zijn mening tot het dossier behoorden, maar die hij daarin niet had aangetroffen. Ook zijn door eiser

aanvullende stukken overgelegd ter onderbouwing van zijn schadevergoedingsverzoek.

De inspecteur heeft deze stukken doorgezonden naar de klachtbehandelaar.

21. Op 29 april 2019 is het verslag van het hoorgesprek aan eiser verzonden.

Eiser heeft, ondanks dat hij daartoe is uitgenodigd, niet gereageerd op de inhoud van dit verslag.

22. Verweerder is bij uitspraken op bezwaar ten aanzien van beide jaren geheel tegemoet gekomen aan het materiële geschilpunt. Verweerder heeft het verzoek om kostenvergoeding afgewezen.

Verweerder heeft (nog) geen uitspraak gedaan op het verzoek om schadevergoeding,

aangezien dit verzoek in behandeling is genomen door een medewerker van het team

klachtbehandeling die zich separaat zal uitlaten over dit verzoek, alsmede de klacht waarop

het verzoek is gebaseerd.

Geschil 23. In geschil is of verweerder terecht het verzoek om kostenvergoeding voor bezwaar heeft afgewezen. Voorts is in geschil of eiser recht heeft op schadevergoeding in verband met omzetverlies en immateriële schade. Bij nader stuk heeft eiser het verzoek wat betreft de materiele schade verhoogd tot € 1.702.500, en wat betreft immateriële schade gevraagd om een vergoeding van € 25.000.

24. Voor de standpunten van partijen verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.

Beoordeling van het geschil

25. Met betrekking tot het verzoek van verweerder ter zitting om de door eiser op 28 september 2020 overgelegde 130 bijlagen tardief te verklaren, overweegt de rechtbank dat deze bijlagen, zoals uit hetgeen hierna volgt blijkt, niet relevant zijn voor de beoordeling van het onderhavige geschil. Om die reden kan een tardiefverklaring achterwege blijven.

Op de zaak betrekking hebbende stukken

26. Eiser stelt dat verweerder niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd. Op grond van artikel 8:42, lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is een bestuursorgaan gehouden alle stukken aan de bestuursrechter over te leggen die aan dat bestuursorgaan ter beschikking staan of hebben gestaan en die van belang kunnen zijn voor de beslechting van de (nog) bestaande geschilpunten (HR 26 juni 2020, 19/00062, ECLI:NL:HR:2020:1107). Het onderhavige geschil betreft de vaststelling van de aanslagen ib/pvv 2015 en 2016. Bij de uitspraken op bezwaar is verweerder geheel aan eisers bezwaren tegemoet gekomen, behoudens de verzochte proceskostenvergoeding en schadevergoeding. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat tot de op de zaak betrekking hebbende stukken meer stukken behoren dan verweerder in de loop van de procedure bij de belastingrechter heeft overgelegd. Voor zover eiser doelt op stukken die betrekking hebben op de behandeling van (voormalige) cliënten van eiser door de Belastingdienst valt niet in te zien waarom die stukken van belang kunnen zijn voor de beslechting door de belastingrechter van het onderhavige geding. Hier komt bij dat verweerder heeft gesteld dat de door eiser genoemde stukken geen onderdeel uitmaken van het fiscale dossier van eiser. De rechtbank begrijpt deze stelling aldus dat de stukken verweerder niet ter raadpleging ter beschikking hebben gestaan bij het opleggen van de aanslagen en ook thans niet ter raadpleging ter beschikking staan. De rechtbank ziet geen aanleiding om hieraan te twijfelen, zodat ook op die grond geen sprake kan zijn van op de zaak betrekking hebbende stukken ingevolge artikel 8:42 van de Awb.

27. Op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb worden kosten, die eiser in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van eiser voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.

28. De veroordeling van een partij in de kosten is geregeld in artikel 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit). In het Besluit zijn nadere regels gesteld over de kosten waarop een veroordeling uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop het bedrag van de kosten wordt vastgesteld.

29. Artikel 1 van het Besluit luidt:

“Een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 (…) van de Algemene wet bestuursrecht kan uitsluitend betrekking hebben op:

a. kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, (…)”

De rechtbank is van oordeel dat in de bezwaarfase geen sprake was van beroepsmatig verleende bijstand, nu eiser zelf bezwaar heeft gemaakt tegen de onderhavige aanslagen en gesteld noch gebleken is dat hij zich bij de behandeling van de bezwaren op enig moment door een derde heeft laten bijstaan. Dat eiser de bezwaarschriften heeft ingediend op briefpapier van [F] BV, maakt dit niet anders, aangezien dit de vennootschap is waarbinnen eiser zijn eigen belastingadviespraktijk uitoefent en die vennootschap, naar verweerder onweersproken heeft gesteld, geen personeel in dienst heeft. De rechtbank verwijst in dit verband naar het arrest van de Hoge Raad van 9 augustus 2013, ECLI:NL:HR:2013:197 waarin de Hoge Raad overweegt:

