Home

Rechtbank Noord-Holland, 20-05-2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:4036, AWB - 20 _ 1520

Rechtbank Noord-Holland, 20-05-2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:4036, AWB - 20 _ 1520

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
20 mei 2021
Datum publicatie
26 mei 2021
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2021:4036
Zaaknummer
AWB - 20 _ 1520

Inhoudsindicatie

Vervolgingskosten. Geschil over de PKV in de bezwaarfase. Verweerder heeft de waarde per punt van het voorafgaande jaar toegepast. Beleidsmatige toepassing wegingsfactor 0,25 niet onredelijk. Geen reden afwijking van het beleid. Geen schending geleidheidsbeginsel. Geen verplichting eiser te horen in de bezwaarfase, nu volledig tegemoet is gekomen.

Uitspraak

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

zaaknummer: HAA 20/1520

(gemachtigde: J.A. Klaver),

en

Procesverloop

Verweerder heeft met dagtekening 23 juli 2019 eiser aangemaand de belasting van drie navorderingsaanslagen aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de belastingjaren 2012, 2013 en 2014 te voldoen en daarbij telkens een bedrag van

€ 16 aan aanmaningskosten in rekening gebracht.

Eiseres heeft tegen de aanmaningskosten bezwaar ingediend.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar (hierna: het bestreden besluit) met dagtekening 17 januari 2020 de aanmaningskosten verminderd tot nihil. Daarbij heeft verweerder aan eiser een proceskostenvergoeding toegekend ter hoogte van € 63,50, zijnde 1 punt voor het indienen van bezwaar ad € 254 en een wegingsfactor van 0,25.

Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Verweerder heeft op 22 maart 2021 nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan eiser.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 april 2021. Namens eiser is zijn gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [A] , [B] en [C] .

Overwegingen

Feiten

1.1

Verweerder heeft aan eiser voor de jaren 2012 tot en met 2014 met dagtekening 28 oktober 2017 navordertingsaanslagen IB/PVV opgelegd, met te betalen bedragen van

€ 1.308 respectievelijk € 990 en € 1.141.

1.2

Eiser heeft tegen de ongegrondverklaring van zijn tegen de navorderingsaanslagen gerichte bezwaren met dagtekening 22 juli 2019, beroep ingesteld. Tevens heeft eiser verzocht om uitstel van betaling. Dit verzoek is door verweerder ontvangen op 23 juli 2019.

1.3

Verweerder heeft met dagtekening 23 juli 2019 eiser aangemaand de belastingschulden te voldoen en daarbij drie maal € 16 aan aanmaningskosten in rekening gebracht.

1.4

Verweerder heeft 31 juli 2019 een bezwaar van eiser tegen de aanmaningskosten ontvangen. Eiser heeft daarbij verzocht om een proceskostenvergoeding.

1.5

Verweerder heeft bij het bestreden besluit de totale aanmaningskosten van € 48 verminderd tot nihil. Verweerder heeft het bezwaar gegrond verklaard en daarbij afgezien van een hoorgesprek omdat aan het bezwaar tegemoet wordt gekomen. Verweerder heeft tevens beslist op het door eiser gedane verzoek hem een proceskostenvergoeding toe te kennen.

1.6.

Bij brief van 28 februari 2020 heeft eiser beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van 17 januari 2020.

Geschil 2. In geschil is slechts de hoogte van de proceskostenvergoeding in bezwaar.

3. Eiser heeft in de eerste plaats betoogd dat verweerder heeft verzuimd toepassing te geven aan de waarde per punt voor de bezwaarfase zoals vastgesteld voor het jaar 2020, zodat hoe dan ook een te laag bedrag aan kosten is vergoed. Eiser voert voorts aan dat verweerder ten onrechte de wegingsfactor zeer licht (0,25) heeft toegepast. Immers, voor het inschakelen van professionele bijstand dient een wegingsfactor van gemiddeld (1) te worden aangehouden. Eiser wijst hierbij in het bijzonder op het arrest van de Hoge Raad van

20 september 2019, ECLI:NL:HR:2019:1314 waaraan de rechtbank Noord-Holland en de ontvanger zich inmiddels hebben geconformeerd, aldus eiser. Het is duidelijk dat het bestreden besluit is herroepen wegens een onrechtmatigheid die aan verweerder is toe te rekenen. De aanmaning van 6 juni 2019 had immers een betalingsherinnering moeten zijn. Bovendien was de wettelijke termijn voor het indienen van beroep nog niet verstreken. Omdat verweerder niet volledig tegemoet is gekomen aan het bezwaarschrift, had hierover een hoorgesprek moeten worden gevoerd. Door geen hoorgesprek te houden heeft verweerder in strijd gehandeld met een juiste procesorde. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep en vernietiging van de uitspraak op bezwaar voor wat betreft de hoogte van de hem toegekende proceskostenvergoeding.

4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat inderdaad het onjuiste bedrag per punt dat aan de vergoeding ten grondslag is gelegd met zich brengt dat het beroep gegrond is. Voor wat betreft de hoogte van de proceskostenvergoeding heeft verweerder het standpunt ingenomen dat de zwaarte van de zaak als ‘zeer licht’ moet worden gekwalificeerd, nu kon worden volstaan met de verwijzing naar het verzoek om uitstel van betaling. Verweerder heeft er in dit verband op gewezen dat door hem een gehanteerde bestendige gedragslijn wordt gehanteerd op grond waarvan voor geschillen als deze een wegingsfactor wordt toegepast van 0,25. In het onderhavige geval zijn er volgens verweerder geen feiten of omstandigheden die een afwijking van deze gedragslijn ten gunste van eiser kunnen rechtvaardigen. Nu verweerder bij de uitspraak op bezwaar volledig aan eiser tegemoet is gekomen, is volgens verweerder sprake van een kennelijk gegrond bezwaar, hetgeen met zich brengt dat van het horen van eiser voorafgaande aan de uitspraak op bezwaar kon worden afgezien.

Beoordeling van het geschil

5. Op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden de kosten, die eiseres in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van eiseres voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.

Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Bpb), kan een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 onderscheidenlijk een vergoeding van de kosten als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, of 7:28, tweede lid, van de Awb, betrekking hebben op kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Ingevolge artikel 2, eerste lid, van het Bpb wordt het bedrag van de kosten bij de uitspraak, onderscheidenlijk de beslissing op bezwaar of het administratief beroep als volgt vastgesteld:

a. ten aanzien van de kosten, bedoeld in artikel 1, onderdeel a: overeenkomstig het in de bijlage opgenomen tarief.

Ingevolge de eerste volzin van de bijlage bij het Bpb wordt het bedrag van de kosten, bedoeld in artikel 1, onderdeel a, van het Bpb, vastgesteld door aan de verrichte proceshandelingen punten toe te kennen overeenkomstig de bijbehorende lijst (A) en die punten te vermenigvuldigen met de waarde per punt (B) en met de toepasselijke wegingsfactoren (C).

6. Onderdeel C1 van de Bijlage bij het Bpb onderscheidt voor de bepaling van het gewicht van een zaak vijf categorieën met een bijbehorende wegingsfactor, maar kent aan geen van die categorieën een bijzondere positie toe. [-] De toelichting op het Bpb van 22 december 1993, Stb. 763 vermeldt op blz. 8-9: "Het gewicht van een zaak wordt uitgedrukt in wegingsfactor C1, die varieert van 0,25 voor een zeer lichte zaak tot 2 voor een zeer zware zaak. Het gewicht van een zaak wordt bepaald door het - al dan niet in geld uit te drukken - belang en de ingewikkeldheid. Het is niet wenselijk om de rechter aan nadere criteria voor de bepaling van het gewicht te binden. (...) Het opnemen van factor C1 berust op de overweging dat enerzijds het met een gemachtigde voeren van bagatelprocedures niet moet worden aangemoedigd, en, anderzijds, dat de vergoeding evenredig dient te zijn met de prestatie van de gemachtigde." De toelichting op de wijziging van het Bpb van 25 februari 2002, Stb. 113 vermeldt op blz. 6: "Het gewicht van de zaak kan nader tot uiting worden gebracht in de wegingsfactoren. Dit kan variëren van 0,25 voor een zeer lichte zaak tot 2 voor een zeer zware zaak. De uitkomst dient steeds in overeenstemming te zijn met de bewerkelijkheid en de gecompliceerdheid van de zaak en de daarmee verband houdende werkbelasting van de rechtsbijstandverlener." [-] Uit het [-] vermelde volgt dat de beoordelende instantie zelfstandig - op grond van een eigen waardering - dient te beoordelen in welke gewichtscategorie een zaak valt.

6. De rechtbank stelt bij de beoordeling van het geschil voorop dat aan het vorenstaande de conclusie dient te worden verbonden dat verweerder bij die eigen waardering een ruime beoordelingsvrijheid toekomt. Dat is niet anders indien slechts sprake is van een bestendige gedragslijn en niet van beleidsregels in de zin van artikel 4:81, eerste lid, van de Awb.

7. De rechtbank acht de door verweerder geschetste gedragslijn niet onredelijk. Dat in gevallen als deze voor wat betreft de motivering van het bezwaar kon worden volstaan met de vermelding dat tegen de belastingaanslag een bezwaarschrift was ingediend en dat was verzocht om uitstel van betaling in afwachting van de uitspraak op dat bezwaar is door eiser ook niet weersproken. De stelling van eiser dat reeds uit de door hem aangedragen voorbeelden volgt dat van een bestendige gedragslijn geen sprake was dat veelvuldig toepassing werd gegeven aan hogere wegingsfactoren volgt de rechtbank niet.

8. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het beroep slechts kan slagen indien eiser zich, gelet op de door hem gememoreerde afwijkingen van de gedragslijn, met vrucht op het gelijkheidsbeginsel kan beroepen. Bij die beoordeling geldt als uitgangspunt dat van schending van het gelijkheidsbeginsel als algemeen beginsel van behoorlijk bestuur sprake kan zijn (1) indien sprake is van een begunstigend beleid of (2) een interpretatief beleid, (3) indien ten aanzien van (een) bepaalde belastingplichtige(n) sprake is van een oogmerk van begunstiging of (4) wanneer de zogenoemde meerderheidsregel wordt geschonden. Dat de situaties, hierboven weergegeven onder 1, 2 of 3, zich in het onderhavige geval voordoen is gesteld noch gebleken.

Bij de toepassing van de meerderheidsregel gaat het erom of in de meerderheid van de met eisers geval vergelijkbare gevallen de toepassing van de gedragslijn waar verweerder zich op beroept achterwege is gebleven en dat daarbij is afgeweken ten gunste van andere bezwaarden. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat daarvan sprake is.

9. Eiser heeft aan die bewijslast niet voldaan. Niet alleen gegeven de gemotiveerde betwisting door verweerder dat het onderhavige geval gelijk is dan wel vergelijkbaar is met de gevallen waar eiser zich op beroept, maar ook omdat verweerder ter zitting heeft aangegeven dat alleen al bij deze rechtbank sprake is van 42 door de gemachtigde van eiser geëntameerde beroepsprocedures waarin verweerder de gedragslijn heeft toegepast en uitsluitend de voor de bezwaarprocedure toepasselijke wegingsfactor in geschil is. Deze 42 beroep zijn gereed voor behandeling ter zitting. Daarnaast zijn nog beroepen bekend die reeds op zitting zijn behandeld en beroepen waarbij de rechtbank nog in afwachting is van de stukken en / of het verweerschrift. Eisers verder niet onderbouwde stelling dat bij de rechtbank ingediende beroepszaken ‘niet meetellen’ voor de beoordeling of aan de meerderheidsregel is voldaan volgt de rechtbank niet.

10. Aan het door eiser genoemde arrest met nummer ECLI:NL:HR:2019:1314 kan door hem geen aanspraak op een hogere vergoeding worden ontleend. Bij dat arrest was immers doorslaggevend dat in de bezwaarfase ook andere rechtsvragen dienden te worden beantwoord.

11. Voor wat betreft de gestelde schending van de hoorplicht overweegt de rechtbank dat de uitspraak op bezwaar de uitkomst vormt van de heroverweging van het primaire besluit door het bestuursorgaan. Voordat op het bezwaar wordt beslist, moet het bestuursorgaan volgens artikel 7:2, lid 1, van de Awb, belanghebbenden in de gelegenheid stellen te worden gehoord. Indien het bestuursorgaan volledig aan het bezwaar tegemoet komt, kan het echter op grond van artikel 7:3, aanhef en letter e, van de Awb afzien van het horen van de belanghebbende, mits andere belanghebbenden daardoor niet in hun belangen kunnen worden geschaad. De Hoge Raad heeft in zijn uitspraak van 25 oktober 2019 (ECLI:NL:HR:2019:1619) bepaald dat, indien in bezwaar volledig is tegemoetgekomen, er geen hoorplicht meer bestaat voor de nevenvorderingen, zoals de kostenvergoeding. De hoorplicht ziet uitsluitend op het primaire besluit en niet op alle bijkomende verzoeken die in bezwaar worden gedaan. Gelet daarop had verweerder eiser niet hoeven horen. De beroepsgrond kan dan ook niet slagen.

12. Nu partijen het erover eens zijn dat verweerder bij de berekening van de vergoeding ten onrechte is uitgegaan van een waarde per punt van € 254, terwijl sinds

1 januari 2020 een bedrag van € 261 gold, is het beroep gegrond. De uitspraak op bezwaar zal daarom worden vernietigd voor wat betreft de hoogte van de daarbij toegekende proceskostenvergoeding en de rechtbank zal de voor de bezwaarfase te vergoeden proceskosten vaststellen op € 65,25.

Proceskosten

13. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 534 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534 en een wegingsfactor 0,5). Laatstgenoemde wegingsfactor wordt door de rechtbank, behoudens bijzondere omstandigheden, over het algemeen passend geacht voor beroepen waarbij uitsluitend de toekenning van of de hoogte van een proceskostenvergoeding aan de orde is. Van dergelijke bijzondere omstandigheden is voor wat betreft dit beroep geen sprake.

Beslissing

Rechtsmiddel