Rechtbank Noord-Holland, 14-10-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:9683, AWB - 20 _ 62
Rechtbank Noord-Holland, 14-10-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:9683, AWB - 20 _ 62
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Holland
- Datum uitspraak
- 14 oktober 2020
- Datum publicatie
- 23 november 2020
- ECLI
- ECLI:NL:RBNHO:2020:9683
- Zaaknummer
- AWB - 20 _ 62
Inhoudsindicatie
Naheffingsaanslag wegens privé-gebruik auto terecht opgelegd. Zorgvuldigheidsbeginsel geschonden; geen gevolgen aan verbonden.
Uitspraak
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/62
(gemachtigde: mr. A. Mahabier),
en
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiseres over het tijdvak 2013 een naheffingsaanslag loonheffingen opgelegd ten bedrage van € 14.212. Voorts is bij beschikking een bedrag van € 2.808 aan belastingrente in rekening gebracht.
Eiseres heeft daartegen bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 september 2020 te Haarlem. Namens eiseres is verschenen haar bestuurder [A] , haar gemachtigde voornoemd, en [B] , accountant en adviseur van eiseres. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [C] [D] en [E] MSc.
Overwegingen
Feiten
1. Eiseres heeft één werknemer in loondienst, de heer [A] .
2. Bij brief van 17 september 2018 heeft verweerder een boekenonderzoek aangekondigd naar (onder meer) de aanvaardbaarheid van de aangiften loonheffingen over het jaar 2017. Op 8 november 2018 heeft een boekenonderzoek plaatsgevonden op het kantoor van de accountant van eiseres. Tijdens het boekenonderzoek heeft verweerder het onderzoek uitgebreid naar de jaren 2013 tot en met 2016 voor wat betreft het privégebruik van de auto.
3. In het jaar 2013 heeft eiseres een [F] met kenteken [#] , cataloguswaarde € 52.492 (hierna: de auto) ter beschikking gesteld aan [A] .
4. Verweerder heeft eiseres bij brief van 5 december 2018 geïnformeerd dat onderhavige naheffingsaanslag ter behoud van rechten wordt opgelegd.
5. Verweerder heeft het bezwaar van eiseres op 28 december 2018 ontvangen.
6. Het conceptrapport van het boekenonderzoek was gereed op 2 september 2019 en is op 10 september 2019 naar eiseres gestuurd.
7. Eiseres heeft verweerder op 16 september 2019 in gebreke gesteld wegens het overschrijden van de beslistermijn.
8. Verweerder heeft op 27 september 2019 uitspraak op bezwaar gedaan.
Geschil
9. In geschil is of terecht is nageheven wegens privégebruik van de auto. Voorts is in geschil of sprake is van schending van het motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel.
10. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegd. Uit de rittenregistratie blijkt dat de auto voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden is gebruikt. De naheffingsaanslag is opgelegd op basis van vermoedens zonder concrete vaststaande feiten en omstandigheden aangezien het boekenonderzoek op het moment van opleggen nog niet was afgerond. Verweerder beschikte tijdens het opleggen van de naheffingsaanslag dan wel tijdens de bezwaarfase over de juiste informatie met betrekking tot de cataloguswaarde maar heeft dat niet gebruikt en heeft daardoor onzorgvuldig gehandeld. De uitspraak op bezwaar is niet deugdelijk gemotiveerd en gebaseerd op onjuiste feiten en omstandigheden. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep en vernietiging van de uitspraak op bezwaar.
11. Verweerder stelt zich op het standpunt dat terecht is nageheven wegens privégebruik van de auto. Eiseres heeft niet aangetoond dat de auto voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden is gebruikt. Er is geen sprake van schending van het motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel. De naheffingsaanslag dient te worden verminderd, omdat het enkelvoudige tarief is verschuldigd en de naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegd naar het gebruteerde tarief in de eindheffingstabel. Verweerder concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 6.823. De beschikking belastingrente dient dienovereenkomstig te worden verminderd.
12. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
Naheffingsaanslag
13. Verweerder neemt het standpunt in dat de naheffingsaanslag moet worden verminderd tot een bedrag van € 6.823, omdat het enkelvoudige tarief is verschuldigd. De rechtbank zal het beroep om die reden gegrond verklaren. Of en in hoeverre de naheffingsaanslag voor het overige in stand blijft, zal de rechtbank hierna behandelen.
14. In artikel 13bis, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB) is bepaald dat een voordeel in aanmerking genomen dient te worden wanneer een auto ook voor privédoeleinden aan een werknemer ter beschikking is gesteld. Daarbij wordt een auto geacht voor privédoeleinden ter beschikking te zijn gesteld, tenzij blijkt dat de auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden wordt gebruikt. Het vierde lid van dit artikel bepaalt dat als uit een rittenregistratie of anderszins blijkt dat de auto op kalenderjaarbasis niet meer dan 500 kilometer privé wordt gebruikt er geen bijtelling plaats vindt. Het vijftiende lid van dit artikel bepaalt dat belanghebbende moet doen blijken dat de auto op jaarbasis niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden is gebruikt.
15. Op grond van artikel 13bis, zevende lid, van de Wet LB, in samenhang bezien met artikel 3.13 Uitvoeringsregeling loonbelasting 2011, moet een rittenregistratie ten minste de volgende gegevens bevatten:
a. merk, type en kenteken van de auto;
b. periode van terbeschikkingstelling van de auto;
c. per rit:
1°. datum;
2°. beginstand en eindstand van de kilometerteller;
3°. beginadres en eindadres;
4°. de gereden route indien deze afwijkt van de meest gebruikelijke;
5°. het karakter van de rit.
Met de term “doen blijken” is bedoeld dat eiseres overtuigend dient aan te tonen dat het privégebruik van de auto niet meer dan 500 kilometer op kalenderjaarbasis is geweest.
16. Niet in geschil is dat eiseres de auto ter beschikking stelde aan [A] . Dat betekent dat artikel 13bis van de Wet LB van toepassing is. Ten aanzien van hetgeen eiseres in het kader van de op haar rustende bewijslast heeft aangevoerd overweegt de rechtbank als volgt.
17. [A] heeft in 2013 in een schrift de ritten bijgehouden. Bij de in het schrift vermelde ritten heeft [A] doorgaans de datum vermeld, de kilometerstand en een omschrijving waar de werknemer naartoe is gereden. Het aantal kilometers en het begin- en eindadres is niet genoteerd. Voorts heeft [A] in 2018 en 2019 aan de hand van de aantekeningen in het schrift digitale rittenregistraties gemaakt waarin de volgende gegevens vermeld staan: datum, postcode, aantal kilometers, eindstand kilometerteller en een omschrijving van de rit. In de digitale rittenregistratie van 2019 zijn ten opzichte van die van 2018 in de kolom omschrijving postcodes en huisnummers toegevoegd.
18. Vast staat dat de rittenregistratie door [A] vijf jaar na het bijhouden van aantekening in een schrift ten behoeve van het maken van de digitale bestanden is aangevuld. [A] heeft de kilometerstand bijna iedere keer genoteerd, maar niet de route indien is afgeweken van de gebruikelijke route. Er kan niet worden gecontroleerd of de kilometers die zijn genoteerd voor het omrijden ook correct en terecht volledig als zakelijk zijn aangemerkt. De enkele verklaring van [A] dat het zakelijke- en geen privé-kilometers zijn, is daartoe onvoldoende. De rechtbank constateert verder dat er verschillen zitten in hetgeen in het schrift is genoteerd en hetgeen in de aangevulde digitale versies van de rittenregistratie is vermeld. De enkele stelling van [A] dat het telkens gaat om het wegbrengen van medicijnen naar klanten is onvoldoende. Naar hij ter zitting heeft verklaard heeft [A] niet de informatie uit het systeem van de apotheek (op welke dagen hij medicijnen naar klanten heeft gebracht) maar zijn geheugen ten behoeve van de aanvulling geraadpleegd. Hoewel de rechtbank de verklaring van [A] dat hij in 2013 medicijnen heeft weggebracht op zichzelf niet ongeloofwaardig acht, komt het de rechtbank niet aannemelijk voor dat [A] vijf jaar na dato nog exact weet wanneer en waar hij medicijnen naartoe heeft gebracht. Daarmee is onvoldoende onderbouwd dat ter zake daadwerkelijk uitsluitend zakelijke kilometers zijn gereden. Eiseres heeft facturen van de garage overgelegd en op basis van die facturen kan geconcludeerd worden dat de door de garage genoteerde kilometerstand van de auto overeenkomt met de kilometerstand zoals vermeld in de rittenregistratie. Eiseres heeft verder echter nauwelijks achterliggende informatie verstrekt op basis waarvan de gegevens die vermeld staan in de rittenregistratie gecontroleerd kunnen worden. De enkele stelling dat de partner van [A] in 2013 een auto bezat die uitsluitend voor privédoeleinden werd gebruikt, is onvoldoende om het noodzakelijke bewijs geleverd te kunnen achten.