“Het derde middel keert zich tegen het oordeel van de Rechtbank dat zij geen aanleiding ziet voor een proceskostenveroordeling, omdat belanghebbende niet direct of indirect als beroepsmatig rechtsbijstandverlener van zichzelf kan optreden. Het middel faalt. De Rechtbank heeft terecht tot uitgangspunt genomen dat van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de zin van artikel 1, letter a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht geen sprake is in een geval waarin feitelijk de belastingplichtige zelf optreedt in zijn zaak, ook al geschiedt dit namens een rechtspersoon (zie HR 11 mei 2012, nr. 11/03010, ECLI:NL:HR:2012:BW5409, BNB 2012/210).”

Eiser heeft verder geen kosten genoemd, laat staan aannemelijk gemaakt, die vallen onder de limitatieve opsomming van artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Eiser komt derhalve niet in aanmerking voor een kostenvergoeding voor de bezwaarfase, zodat de gevraagde vergoeding door verweerder terecht is afgewezen, en het beroep hiertegen ongegrond dient te worden verklaard.

Schadevergoeding

30. Eiser heeft verzocht om schadevergoeding ten bedrage van € 1.702.500 wegens omzetverlies, alsmede een immateriële schadevergoeding van € 25.000. Eiser heeft ter zitting verwezen naar de regeling van de artikelen 8:88 en volgende van de Awb, maar die regeling geldt slechts voor de vennootschapsbelasting (en lokale heffingen), zoals blijkt uit de parlementaire toelichting op artikel 8:88 Awb bij de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten.

“Dit artikel biedt een bijzondere overgangsvoorziening voor de Belastingdienst. Zoals reeds in paragraaf 4.2 van het algemeen deel van deze toelichting is opgemerkt, zijn de gevolgen van dit wetsvoorstel voor de werklast van bestuursorganen vooraf niet exact in te schatten. Deze onzekerheid nijpt bij de Belastingdienst aanzienlijk meer dan bij andere bestuursorganen. Dit komt doordat de Belastingdienst zeer veel meer besluiten neemt dan andere bestuursorganen: naar schatting zo’n 50 miljoen per jaar. Dit betekent dat zelfs een percentueel gezien geringe toename van het aantal schadeclaims zou kunnen leiden tot een in absolute termen forse verzwaring van de werklast van de Belastingdienst. Men bedenke daarbij dat schadeclaims zich, anders dan veel van de besluiten die de Belastingdienst neemt, naar hun aard niet lenen voor geautomatiseerde verwerking. De uitsluiting van titel 4.5 en 8.4 betekent in de praktijk dat voor schadevergoedingsverzoeken gericht aan de Belastingdienst de bestaande procedures blijven gelden, met uitzondering dan van die welke betrekking hebben op de vennootschapsbelasting. Voorzichtigheidshalve is er voor gekozen deze wet in eerste instantie slechts in te voeren op een beperkt deel van het werkterrein van de Belastingdienst, te weten de Wet op de vennootschapsbelasting 1969. Na inwerkingtreding zal gedurende drie jaar het effect van deze wet op aard en aantal schadeclaims worden gemonitord. Op basis van die gegevens kan dan vervolgens een verantwoorde beslissing worden genomen over verdere invoering op het terrein van de Belastingdienst.”

(Kamerstukken II 2010/11, 32621, nr, 3, p. 58).

31. Artikel 8:73 Awb (oud) is derhalve van toepassing gebleven voor de inkomstenbelasting. Artikel 8:73 Awb (oud) geeft de rechtbank echter alleen bij een gegrond beroep de mogelijkheid een partij te veroordelen tot schadevergoeding. Immers, artikel 8:73, eerste lid, Awb (oud) luidt als volgt:

“1.Indien de bestuursrechter het beroep gegrond verklaart, kan hij, indien daarvoor gronden zijn, op verzoek van een partij het bestuursorgaan veroordelen tot vergoeding van de schade die die partij lijdt.”

Omdat het beroep ongegrond moet worden verklaard, is de rechtbank niet bevoegd om te oordelen over eisers verzoek tot (immateriële) schadevergoeding en eiser moet daarvoor de burgerlijke rechter adiëren.

32. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard, en is de rechtbank onbevoegd te oordelen over het verzoek tot schadevergoeding.

Proceskosten

33. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart het beroep ongegrond;

-

verklaart zich onbevoegd om over het verzoek tot schadevergoeding te oordelen.

Deze uitspraak is op 22 oktober 2020 gedaan door mr. G.H. de Soeten, rechter, in aanwezigheid van mr. M.C. Anema, griffier. Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel