Home

Rechtbank Noord-Holland, 20-08-2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:8815, AWB - 20 _ 3851

Rechtbank Noord-Holland, 20-08-2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:8815, AWB - 20 _ 3851

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
20 augustus 2021
Datum publicatie
13 oktober 2021
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2021:8815
Zaaknummer
AWB - 20 _ 3851

Inhoudsindicatie

Eiser is fiscaal inwoner van zowel Nederland (in de zin van artikel 4 AWR) als van Vietnam, zodat het belastingverdrag uitsluitsel moet geven over zijn fiscale woonplaats. De rechtbank concludeert dat eiser zijn fiscale woonplaats in Vietnam heeft op basis van artikel 4 van het Verdrag (tie-breaker). Tussen Nederland en Vietnam is geen verdrag inzake sociale zekerheid gesloten. Eiser is verplicht verzekerd voor de volksverzekeringswetten in Nederland en dientengevolge premieplichtig.

Uitspraak

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

zaaknummer: HAA 20/3851

(gemachtigde: mr. M.C. Visser - Veerman RB)

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2016 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 59.992. Tevens is bij beschikking een bedrag van € 952 aan belastingrente in rekening gebracht en is een verzuimboete van € 369 opgelegd.

Eiser heeft daartegen bezwaar gemaakt.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag en beschikkingen gehandhaafd.

Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift en de op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend.

Eiser heeft voor de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juni 2021 te Haarlem. Namens eiser is verschenen zijn gemachtigde mr. M.C. Visser - Veerman RB. Verweerder heeft zich via Skype laten vertegenwoordigen door [A] en de heer [B].

Overwegingen

Feiten

1. Per brief van 28 februari 2017 is eiser uitgenodigd tot het doen van aangifte. De uitnodigingsbrief is verstuurd naar het Nederlandse adres dat in de systemen van verweerder is geregistreerd als verplicht toezendadres van eiser tot 10 februari 2017. De uitnodigingsbrief is tevens op 21 februari 2017 in de berichtenbox van Mijn Overheid geplaatst.

2. Eiser heeft van 19 januari 1999 tot 18 juli 2014 ingeschreven gestaan in Vietnam. Eiser heeft in 2013 een appartement aan de [# 1] te Amsterdam gekocht. Eiser heeft van 8 juli 2014 tot en met 1 januari 2017 een ziektekostenverzekering gehad bij het UMC. Eiser heeft van 18 juli 2014 tot 1 februari 2017 in de Basisregistratie Personen (hierna: BRP) ingeschreven gestaan op voormeld adres in Amsterdam. Met ingang van

1 februari 2017 tot 3 oktober 2019 heeft eiser ingeschreven gestaan op een adres in Vietnam. Nadien staat eiser weer in de BRP ingeschreven op voormeld adres in Amsterdam. Verweerder heeft vorenbedoeld adres in Vietnam voor de periode 10 februari 2017 tot

1 april 2020 als verplicht toezendadres geregistreerd.

3. Op 8 maart 2017 heeft de gemachtigde van eiser gevraagd om uitstel tot het doen van aangifte door middel van de beconregeling. Daarop werd door verweerder uitstel verleend tot 1 mei 2018.

4. Op 12 oktober 2017 is de aangifte IB/PVV 2016 van eiser elektronisch ingediend door de gemachtigde van eiser, door middel van een C-biljet voor buitenlands belastingplichtigen. Daarbij is een verzamelinkomen aangegeven van € 61.361, bestaande uit een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 35.813, een elders belast inkomen uit werk en woning van € 24.179 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.369.

5. Tot de stukken behoort een niet geadresseerde brief van verweerder, waarin wordt meegedeeld dat de ontvangen aangifte niet kan worden verwerkt omdat niet het juiste aangifteformulier is gebruikt aangezien eiser volgens de bij verweerder bekende gegevens binnenlands belastingplichtige is.

6. Tot de stukken behoort een brief van verweerder van 1 juni 2018 waarin eiser aan het doen van aangifte wordt herinnerd, en een brief van verweerder van 27 juli 2018, waarin eiser tot het doen van aangifte wordt aangemaand. Beide brieven zijn geadresseerd aan het adres van eiser in Vietnam. De herinneringsbrief en de aanmaning bevatten, voor zover relevant, de volgende passage:

“Hoe kunt u alsnog aangifte doen?

De meeste mensen doen digitaal aangifte. Voor de digitale aangifte gaat u naar www.belastingdienst.nl. Hier kunt u het aangifteprogramma voor buitenlandse belastingplichtigen 2016 downloaden.”

7. Met dagtekening 8 mei 2019 heeft verweerder aan eiser de aanslag IB/PVV 2016 opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning (tevens verzamelinkomen) van € 59.992. Bij beschikkingen is een verzuimboete opgelegd van € 369 en is € 952 belastingrente in rekening gebracht. Na verrekening van de voorlopige aanslag vermeldt het aanslagbiljet een te betalen bedrag van € 13.418.

8. Met dagtekening 9 mei 2019 heeft de gemachtigde namens eiser bezwaar gemaakt tegen de aanslag IB/PVV 2016 en de beschikkingen. Naar aanleiding van het bezwaar heeft verweerder op 20 december 2019 aangekondigd voornemens te zijn het bezwaar af te wijzen, tenzij eiser met bewijsstukken kan aantonen dat hij fiscaal inwoner is van Vietnam. Gemachtigde heeft hier namens eiser op gereageerd.

9. Bij de bestreden uitspraak op het bezwaar met dagtekening 27 mei 2020 heeft verweerder de aanslag IB/PVV 2016 en de beschikkingen gehandhaafd.

Geschil

10. In geschil is of de aanslag IB/PVV 2016, de verzuimboete en de beschikking belastingrente terecht en tot de juiste bedragen aan eiser zijn opgelegd. In het bijzonder is in geschil of eiser terecht als binnenlands belastingplichtige is aangemerkt en of de premie volksverzekeringen terecht en tot het juiste bedrag door verweerder is vastgesteld. Het geschil spitst zich toe op de vraag waar eiser woonplaats heeft.

11. Eiser stelt in 2016 geen fiscaal inwoner van Nederland te zijn en daarom een aangifte IB/PVV als buitenlands belastingplichtige te hebben ingediend. Eiser stelt dat hij geen premie volksverzekeringen verschuldigd is, nu hij geen fiscaal inwoner is van Nederland (primair op grond van artikel 4 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) en subsidiair op grond van artikel 4 van het Verdrag tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van de Socialistische Republiek Vietnam tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen (hierna: het Verdrag)). Voorts beroept eiser zich op het vertrouwensbeginsel. Eiser stelt dat voor omkering en verzwaring van de bewijslast geen ruimte is, nu eiser tijdig de vereiste aangifte IB/PVV 2016 heeft ingediend. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en de verzuimboete, tot vermindering van de belastingaanslag overeenkomstig de aangifte en tot vermindering van de beschikking belastingrente, met veroordeling van verweerder in de proceskosten in beroep.

12. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser in 2016 het gehele jaar fiscaal inwoner was van Nederland en verplicht verzekerd was voor de volksverzekeringen. Verweerder stelt voorts dat eiser geen toegang heeft tot het belastingverdrag, daar hij geen inwoner van Vietnam was op basis van nationale regelgeving. Voor het geval eiser wel toegang heeft tot het belastingverdrag stelt verweerder dat eiser ook op basis van het belastingverdrag als fiscaal inwoner van Nederland dient te worden aangemerkt. Verweerder betwist dat er sprake is van in rechte te beschermen gewekt vertrouwen. Verweerder concludeert tot gegrondverklaring van het beroep voor wat betreft de verzuimboete. Voor het overige concludeert verweerder tot ongegrondverklaring van het beroep.

13. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.

Beoordeling van het geschil

Vereiste aangifte

14. Ter zitting heeft verweerder te kennen gegeven zich niet langer op het standpunt te stellen dat de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard wegens het niet doen van de vereiste aangifte, en geconcludeerd tot vernietiging van de verzuimboete. De rechtbank ziet geen aanleiding om op dit punt anders te oordelen. Het beroep zal gegrond worden verklaard en de verzuimboete zal worden vernietigd.

Vertrouwensbeginsel

15. Eiser beroept zich op het vertrouwensbeginsel ten aanzien van het ontbreken van fiscaal inwonerschap in Nederland. Eiser verwijst naar het onderling overleg in 2010 tussen eiser en verweerder over de vraag hoe het inkomen uit vroegere dienstbetrekking belast dient te worden. Naar aanleiding van het overleg zijn er door de gemachtigde van eiser verzoeken (gedeeltelijke) vrijstelling loonbelasting ingediend. Verweerder heeft voor de jaren 2010 en 2017 verklaringen afgegeven inzake gedeeltelijke vrijstelling voor de inhouding van loonheffingen over het pensioen van eiser. De afgegeven verklaringen zijn gebaseerd op het feit dat eiser in die jaren geen fiscaal inwoner was van Nederland maar van Vietnam en dat het belastingverdrag dient te worden toegepast op het inkomen uit vroegere dienstbetrekking, aldus eiser. Eiser stelt dat de feiten en (persoonlijke) omstandigheden in het jaar 2016 niet anders zijn dan in de jaren 2010 tot en met 2015 en 2017. Daarnaast voert eiser aan dat eiser in 2015 verzocht heeft om een biljetwissel van een P-biljet (voor binnenlands belastingplichtigen) naar een C-biljet (voor buitenlands belastingplichtigen) en dat verweerder dat verzoek heeft gehonoreerd.

16. Verweerder stelt dat eiser aan de afgifte van de verklaringen voor de gedeeltelijke vrijstelling van loonheffingen in 2010 en 2017 geen vertrouwen kan ontlenen voor het jaar 2016. De feiten waren in 2016 anders dan in de andere jaren, omdat eiser in 2016 onder andere in de BRP was ingeschreven, beschikte over een onroerende zaak in Nederland en een Nederlandse zorgverzekering had afgesloten. Op het moment van afgifte van de verklaring 2010 beschikte eiser niet over vastgoed in Nederland en stond hij in Nederland al meer dan 10 jaar niet meer ingeschreven in de BRP. De verklaring betreffende het jaar 2017 is zonder onderzoek afgegeven omdat eiser niet meer ingeschreven stond in de BRP. Op het moment van afgifte was niet bekend dat eiser inmiddels over een appartement in Nederland beschikte. De biljetwissel betreft slechts een administratieve handeling waarbij geen expliciete standpuntbepaling heeft plaatsgevonden, aldus verweerder.

17. Het antwoord op de vraag of eiser in het onderhavige geval een beroep toekomt op in rechte te beschermen vertrouwen hangt ervan af of er omstandigheden zijn die bij eiser de indruk hebben kunnen wekken dat een door verweerder gedurende een aantal jaren betreffende dezelfde aangelegenheid gevolgde gedragslijn berust op een bewuste standpuntbepaling.

18. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser in 2010 een specifieke casus aan verweerder heeft voorgelegd, onder vermelding van alle relevante en juiste gegevens en heeft gevraagd om ten aanzien van die casus een standpunt in te nemen. De verklaring 2010 bevat het volgende voorbehoud:

“Als de gegevens op basis waarvan deze verklaring is afgegeven wijzigen, dient u dit direct aan mij door te geven. Dit kan ertoe leiden dat de geldigheid van de verklaring eindigt. De geldigheid van deze verklaring eindigt in ieder geval uiterlijk 1 januari 2015.”

De verklaring 2017 geldt met ingang van 1 januari 2017 en bevat overigens een vergelijkbaar voorbehoud. Het beroep van eiser op deze verklaringen stuit reeds af op het feit dat de verklaringen niet voor het jaar 2016 zijn afgegeven. Overigens heeft eiseres uit deze verklaringen moeten begrijpen dat wijzigingen in de feiten als de aanschaf van vastgoed in 2013 en het afsluiten van een Nederlandse ziektekostenverzekering in 2014 verklaringen als deze ongeldig kunnen maken. Eiser heeft - mede in het licht van deze verklaringen - niet aannemelijk gemaakt dat verweerder enige uitlating heeft gedaan die kan worden opgevat als toezegging dat hij voor het jaar 2016 als fiscaal inwoner van Vietnam zou worden aangemerkt.

19. Voor zover eiser heeft bedoeld zich tevens te beroepen op de aanslagregeling in eerdere jaren overweegt de rechtbank nog als volgt. Het antwoord op de vraag of vertrouwen is opgewekt dat in rechte bescherming verdient, in een situatie waarin verweerder eerdere aangiften heeft gevolgd, hangt af van de waardering van de omstandigheden. Slechts indien die omstandigheden bij eiser de indruk hebben kunnen wekken dat een door verweerder gedurende een aantal jaren betreffende dezelfde aangelegenheid gevolgde gedragslijn berust op een bewuste standpuntbepaling, moet die vraag bevestigend worden beantwoord (vgl. HR 13 december 1989, ECLI:NL:HR:1989:BH7322).

20. Niet in geschil is dat verweerder de aangiften niet inhoudelijk heeft beoordeeld omdat deze middels het geautomatiseerde proces zijn afgedaan. Het enkele op verzoek van eiser uitreiken van een C-biljet voor het jaar 2015, is onvoldoende om als vertrouwenwekkende gedraging te kunnen worden aangemerkt.

21. Naar het oordeel van de rechtbank wettigen de feiten en omstandigheden in deze zaak niet de conclusie, dat verweerder bij de aanslagregeling in eerdere jaren bewust een standpunt heeft ingenomen ten aanzien van het fiscaal inwonerschap noch dat bij eiser in redelijkheid de indruk heeft kunnen ontstaan dat de door verweerder gevolgde gedragslijn berustte op een bewuste standpuntbepaling.

Fiscaal inwonerschap naar nationaal recht

22. Een binnenlandse belastingplichtige wordt in Nederland in de belastingheffing betrokken naar zijn wereldinkomen. Op basis van het bepaalde in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet IB 2001 wordt als binnenlands belastingplichtige aangemerkt een natuurlijk persoon die in Nederland woont.

23. Waar iemand woont wordt op grond van artikel 4, eerste lid, van de AWR naar omstandigheden beoordeeld. Daarbij moet acht worden geslagen op alle in aanmerking komende omstandigheden van het geval. Het komt er volgens vaste rechtspraak op aan of deze omstandigheden van dien aard zijn, dat een duurzame band van persoonlijke aard bestaat tussen de betrokkene en Nederland. Die duurzame band hoeft niet sterker te zijn dan de band met enig ander land, zodat voor een woonplaats hier te lande niet noodzakelijk is dat het middelpunt van iemands maatschappelijke leven zich in Nederland bevindt. Uit de parlementaire geschiedenis van het fiscale woonplaatsbegrip volgt dat de wetgever geen bijzondere betekenis wilde toekennen aan bepaalde (categorieën) omstandigheden, zoals bijvoorbeeld iemands sociale of economische binding met een land (zie onder meer andere HR 21 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP1466 en HR 4 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP6285 en HR 12 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ6824).

24. De bewijslast van het fiscale inwonerschap in Nederland in het jaar 2016 rust op verweerder. Hij heeft daartoe onder meer - kort en zakelijk weergegeven - de volgende feiten en omstandigheden aangevoerd:

- eiser heeft familiale betrekkingen met Nederland (kinderen en kleinkinderen);

- eiser keert met enige regelmaat terug naar Nederland om de contacten met familie, vrienden en oud-collega’s te onderhouden;

- eiser heeft in 2016 naar eigen zeggen 70 dagen in Nederland verbleven bij familie en vrienden;

- eiser stond in 2016 ingeschreven in de BRP;

- eiser ontving drie (pensioen)uitkeringen vanuit Nederland;

- eiser is eigenaar van een in Nederland gelegen onroerende zaak, gefinancierd met een Nederlandse hypothecaire geldlening;

- eiser beschikt over Nederlandse bank- en beleggingsrekeningen;

- eiser had in 2016 een Nederlandse zorgverzekering bij verzekeraar UMC en maakte ook gebruik van de zorg in Nederland.

25. Eiser betwist de door verweerde aangevoerde feiten niet, maar stelt dat deze feiten niet leiden tot de kwalificatie als binnenlands belastingplichtige. Ter zitting heeft eiser toegevoegd dat hij zich heeft ingeschreven in de BRP, omdat dit een voorwaarde was om een zorgverzekering af te kunnen sluiten in Nederland. De gevolgen voor de belastingheffing heeft eiser niet overzien, het was niet zijn intentie om met de inschrijving in de BRP fiscaal inwoner van Nederland te worden. Het hebben van een zorgzekering zou volgens eiser niet moeten worden meegewogen in de beoordeling van het fiscaal inwonerschap. Eiser heeft ter zitting gesteld dat de woning doorgaans door hem wordt gebruikt wanneer hij in Nederland is, maar dat hij in 2016 niet in de woning heeft verbleven, en dat de woning ook bij leegstand voor de verhuur ter beschikking is gebleven. Daarnaast voert eiser aan dat hij met zijn volwassen (klein)kinderen een emotionele band heeft, maar geen zorgband. Het is volgens eiser niet meer dan normaal dat eiser zijn familie en vrienden opzoekt in Nederland. Dit alles zou niet moeten leiden tot de kwalificatie als fiscaal inwoner van Nederland.

26. Verweerder betwist de standpunten van eiser en stelt dat bij de beoordeling van de fiscale woonplaats alle omstandigheden van het geval relevant zijn. Het hebben van een zorgverzekering in Nederland en het gebruik maken van de zorg schept een band, ongeacht of dit de intentie was van eiser of niet. Verweerder stelt verder dat aan eiser een duurzaam tehuis tot zijn beschikking stond in Nederland. Uit de dossierstukken blijkt dat eiser de onroerende zaak niet het gehele jaar 2016 heeft verhuurd. De woning stond leeg in januari 2016 en in de periode vanaf 1 augustus 2016 tot en met 12 oktober 2016. Daarna is de woning vanaf 13 oktober 2016 tot 30 mei 2017 verhuurd. Verweerder stelt dat eiser in 2016 zowel persoonlijke als financiële banden met Nederland had, waardoor hij als fiscaal inwoner van Nederland dient te worden aangemerkt.

27. Mede gelet op hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd acht de rechtbank de genoemde feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang beschouwd, van voldoende gewicht voor het oordeel dat eiser in de onderhavige periode een duurzame band van persoonlijke aard had met Nederland. Daarbij heeft de rechtbank meegewogen dat de in Nederland gelegen onroerende zaak voor feitelijk gebruik aan eiser ter beschikking stond, daar eiser de onroerende zaak steeds voor relatief korte periodes verhuurde en eiser de onroerende zaak op korte termijn kon vrijmaken om zelf als woning te kunnen betrekken. De omstandigheid dat eiser in 2016 steeds de intentie heeft gehad de onroerende zaak te verhuren doet hier niet aan af.

28. De conclusie luidt daarom dat eiser in 2016 in Nederland woonde in de zin van artikel 4 van de AWR.

29. Eiser heeft gesteld dat hij op basis van artikel 4 van het Verdrag en de Vietnamese wetgeving geen fiscaal inwoner is van Nederland maar van Vietnam.

30. Artikel 4 van het Verdrag luidt, voor zover van belang, als volgt:

“1. Voor de toepassing van dit Verdrag betekent de uitdrukking „inwoner van een Verdragsluitende Staat” iedere persoon die, ingevolge de wetgeving van die Staat, aldaar aan belasting is onderworpen op grond van zijn woonplaats, verblijf, plaats van leiding of enige andere soortgelijke omstandigheid.

2. Indien een natuurlijke persoon ingevolge de bepalingen van het eerste lid inwoner van beide Verdragsluitende Staten is, wordt zijn positie als volgt bepaald:

a. hij wordt geacht inwoner te zijn van de Staat waarin hij een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft; indien hij in beide Staten een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft, wordt hij geacht inwoner te zijn van de Staat waarmede zijn persoonlijke en economische betrekkingen het nauwst zijn (middelpunt van de levensbelangen);

b. indien niet kan worden bepaald in welke Staat hij het middelpunt van zijn levensbelangen heeft, of indien hij in geen van de Staten een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft, wordt hij geacht inwoner te zijn van de Staat waarin hij gewoonlijk verblijft;

c. indien hij in beide Staten of in geen van beide gewoonlijk verblijft, wordt hij geacht inwoner te zijn van de Staat waarvan hij onderdaan is;

d. indien hij onderdaan is van beide Staten of van geen van beide, regelen de bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten de aangelegenheid in onderlinge overeenstemming.”

31. Omdat eiser, zoals hiervoor is geoordeeld, op grond van artikel 4 van de AWR in de onderhavige periode als inwoner van Nederland wordt beschouwd, moet eiser eveneens op grond van artikel 4, eerste lid, van het Verdrag als inwoner van Nederland worden aangemerkt. Dit oordeel sluit echter de mogelijkheid niet uit dat eiser op grond van het Verdrag tevens als inwoner van Vietnam moet worden aangemerkt. Indien dat het geval is, dient vervolgens de vraag te worden beantwoord van welk land eiser voor de toepassing van het Verdrag geacht wordt inwoner te zijn.

32. Verweerder betwist dat eiser fiscaal inwoner is van Vietnam op basis van nationale wetgeving. Verweerder stelt niet te kunnen controleren of de door eiser aangeleverde Vietnamese wetgeving uitzonderingen op het fiscaal inwonerschap bevat. Verweerder stelt dat eiser in Vietnam geen belasting over zijn inkomen betaalt en derhalve niet onderworpen is aan belasting zoals gesteld in artikel 4, eerste lid, van het Verdrag.

33. Niet in geschil is dat belanghebbende niet beschikt over een aanslag 2016 dan wel een woonplaatsverklaring van de Vietnamese belastingautoriteiten. Uit deze omstandigheden leidt de rechtbank af dat niet aannemelijk is dat belanghebbende in 2016 in Vietnam feitelijk aan belastingheffing onderworpen is geweest. Deze omstandigheid leidt evenwel niet tot het door verweerder gestelde gevolg, omdat het Verdrag aan het zijn van 'inwoner van een van de Staten' niet als voorwaarde heeft gesteld dat die inwoner in de desbetreffende staat ook feitelijk aan belastingheffing moet zijn onderworpen (vgl. HR 16 januari 2009, ECLI:NL:HR:2009:AY9937). Anders dan verweerder betoogt, is de onderworpenheid aan de buitenlandse belasting weliswaar in beginsel gegeven indien door de buitenlandse fiscus een belastingaanslag is opgelegd, en kan een ander van de buitenlandse fiscus afkomstig stuk een belangrijke aanwijzing voor zodanige onderworpenheid vormen, maar de aanwezigheid van dergelijke stukken is niet onontbeerlijk om te komen tot het oordeel dat van onderworpenheid aan de buitenlandse belastingheffing sprake is (vgl. HR 16 januari 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG9878).

34. Bij de beoordeling van onderworpenheid van een belastingplichtige aan buitenlandse belasting dient de inspecteur, en in beroep de rechter, zich in beginsel van de inhoud van het recht van de buitenlandse staat te vergewissen (vgl. HR 16 januari 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG9878).

35. Eiser heeft als bijlage 2 bij zijn reactie op het verweerschrift een afschrift meegezonden van een stuk getiteld Law on personal income tax, National Assembly of the Socialist Republic of Vietnam, nummer 04/2007/QH12, van d.d. 21 november 2007. Verweerder heeft niet weersproken dat in dit stuk de Engelse vertaling van de in 2016 op natuurlijke personen toepasselijke Vietnamese inkomstenbelastingwetgeving is opgenomen. Het stuk zal hierna worden aangeduid als de Vietnamese Wet IB en luidt, voor zover van belang, als volgt:

LAW

ON PERSONAL INCOME TAX

(…)

Article 1. Governing scope

This Law regulates taxpayers, taxable income, tax exempt income, reduction of tax, and the basis for calculating personal income tax.

Article 2. Applicable entities

Rechtsmiddel