Home

Rechtbank Noord-Holland, 20-09-2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:8335, AWB - 19 _ 665

Rechtbank Noord-Holland, 20-09-2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:8335, AWB - 19 _ 665

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
20 september 2021
Datum publicatie
29 september 2021
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2021:8335
Zaaknummer
AWB - 19 _ 665

Inhoudsindicatie

Douanerecht. Douanewaarde. Niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van handelsagenten en inkoopcommissies.

Dwangsom is verschuldigd nu verweerder niet op tijd heeft verdaagd. Rekening houden met termijn prejudiciele vragen bij schadevergoeding.

Uitspraak

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

zaaknummer: HAA 19/665

uitspraak van de meervoudige douanekamer van 20 september 2021 in de zaak tussen

(gemachtigde: mr. J.W. Bosman),

en

Procesverloop

Verweerder heeft op 11 juli 2018 aan eiseres een uitnodiging tot betaling (hierna: de utb) uitgereikt voor een bedrag aan meer verschuldigde invoerrechten van € 155.901,48, zijnde

€ 20.986,85 aan douanerecht, € 128.896,97 aan antidumpingrecht en € 6.017,66 aan rente op achterstallen.

Verweerder heeft met dagtekening 17 augustus 2018 een ontvangstbevestiging van het op 14 augustus 2018 door hem ontvangen bezwaar aan de toenmalige gemachtigde van eiseres gestuurd, waarbij verweerder heeft verzocht om een machtiging te overleggen.

Op 5 september 2018 heeft verweerder de machtiging ontvangen.

Eiseres heeft bij brief van 6 november 2018 een ingebrekestelling ex artikel 4:17, lid 3, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) aan verweerder gezonden.

Verweerder heeft bij brief met dagtekening 9 november 2018 de termijn voor de beslissing op het bezwaar van eiseres verlengd tot uiterlijk 28 november 2018.

Verweerder heeft bij brief van 15 november 2018 de ingebrekestelling van eiseres prematuur verklaard.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 20 december 2018 de utb gehandhaafd.

Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 maart 2021 te Haarlem.

Eiseres is verschenen bij haar bestuurder [a] , bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [b] ,

[c] en [d] .

De rechtbank heeft het eerder ter zitting gesloten onderzoek heropend, in afwachting van het antwoord van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof EU) op de door de Hoge Raad in zijn arrest van 20 januari 2020 gestelde prejudiciële vragen over de toepasselijkheid van artikel 103, lid 3, aanhef en letter b, en artikel 124, lid 1, aanhef en letter a, van het Douanewetboek van de Unie (hierna: DWU) op een douaneschuld die voor 1 mei 2016 is ontstaan en waarvan de verjaringstermijn op die datum nog niet is geëxpireerd (zie: ECLI:NL:HR:2020:111). Bij brieven van 6 mei 2021 zijn partijen daarover geïnformeerd.

Het Hof EU heeft op 3 juni 2021 een arrest gewezen (zaak C-39/20, ECLI:EU:C:2021:435), waarbij de door de Hoge Raad gestelde prejudiciële vragen zijn beantwoord.

Bij brieven van 6 juli 2021 heeft de rechtbank partijen verzocht om de rechtbank schriftelijk te laten weten wat dit arrest volgens partijen voor de onderhavige zaak betekent. Daarbij heeft de rechtbank bericht voornemens te zijn om vervolgens zonder nadere zitting uitspraak te doen en aan partijen verzocht om in hun reactie aan te geven of zij hiermee akkoord zijn.

Bij brieven van 16 en 20 juli 2021 hebben partijen gereageerd. Zij hebben de rechtbank onder meer bericht akkoord te zijn met de door de rechtbank voorgestelde afdoening zonder zitting.

Bij brieven van 2 augustus 2021 heeft de rechtbank partijen bericht dat het onderzoek is gesloten en dat de uitspraak in de onderhavige zaak is bepaald op 20 september 2021.

Overwegingen

Feiten

1. Eiseres is een groothandel in wand- en vloertegels, keukens en badkamers. In de periode van 12 juni 2015 tot en met 3 april 2017 heeft eiseres via haar direct vertegenwoordiger [e] B.V. douaneaangiften gedaan van keramische tegels, al dan niet verglaasd of geglazuurd, met vermelding van het land van oorsprong China.

2. Bij de inkoop van de tegels bij de producenten in China heeft eiseres gebruik gemaakt van de diensten van [f] Ltd, gevestigd in China, [g] , gevestigd in Maleisië en [h] , gevestigd in China (hierna: [f] , [g] en [h] ).

3. In mei 2017 is verweerder gestart met een controle na invoer (hierna: CNI) bij eiseres over de periode van 1 januari 2015 tot en met 3 april 2017. De controle heeft in eerste instantie betrekking gehad op de juistheid van de aangegeven goederencode en de daarmee samenhangende juistheid en volledigheid van de afdracht van de invoerrechten. Naar aanleiding van de bevindingen tijdens de controle is het onderzoek uitgebreid met de aangegeven douanewaarde van bovengenoemde aangiften. Tijdens de CNI heeft verweerder in de administratie van eiseres namelijk behalve de facturen die bij de douaneaangiften zijn overgelegd steeds een tweede factuur van [f] , [g] of [h] aangetroffen, waarmee deze bedrijven allerlei extra kosten bij eiseres in rekening hebben gebracht. De bedragen op de tweede facturen zijn veelal aanmerkelijk hoger dan de goederenprijzen op de bij de aangiften overgelegde facturen. Eiseres heeft steeds beide facturen betaald. Tevens heeft verweerder tijdens de CNI geconstateerd dat op de bij de douaneaangiften overgelegde facturen van [f] naast een bedrag voor de goederen, gebaseerd op leveringsconditie FOB (free on board), ook een bedrag voor ORC (origin receiving charges) in rekening is gebracht en op de bij de douaneaangiften overgelegde facturen van [g] naast een bedrag voor de goederen, gebaseerd op leveringsconditie ExWorks, ook een bedrag voor “treat” in rekening is gebracht, welk bedrag volgens de vermelding op de facturen betrekking zou hebben op de kosten van phytosanitary handelingen in het land van oorsprong.

4. Op 28 augustus 2018 heeft eiseres het definitieve rapport van de CNI aan eiseres gezonden. Verweerder heeft in het rapport geconcludeerd dat eiseres bij de hiervoor onder 1. genoemde douaneaangiften een te lage douanewaarde heeft aangegeven en dat daardoor te weinig invoerrechten door eiseres zijn afgedragen. Verweerder heeft de utb aan eiseres uitgereikt, omdat door de correctie van de invoerrechten bij eiseres een douaneschuld is ontstaan.

Geschil

5. In geschil is of de utb terecht en voor het juiste bedrag is uitgereikt. In het bijzonder is in geschil of de aangegeven douanewaarde van de ingevoerde tegels terecht door verweerder is verhoogd. Tevens is in geschil of verweerder gehouden is een dwangsom en/of een proceskostenvergoeding te betalen en zo ja, tot welk bedrag.

6. Eiseres stelt dat zij de douanewaarde correct heeft aangegeven en dat zij – nu verweerder niet tijdig heeft beslist op haar bezwaar – recht heeft op een dwangsom en een proceskostenvergoeding.

Bij het inkopen van de tegels in China heeft eiseres gebruik gemaakt van handelsagenten. Het op deze wijze aanschaffen van de tegels was voordeliger voor eiseres dan het aanschaffen van de tegels zonder tussenpersoon. Eiseres heeft de ingevoerde tegels via de handelsagenten direct van de producenten in China gekocht. Eiseres betaalde de prijs die werd gehanteerd voor de interne markt in China voor de tegels en een inkoopcommissie voor de bij de koop betrokken handelsagent. Eiseres heeft steeds de ingevoerde tegels aangegeven met de factuur van de handelsagent, waarop de betreffende tegels en de prijs daarvan waren vermeld. Bij elke zending heeft de handelsagent een tweede factuur meegezonden, waarop de extra diensten van de handelsagent in rekening werden gebracht.

Deze tweede facturen heeft eiseres niet in de douaneaangiften opgenomen.

Verweerder heeft de bewijslast om aannemelijk te maken dat in de aangiften een verkeerde douanewaarde is opgenomen. Verweerder stelt enkel dat de handelsagenten moeten worden gezien als verkopers, maar onderbouwt deze stelling op geen enkele wijze. Nergens blijkt uit dat de handelsagenten eigenaar zouden zijn geworden van de tegels voordat deze werden verkocht aan eiseres. Uit de facturen (commercial invoices) van de handelsagenten, waarvan de juistheid niet door verweerder is betwist, blijkt expliciet dat kosten in rekening worden gebracht voor diensten die per definitie worden gemaakt door handelsagenten en niet door verkopers. Verweerder baseert zijn conclusie dat de handelsagenten als verkopers gezien dienen te worden onder meer op het percentage van de inkoopcommissie in verhouding tot de prijs van de ingevoerde tegels. Gelet op de hoogte van dit percentage zou volgens verweerder niet meer gesproken kunnen worden van het uitvoeren van enkel dienstverlenende taken door de handelsagenten. Eiseres kan verweerder op dit punt niet volgen. De hoogte van een commissie zegt immers niets over de hoedanigheid van een partij. Uit de jurisprudentie volgt dat de hoogte van een inkoopcommissie in relatie tot statistische gemiddelden op zichzelf geen bewijs vormt dat de inkoopcommissie onjuist is c.q. dat geen sprake is van een inkoopcommissie maar van een verkoop.

Verweerder heeft de onjuistheid van de douanewaarde niet aannemelijk gemaakt.

Eiseres stelt dat verweerder met inachtneming van de termijnopschorting voor het ontbreken van de machtiging uiterlijk op 17 oktober 2018 een beslissing op bezwaar had moeten geven. De ingebrekestelling van eiseres van 6 november 2018 was wel degelijk ontvankelijk en niet prematuur. Gelet op de ingebrekestelling was verweerder op 22 november 2018 in verzuim. Nu verweerder op 20 december 2018 de beslissing op bezwaar heeft genomen, is sprake van 29 dagen verzuim en over deze dagen is verweerder een dwangsom verschuldigd.

Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de utb, teruggave van de gecorrigeerde invoerrechten en rente op achterstallen, vermeerderd met de wettelijke rente en tot betaling van een dwangsom van € 740 en een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, vermeerderd met de wettelijke rente. Tevens verzoekt eiseres primair om toekenning van een integrale proceskostenvergoeding en subsidiair om toekenning van een proceskostenvergoeding ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht.

7. Verweerder stelt dat hij de douanewaarde op de juiste wijze heeft bepaald, dat hij terecht heeft geoordeeld dat eiseres geen recht heeft op een dwangsom en dat het griffierecht en de proceskosten voor rekening van eiseres zijn. Voor het geval de rechtbank voor wat de proceskosten betreft toch tot een ander oordeel mocht komen, stelt verweerder zich op het standpunt dat alleen de proceskostenvergoeding volgens het forfait aan de orde kan zijn.

Met betrekking tot de douanewaarde voert verweerder aan dat uit de toepasselijke wetgeving blijkt dat de basis voor de bepaling van de douanewaarde is de werkelijk voor de ingevoerde goederen betaalde of te betalen prijs, zijnde de totale betaling die eiseres als koper aan haar leveranciers doet. In casu bestaat de totale betaling uit de som van de twee facturen die de leveranciers [f] , [g] en [h] voor de ingevoerde tegels aan eiseres sturen en die door eiseres worden betaald.

Tijdens de CNI heeft verweerder het bedrijf van eiseres op 7 november 2017 bezocht. Het hoofd financiële afdeling van eiseres heeft toen verteld, dat:

-

de tegels in feite altijd via [f] , [g] of [h] (die door eiseres worden aangeduid als handelsagenten) worden ingekocht;

-

er nooit rechtstreeks contact is met de werkelijke producenten; dat wordt allemaal geregeld door de handelsagenten;

-

eiseres de orders plaatst bij de handelsagenten, die zorgdragen voor de levering aan eiseres;

-

eiseres de factuur van de handelsagenten ontvangt en ook de afgesproken prijs aan deze handelsagenten betaalt.

Afgaande op wat door het hoofd van de financiële afdeling is verteld en hetgeen in de administratie van eiseres is geconstateerd dienen [f] , [g] en [h] aangemerkt te worden als partij bij de verkoopovereenkomst, te weten als verkoper en niet als agent. Dat eiseres deze bedrijven ziet als inkoopagenten doet daar niets aan af. Een daadwerkelijke inkoopagent verricht alleen maar dienstverlenende taken namens een principaal. Een inkoopagent zal de eigendom van goederen niet verkrijgen en is geen partij bij de koopovereenkomst.

Partijen kunnen weliswaar afspreken dat een agent het contract afsluit en een factuur opmaakt voor de importeur (waarin de agent als verkoper is vermeld) met een specificatie van de kosten en zijn provisie, maar dan moet een en ander wel controleerbaar zijn voor de douane. Verweerder kan in voorkomende gevallen – ingevolge conclusie 14 van het Comité Douanewetboek (afdeling Douanewaarde) – de tussen de daadwerkelijke producent en de agent/verkoper achterliggende factuur en de bewijzen van de betaling aan de producent in geval van controle opvragen. Eiseres is echter niet in staat gebleken die facturen aan verweerder te overleggen.

Eiseres heeft geen recht op een dwangsom als bedoel in artikel 4:17 van de Awb. In verband met het ontbreken van de benodigde machtiging van de toenmalige gemachtigde van eiseres werd de beslistermijn op bezwaar geschorst en uiteindelijk werd deze verschoven naar 17 oktober 2018. Op 2 november 2018 heeft verweerder een op 9 november 2018 gedagtekende verdagingsbrief aan de toenmalige gemachtigde van eiseres gezonden. Nu noch artikel 7:10, lid 3, noch artikel 4:14, lid 1, van de Awb voorschrijven dat de verdaging van de termijn medegedeeld moet worden vóór het einde van de beslistermijn heeft verweerder met zijn brief van 2 november 2018 de beslistermijn tijdig verdaagd tot 28 november 2018.

Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

8. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.

Toepasselijke regelgeving

9. DWU – Verordening (EU) nr. 952/2013

Artikel 70

Op de transactiewaarde gebaseerde methode voor de vaststelling van de douanewaarde 1. De primaire basis voor de douanewaarde van goederen is de transactiewaarde, te weten: de voor de goederen werkelijk betaalde of te betalen prijs bij verkoop voor uitvoer naar het douanegebied van de Unie, waar nodig aangepast.

2. De werkelijk betaalde of te betalen prijs is de totale betaling die door de koper aan de verkoper of door de koper aan een derde ten behoeve van de verkoper voor de ingevoerde goederen is of moet worden verricht, en omvat alle betalingen die als voorwaarde voor de verkoop van de ingevoerde goederen werkelijk zijn of moeten worden verricht.

3. (…)

Artikel 71

Artikel 72

Artikel 128

Artikel 129

Rechtsmiddel