18. De rechtbank concludeert dat eiseres niet overtuigend heeft aangetoond dat met de auto minder dan 500 kilometer privé is gereden. De correctie wegens het privégebruik van de auto is derhalve terecht.
Motiveringsbeginsel
20. Op het moment van opleggen van de onderhavige naheffingsaanslag was eiseres bekend met en betrokken bij een boekenonderzoek dat onder andere betrekking had op het privégebruik van de aan [A] ter beschikking gestelde auto. Lopende dit onderzoek heeft eiseres verweerder bij e-mailbericht van 22 november 2018 bericht dat de agenda’s van de oudere jaren niet zijn bewaard. Uit de brief van 5 december 2018 waarin het opleggen van deze naheffingsaanslag wordt aangekondigd blijkt met zoveel woorden dat de naheffingsaanslag betrekking heeft op het privégebruik van de auto. De naheffingsaanslag is reeds daarom voldoende gemotiveerd. De rechtbank tekent hierbij aan dat in de uitspraak op bezwaar nog expliciet is overwogen dat geen deugdelijke rittenadministratie is bijgehouden. De uitspraak van Hof Amsterdam van 23 april 2019 (ECLI:NL:GHAMS:2019:1561) waaraan eiseres refereert heeft betrekking op een andere situatie en kan daarom niet tot een ander oordeel leiden.
Zorgvuldigheidsbeginsel
21. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder wel in strijd gehandeld met het zorgvuldigheidsbeginsel bij het doen van de uitspraak op bezwaar. Het conceptrapport van het boekenonderzoek was gereed op 2 september 2019. Uit onderdeel 3.5 en onderdeel 4.1 van het conceptrapport van het boekenonderzoek volgt dat verweerder voorafgaand aan de uitspraak op bezwaar reeds tot de conclusie was gekomen dat de naheffingsaanslag moet worden verminderd tot een bedrag van € 6.823 en dat de beschikking belastingrente dienovereenkomstig moet worden verminderd. Verweerder heeft dat echter niet meegenomen in de uitspraak op bezwaar. De rechtbank ziet echter geen gronden om specifieke gevolgen te verbinden aan het schenden van het zorgvuldigheidsbeginsel, omdat het beroep reeds gegrond is.
22. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard.
Proceskosten
23. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (hierna: Besluit) vast op € 1.311 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 261, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525 en een wegingsfactor 1).
24. Over de overige door eiseres genoemde kosten, te weten reis- en verblijfskosten ten bedrage van € 50 en de verletkosten ten bedrage van € 337,50 (€ 202,50 in verband met het bijwonen van de zitting (1,5 uur) en € 135 in verband met de reistijd (1 uur)) oordeelt de rechtbank als volgt. De rechtbank gaat er daarbij vanuit dat de kosten zijn gemaakt door [A] in zijn hoedanigheid van bestuurder van eiseres. Artikel 1, onderdeel c in samenhang met artikel 2, eerste lid, onderdeel c van het Besluit bepaalt dat reiskosten op basis van openbaar vervoer tweede klasse voor vergoeding in aanmerking komen of een kilometervergoeding als openbaar vervoer niet (voldoende) mogelijk is. Het is de rechtbank niet gebleken dat openbaar vervoer niet (voldoende) mogelijk is, zodat voor vergoeding in aanmerking komt een bedrag van € 11,46 (openbaar vervoer, tweede klasse, retour). Conform het bepaalde in artikel 1, onderdeel d in samenhang met artikel 2, eerste lid, onderdeel d, van het Besluit stelt de rechtbank de verletkosten vast op € 202,50 (2,5 uur maal € 81 (het maximale uurtarief)). De rechtbank veroordeelt verweerder met toepassing van het Besluit een bedrag van € 213,96 te vergoeden aan reis- en verblijfkosten en verletkosten.
25. De rechtbank stelt vast dat verweerder in totaal een bedrag van € 1.524,96 aan proceskosten dient te vergoeden aan eiseres.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 6.832 en vermindert de beschikking belastingrente dienovereenkomstig;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.524,96;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 345 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.W. Koenis, rechter, in aanwezigheid van mr. M.R. Marinus, griffier, op 14 oktober 2020. Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: