Rechtbank Noord-Holland, 17-02-2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:1856, AWB - 18 _ 4800
Rechtbank Noord-Holland, 17-02-2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:1856, AWB - 18 _ 4800
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Holland
- Datum uitspraak
- 17 februari 2021
- Datum publicatie
- 9 maart 2021
- ECLI
- ECLI:NL:RBNHO:2021:1856
- Zaaknummer
- AWB - 18 _ 4800
Inhoudsindicatie
Omzetbelasting. Een strandpaviljoen van waar deelnemers zich kunnen omkleden en worden geinstrueerd voor aan sportactiviteiten op het openbare strand is een sportaccommodatie, zodat het verlaagde tarief van toepassing is.
Uitspraak
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 18/4800 en HAA 18/4801
(gemachtigde: mr. J.F. Karamat Ali),
en
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiseres over de tijdvakken 1 januari 2013 tot en met 31 december 2016 en 1 januari 2017 tot en met 31 december 2017 naheffingsaanslagen omzetbelasting opgelegd. De naheffingsaanslag over het eerstgenoemde tijdvak (hierna: de naheffingsaanslag 2013/2016) is groot € 79.840 en daarbij is bij daartoe strekkende beschikkingen een boete opgelegd van € 2.223 en € 5.816 belastingrente in rekening gebracht. De naheffingsaanslag over het andere tijdvak (hierna: de naheffingsaanslag 2017) is groot € 7.605. Bij deze naheffingsaanslag is geen boete opgelegd en is geen rente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 5 oktober 2018 de naheffingsaanslag 2013/2016 verminderd tot € 66.598, de daarbij opgelegd boete verminderd tot € 2.148 en de belastingrente tot € 4.878. Bij uitspraak op bezwaar van 28 september 2018 heeft verweerder naheffingsaanslag 2017 verminderd tot € 6.285.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Voorafgaande aan de zitting heeft eiseres nadere stukken ingediend die in kopie zijn verstrekt aan verweerder.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 januari 2021 te Haarlem. Namens eiseres is de gemachtigde verschenen, bijgestaan door [A] en [B] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [C] en mr. [D] .
Overwegingen
Feiten
1. Eiseres exploiteert een activiteiten- en evenementenbureau dat bedrijfsuitjes, vrijgezellenfeesten en teambuildingsuitjes organiseert. Op zee, op het strand en in de duinen worden sportieve en recreatieve buitenactiviteiten georganiseerd. De hoofdactiviteiten zijn blokarten en powerkiten en vinden plaats bij Strandpaviljoen [E] op het strand bij [F] . Eiseres is geen eigenaar of huurder van het strandpaviljoen, maar heeft in het strandpaviljoen het exclusieve gebruiksrecht van een deel van de onderste verdieping, te weten een ontvangstruimte, een opslagruimte en een verkleedruimte. Zij mag daarnaast voor haar activiteiten gebruik maken van de andere delen van die verdieping, waar onder meer toiletten zijn gelegen. Het blokarten en powerkiten vindt plaats op een door de gemeente aangewezen stuk strand voor het strandpaviljoen. Dit stuk strand is 1 kilometer lang en, afhankelijk van het getij, ongeveer 400 meter breed. Voor haar activiteiten gebruikt eiseres, afhankelijk van het aantal deelnemers, per event, ongeveer 15 of 20 procent van dit terrein.
2. Verweerder heeft bij eiseres een boekenonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek betrof de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over de aangiftetijdvakken in de periode 1 januari 2013 tot en met 31 december 2017. Verweerder heeft op 15 juni 2017 het controlerapport uitgebracht dat onder meer het volgende overzicht bevat:
Jaar |
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
2017 |
totaal |
Correctie 1: aansluitingsverschil |
295 |
295 |
||||
Correctie 2: tarief |
7.420 |
16.406 |
23.869 |
22.953 |
7.605 |
78.253 |
Correctie 3: splitsen |
303 |
303 |
||||
Correctie 4: voorbelasting |
778 |
2.777 |
3.294 |
1.745 |
8.594 |
|
Totaal |
8.198 |
19.478 |
27.163 |
25.001 |
7.605 |
87.445 |
3. Correctie 2 in het hierboven weergegeven overzicht betreft het tarief dat eiseres aan haar klanten in rekening brengt over de vergoedingen van de events. In paragraaf 4.3.1 van het controlerapport is daarover het volgende vermeld:
“Door [eiseres] wordt het algemene tarief toegepast op de wateractiviteiten en hoog belaste horeca. Het 6% tarief wordt ten onrechte toegepast op de overige activiteiten, omdat niet wordt voldaan aan de hieraan gestelde voorwaarde zal ik corrigeren.”
Correctie 3 betreft een onjuiste splitsing van horecaverstrekkingen die belast zijn naar het algemene tarief en het verlaagde tarief en correctie 4 ziet op bedragen die ten onrechte als voorbelasting in aftrek zijn gebracht.
4. Op basis van de uitkomsten van het boekenonderzoek heeft verweerder eiseres de onderhavige naheffingsaanslagen en de boete opgelegd en de belastingrente in rekening gebracht. Het opleggen van de boete is in paragraaf 6.2 van het controlerapport als volgt gemotiveerd:
“Over de correcties 3 en 4 leg ik naast de naheffing een vergrijpboete op ingevolge artikel 67f Algemene wet inzake rijksbelastingen en paragraaf 25 en 28 Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998. De vergrijpboete bedraagt 25%.
De grondslag van de boete is het bedrag van de belasting dat niet (tijdig) is betaald voor zover dat bedrag als gevolg van de grove schuld van de belastingplichtige niet (tijdig) is betaald.
De reden voor het opleggen van de boete, is dat van de belastingplichtige mocht worden verwacht dat hij zich zou overtuigen van de fiscale aanvaardbaarheid van de eerder genoemde feiten.
Nu belastingplichtige zelf de aangiften omzetbelasting opstelde en indiende en hij zijn adviseur niet de opdracht gaf om fouten te controleren, mag van hem een behoorlijk kennisniveau worden verwacht, dan wel dat hij zich minimaal zou verdiepen in de materie. Nu werd voorbelasting in aftrek gebracht zonder na te gaan of dit wel mogelijk zou zijn en werd over een horecabesteding een onjuist tarief afgerekend. Daarom is er sprake van een geval van grove schuld.
Belastingplichtige gaf als verweer dat hij niet wist dat niet alle voorbelasting in aftrek kon worden gebracht en dat er voorbelasting in aftrek werd gebracht over privé opnamen was een fout.”
5. De naheffingsaanslag 2013/2016 is vastgesteld op € 79.840 (€ 87.445 -/- € 7.605). Bij de bestreden uitspraak op bezwaar heeft verweerder de boete, voor zover die betrekking had op correctie 3, laten vervallen en het bedrag van correctie 2, voor zover die betrekking heeft op de jaren 2013 tot en met 2016, nader vastgesteld op € 57.406 en voor zover die betrekking heeft op het jaar 2017 op € 6.285. De naheffingsaanslag 2013/2016 is daarom verminderd tot € 66.598 (€ 87.445 -/- € 78.253 + € 57.406), de boete tot € 2.148 (25% van € 8.594) en de belastingrente tot € 4.878. De naheffingsaanslag 2017 is verminderd tot € 6.285.
Geschil 6.In geschil is of de naheffingsaanslagen en de boete, zoals die luiden na de uitspraken op bezwaar, terecht en naar de juiste bedragen zijn opgelegd. Aangaande de beide naheffingsaanslagen is in geschil of correctie 2 terecht is toegepast, waarbij meer specifiek in geschil is of de prestaties van eiseres waarop deze correctie ziet zijn te kwalificeren als het geven van gelegenheid tot sportbeoefening als bedoeld in post b3 van Tabel I bij de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB). De andere correcties zijn niet in geschil. Aangaande de boete bij de naheffingsaanslag 2013/2016 is in geschil of voor wat betreft correctie 4 sprake is van grove schuld van eiseres.
7. Aangaande de naheffingsaanslagen heeft eiseres aangevoerd dat zij beschikt over een accommodatie die dient voor het verblijf van deelnemers die zich gereed maken voor het beoefenen van sport en waar zij na de sport kunnen douchen en zich omkleden. De activiteiten vinden plaats in de openbare ruimte, maar die is daarvoor door de gemeente aangewezen en daar mogen alleen sportactiviteiten zoals eiseres die aanbiedt plaatsvinden. Subsidiair stelt eiseres zich op het standpunt dat als de desbetreffende prestaties onder het algemene tarief vallen zij recht heeft op een teruggaaf van € 57.406 wegens oninbare omzetbelasting.
Aangaande de boete stelt eiseres dat de naheffing ter zake van correctie 4 het gevolg is van onwetendheid en dus geen sprake is van schuld. Verder stelt zij dat het bij correctie 4, gezien het feit dat die betrekking heeft op vier jaren, om een relatief gering bedrag gaat.
8. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, tot vernietiging van de uitspraken op bezwaar, tot vernietiging van de naheffingsaanslag 2017, tot vermindering van de naheffingsaanslag 2013/2016 tot € 9.192 en tot vernietiging van de boetebeschikking.
9. Verweerder stelt dat het gedeelte van het strandpaviljoen dat eiseres gebruikt geen sportaccommodatie is. Volgens verweerder heeft eiseres geen vergunning waaruit blijkt dat zij het exclusieve gebruiksrecht van een bepaald stuk strand heeft en zij derden de toegang tot dat stuk strand niet kan weigeren. Verder stelt verweerder dat het begrip sportaccommodatie moet worden uitgelegd conform post 14 van Tabel III bij de Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van de Europese Unie (EU respectievelijk BtwRichtlijn). Verweerder geeft de rechtbank daarom in overweging prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de EU.
Aangaande de boete voert verweerder aan dat eiseres gedeelten van verzekeringspremies, boetes, belasting en vrijgestelde huur als voorbelasting in aftrek bracht. Ook bracht zij belasting in aftrek die in rekening was gebracht aan derden of ter zake van privéuitgaven. Eiseres had redelijkerwijs moeten begrijpen dat zij op deze aftrek geen recht had. Door zo te handelen heeft eiseres laakbaar slordig en ernstig nalatig gehandeld, aldus verweerder.
10. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.
Beoordeling van het geschil
11. Op grond van artikel 9, tweede lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet OB, juncto post b.3 van de bij de Wet OB behorende tabel I is het verlaagde tarief van toepassing ter zake van het geven van gelegenheid tot sportbeoefening. Ingevolge vaste jurisprudentie moet post b.3 van tabel I zo worden uitgelegd dat het verlaagde btw-tarief van toepassing is op het verlenen van 'het recht gebruik te maken van sportaccommodaties' in overeenstemming met post 14 van Bijlage III bij de Btw-richtlijn. Van dergelijke diensten is sprake, indien de dienstverlening bestaat uit het gelegenheid bieden een sport te beoefenen onder terbeschikkingstelling van een accommodatie. Het moet daarbij gaan om een accommodatie die is ingericht op het beoefenen van de sport zelf en/of wordt gebruikt voor het verblijf van de deelnemers met het oog op het zich gereed maken voor het beoefenen van de sport en/of het beëindigen daarvan. Het maakt niet uit of het eigenlijke sporten geheel of gedeeltelijk plaatsvindt op een openbare weg of een openbaar terrein, mits daarbij sprake is van terbeschikkingstelling van een sportaccommodatie (vergelijk Hoge Raad 10 augustus 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ3758, Hoge Raad 2 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BU6507 en Hoge Raad 6 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW0934).
12. Tussen partijen is kennelijk niet in geschil dat de activiteiten die eiseres aanbiedt aan haar klanten sportactivit0eiten zijn. Tot de door eiseres ingediende nadere stukken behoren enkele interieurfoto’s van de door eiseres gebruikte ruimten in het strandpaviljoen. Eiseres heeft aangevoerd dat de deelnemers in de ontvangstruimte instructies krijgen van gediplomeerde instructeurs en daarbij met name wordt gewezen op de veiligheidsaspecten. Na afloop van een activiteit kunnen de deelnemers in het strandpaviljoen douchen en zich omkleden. Verder heeft eiseres aangevoerd dat het desbetreffende stuk strand alleen mag worden gebruikt voor sportactiviteiten zoals die van eiseres en, wanneer eiseres gebruik maakt van het stuk strand, zij daarvan het exclusieve gebruiksrecht heeft. Betreedt een derde het stuk strand, dan mag eiseres die persoon sommeren het stuk strand te verlaten en kan zij, als daaraan geen gehoor wordt gegeven, contact opnemen met de afdeling handhaving van de gemeente [G] met het verzoek die persoon van het stuk strand te verwijderen. Van deze mogelijkheid heeft eiseres, naar zij ter zitting heeft verklaard, overigens nog nooit gebruik hoeven maken omdat het strand zo breed is dat passanten zich gemakkelijk langs het afgezette stuk strand kunnen bewegen.
13. Verweerder heeft de aanwezigheid van douches in het strandpaviljoen betwist omdat die op de door eiseres ingediende foto’s niet te zien zijn. Niettemin is de rechtbank, op grond van de in 1 weergegeven feiten en de door beide partijen in geding gebrachte foto’s en op grond van alles wat partijen hierover verder over en weer hebben aangevoerd, van oordeel dat het strandpaviljoen een accommodatie is die wordt gebruikt voor het verblijf van de deelnemers aan de door eiseres aangeboden sportactiviteiten met het oog op het zich gereed maken voor het beoefenen van de sport en het beëindigen daarvan. Het strandpaviljoen is daarom aan te merken als een sportaccommodatie en de door eiseres aangeboden activiteiten zijn aan te merken als het geven van gelegenheid tot sportbeoefening met het recht gebruik te maken van een sportaccommodatie in de zin van post 14 van Bijlage III bij de Btw-richtlijn. Dat eiseres, naar verweerder heeft gesteld, niet het exclusieve gebruiksrecht zou hebben van het stuk strand, doet daaraan niet af. Op grond van hetgeen is overwogen in 11 is niet van belang of het daadwerkelijk uitoefenen van de sport plaatsvindt in de openbare ruimte. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres overigens, tegenover de betwisting van verweerder, het exclusieve gebruiksrecht niet aannemelijk gemaakt.
14. Gelet op het vorenstaande is aangaande de vraag of op de in geschil zijnde activiteiten van eiseres het verlaagde tarief van toepassing is, het gelijk aan eiseres. Daarmee behoeft het standpunt van eiseres dat zij recht heeft op een teruggaaf van € 57.406 wegens oninbare omzetbelasting geen beoordeling meer. De rechtbank ziet af van het stellen van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de EU. De rechtbank verwijst daarvoor naar de eerder aangehaalde arresten van de Hoge Raad. De rechtbank heeft geen reden om te betwijfelen dat het toepassen van het verlaagde tarief voor het ter beschikking stellen van de onderhavige accommodatie past binnen de toepassing van post 14 van Bijlage III bij de Btw-richtlijn. De rechtbank merkt nog op dat, ook al zou de uitleg die de Hoge Raad heeft gegeven aan post b.3 van Tabel I bij de Wet OB in strijd zijn met de Btw-richtlijn, dit nog niet zou leiden tot de conclusie dat het beroep ongegrond is (vergelijk HvJ EU 21 september 2017, DNB Banka AS, ECLI:EU:C:2017:719, punt 41).
15. Aangaande de boete ligt de bewijslast bij verweerder. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder, met hetgeen hij daarover in het controlerapport heeft gesteld, in zijn bewijs geslaagd. In paragraaf 4.4 van het controlerapport is onder meer vermeld dat eiseres van elke factuur die zij kreeg en van elke bankbetaling die zij deed een bedrag als voorbelasting in aftrek bracht, ook als van omzetbelasting geen melding werd gemaakt. Verder is vermeld dat eiseres dit ook deed voor een door haar gehuurd pand in [H] , terwijl niet was geopteerd voor belaste verhuur. Eiseres heeft dit alles niet weersproken, maar daartegen slechts aangevoerd dat zij op dit gebied onwetend was. Naar het oordeel van de rechtbank mag van een ondernemer worden verwacht dat hij zich voldoende op de hoogte stelt van de wijze waarop en onder welke omstandigheden omzetbelasting kan worden teruggevraagd. Er is geen uitgebreide en diepgaande oriëntatie op het Btw-stelsel nodig om te weten dat alleen die belasting kan worden teruggevraagd die in rekening is gebracht op een factuur ter zake van bedrijfsuitgaven. Een korte raadpleging van de website van de Belastingdienst is daarvoor al voldoende. Nu eiseres deze moeite kennelijk niet heeft genomen, is het aan grove schuld van haar te wijten dat voor wat betreft deze correctie te veel omzetbelasting in aftrek is gebracht. Ook is grove schuld bewezen ter zake van correctie 3. De rechtbank verwijst naar overweging 4 hiervoor, inhoudende dat eiseres grove schuld heeft aan het toepassen van het onjuiste tarief bij een horecabesteding. Eiseres wordt geacht dit te hebben geweten, gezien de verder wel juiste toepassing van het tarief ter zake. Op grond van paragraaf 25, tweede lid, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst heeft verweerder eiseres daarom terecht een boete opgelegd van 25%. Feiten en omstandigheden die aanleiding zouden moeten geven tot matiging van de boete wegens wanverhouding tussen de boete en het beboete feit, zijn niet gebleken. Dat, naar eiseres heeft aangevoerd, het bij de naheffing voor correctie 4 waarop de boete betrekking heeft, om een relatief gering bedrag gaat, is geen omstandigheid die tot matiging zou moeten leiden. De rechtbank acht de boete ook passend en geboden. Voor wat betreft de boete is het gelijk dus aan verweerder.
16. Tegen de belastingrente heeft eiseres geen afzonderlijke beroepsgronden aangevoerd. Gesteld noch gebleken is dat die ten onrechte of op onjuiste wijze in rekening is gebracht. Wel dient de belastingrente te worden verminderd overeenkomstig de vermindering van de naheffingsaanslag 2013/2016.
17. Gelet op het vorenstaande dienen de beroepen gegrond te worden verklaard, dient de naheffingsaanslag 2017 te worden vernietigd en dient de naheffingsaanslag 2013/2016 te worden verminderd tot € 9.192 (€ 66.598 -/- € 57.406) met dienovereenkomstige vermindering van de daarbij in rekening gebrachte belastingrente. Omdat de boete is gebaseerd op een nageheven bedrag waarvan de hoogte niet in geschil is, dient de boetebeschikking, zoals die luidt na de uitspraak op bezwaar, te worden gehandhaafd.
Proceskosten
18. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068, namelijk 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534 en een wegingsfactor 1. Voor vergoeding van de kosten van het bezwaar is geen aanleiding omdat niet is gebleken dat tijdens de bezwaarfase om vergoeding daarvan is verzocht.