Home

Rechtbank Noord-Holland, 11-11-2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:10187, HAA 21/2226

Rechtbank Noord-Holland, 11-11-2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:10187, HAA 21/2226

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
11 november 2021
Datum publicatie
16 november 2021
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2021:10187
Formele relaties
Zaaknummer
HAA 21/2226

Inhoudsindicatie

verzet ongegrond. kvk en statuten pas in verzet hersteld.

Uitspraak

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

zaaknummer: HAA 21/2226 V

(gemachtigde: mr. J.A. de Kok).

Procesverloop

Opposante heeft tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Utrecht van 9 maart 2021 beroep ingesteld.

Bij uitspraak van 6 september 2021 heeft de rechtbank dit beroep niet-ontvankelijk verklaard.

Opposante heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld.

Opposante heeft niet verzocht om op een zitting te worden gehoord.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft het beroep kennelijk niet-ontvankelijk geacht. De reden hiervoor is dat de rechtbank wegens het uitblijven van een tijdige reactie van opposante niet heeft kunnen vaststellen of [naam] , als bevoegd bestuurder, gerechtigd is beroep te laten instellen en daarmee mr. J.A. de Kok de belangen van opposante in onderhavige procedure te laten behartigen.

2. In deze verzetzaak beoordeelt de rechtbank uitsluitend of zij in de buiten-zittinguitspraak terecht heeft geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep niet-ontvankelijk is. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank in deze zaken pas toe als het verzet gegrond is.

3. In het verzetschrift voert opposante tegen de uitspraak van de rechtbank onder meer aan dat uit rechtspraak van de Hoge Raad valt af te leiden dat het onderzoek naar de bevoegdheid van een procespartij om als zodanig op te treden, niet van openbare orde is.

Is door een procespartij ten blijke van zijn procesbevoegdheid een volmacht overgelegd dan wordt deze volmacht volgens de Hoge Raad vermoed juist en toereikend te zijn, behoudens voor zover aanleiding bestaat om aan de juistheid of toepasselijkheid van die machtiging te twijfelen. Opposante heeft in bezwaar een afschrift van de machtiging doen overleggen en heeft dat ook gedaan bij het instellen van beroep. Voor de inspecteur heeft geen aanleiding bestaan om die juistheid en toepasselijkheid aan de orde te stellen. Uit de bestreden uitspraak, maar ook overigens blijkt niet dat de rechtbank redelijke aanleiding zou kunnen hebben – en zo ja, welke – om die juistheid en toepasselijkheid alsnog in twijfel te trekken. Het beroep is ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van bewijs ten aanzien van de bevoegdheid van ondergetekende om belanghebbende in beroep te vertegenwoordigen, aldus opposante.

4. De rechtbank overweegt als volgt. De bestuursrechter heeft de bevoegdheid van opposante te verlangen dat deze schriftelijk bewijs overlegt waaruit blijkt wie namens opposante als bevoegd bestuurder gerechtigd is beroep (te laten) instellen. De bestuursrechter kan het schriftelijke bewijs verlangen vanaf het moment van aanhangig maken van het beroep, dus al voor de uitnodiging voor de zitting. Wanneer door de bestuursrechter gevraagd wordt om het schriftelijke bewijs, is reeds sprake van een verzuim als bedoeld in artikel 6:6 van de Awb. Het niet overleggen van het schriftelijke bewijs kan in verzet niet worden hersteld (vergelijk het arrest van de Hoge Raad van 10 januari 2014, nr. 13/02112, ECLI:NL:HR:2014:2).

5. Vaststaat dat de rechtbank opposante bij aangetekende brief van 20 mei 2021 heeft verzocht, binnen vier weken, een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel en een kopie van de statuten toe te sturen. In die brief is vermeld dat, indien van die gelegenheid geen gebruik wordt gemaakt, er rekening mee moet worden gehouden dat het beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard. De ontvangst van dit verzoek wordt niet door opposante ontkend. Voordat de rechtbank haar uitspraak van 6 september 2021 deed, kon zij niet aan de hand van de verstrekte stukken vaststellen wie als bevoegd bestuurder gerechtigd is om namens opposante beroep in te stellen en of daarmee mr. J.A. de Kok gerechtigd was om de belangen van opposante te behartigen. Anders dan opposante betoogt, staat de door opposante in haar verzetschrift genoemde jurisprudentie niet eraan in de weg dat de rechtbank vaststelt of degene die namens een ander een machtiging verstrekt, daartoe wel bevoegd was.

6. De rechtbank is van oordeel dat het door opposante aangevoerde niet kan leiden tot het oordeel dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb. De rechtbank mocht van opposante verlangen tijdig de ontbrekende stukken over te leggen en de rechtbank mocht het gevolg van de niet-ontvankelijkverklaring van het beroep verbinden aan het niet tijdig voldoen aan het verzoek. Nu opposante niet eerder dan in verzet de stukken heeft overgelegd, blijft het gevolg hiervan voor rekening van opposante.

7. In wat opposante heeft aangevoerd, ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding anders te oordelen dan in de uitspraak van 6 september 2021. Het verzet zal ongegrond worden verklaard. Dat betekent dat de buiten-zittinguitspraak in stand blijft.

8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. S.K.A. Efstratiades, rechter, in aanwezigheid van M. van der Elst, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 november 2021.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel