Home

Rechtbank Noord-Holland, 27-12-2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:12516, HAA 19/2177

Rechtbank Noord-Holland, 27-12-2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:12516, HAA 19/2177

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
27 december 2021
Datum publicatie
19 januari 2022
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2021:12516
Zaaknummer
HAA 19/2177

Inhoudsindicatie

PKV. 0,5 punt toegekend omdat vanwege coulance is tegemoetgekomen.

Uitspraak

zittingsplaats Haarlem

Sector bestuursrecht

zaaknummer: HAA 19/2177

(gemachtigde: mr. P.E. Stam),

en

de inspecteur van de Belastingdienst, Centrale administratieve processen, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft op 2 mei 2019 beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van verweerder van 22 maart 2019.

Het beroep is gevoegd behandeld met zaaknummer HAA 19/4170. De rechtbank heeft in die procedure bij uitspraak van 3 november 2021 verweerder in de proceskosten veroordeeld tot een bedrag van € 374.

Eiseres heeft het beroep bij brief van 3 september 2021 ingetrokken. Tegelijk met de intrekking van het beroep heeft eiseres verzocht om verweerder ingevolge artikel 8:75a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bij afzonderlijke uitspraak te veroordelen in de kosten van de procedure bij de rechtbank.

De rechtbank heeft bij brief van 13 oktober 2021 verweerder in de gelegenheid gesteld op het verzoek te reageren. Verweerder heeft op 20 oktober 2021 op het verzoek gereageerd.

Nadat partijen zijn gewezen op hun recht ter zitting te worden gehoord en niet binnen de gestelde termijn hebben verklaard gebruik te willen maken van dat recht, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten. De rechtbank doet uitspraak met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Awb.

Overwegingen

1. De veroordeling van een partij in de kosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit). In het Besluit zijn nadere regels gesteld over de kosten waarop een veroordeling uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop het bedrag van de kosten wordt vastgesteld.

2. In geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan eiseres is tegemoetgekomen, kan ingevolge artikel 8:75a van de Awb het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten worden veroordeeld. Het verzoek wordt gedaan tegelijk met de intrekking van het beroep.

3. Verweerder heeft zich bij brief van 13 oktober 2020 op het standpunt gesteld dat geen sprake is van tegemoetkomen zoals bedoeld in artikel 8:75a van de Awb, omdat uit coulance is tegemoetgekomen. Wel is verweerder van mening dat het griffierecht in dit geval kan worden vergoed.

4. De rechtbank overweegt als volgt. Ook een vermindering uit coulance staat niet aan een proceskostenveroordeling in de weg. Indien onverplicht en bij wege van coulance is tegemoetgekomen, levert dat namelijk dat in beginsel niet een bijzondere omstandigheid op, op grond waarvan een proceskostenveroordeling achterwege moet blijven (zie punt 4.11 van Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 16 april 2010, ECLI:NL:GHSHE:2010:BM4411, en de daarin aangehaalde jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep). De rechtbank zal het verzoek om verweerder in de proceskosten te veroordelen dan ook toewijzen.

5. De rechtbank veroordeelt verweerder in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit vastgesteld op € 374 (1 punt voor het indienen van een beroepschrift met een waarde van € 748 en een wegingsfactor van 0,5 gezien de samenhang met procedure HAA 21/2642). Omdat aan eiseres een toevoeging is verleend op grond van de Wet op de rechtsbijstand, moet verweerder op grond van 8:75, tweede lid, van de Awb het bedrag van de proceskosten vergoeden aan de rechtsbijstandverlener van eiseres.

6. Ingevolge artikel 8:41, zevende lid, van de Awb dient het door eiseres betaalde griffierecht ten bedrage van € 47 te worden vergoed door verweerder.

BeslissingDe rechtbank:

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres voor een bedrag van € 374;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47 aan eiseres te vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Ferrier, rechter, in aanwezigheid van A.C. Karels, griffier. Deze uitspraak is in het openbaar uitgesproken op 27 december 2021.

griffier rechter

Afschrift verzonden op:

Rechtsmiddel