Home

Rechtbank Noord-Holland, 16-12-2022, ECLI:NL:RBNHO:2022:11841, AWB - 21_3991

Rechtbank Noord-Holland, 16-12-2022, ECLI:NL:RBNHO:2022:11841, AWB - 21_3991

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
16 december 2022
Datum publicatie
6 januari 2023
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2022:11841
Zaaknummer
AWB - 21_3991
Relevante informatie
Art. 2.6 Wet IB 2001, Art. 9.6 Wet IB 2001, Art. 11 Uitv besl IB 2001

Inhoudsindicatie

Artikel 2.6 Wet IB 2001 en artikel 11 URIB. Keuze voor toepassing partieel buitenlandse belastingplicht niet op tijd gemaakt. Geen geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel ten aanzien van (algemeen voorlichtende) informatie op de website van de Belastingdienst.

Uitspraak

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

zaaknummers: HAA 21/3991 en HAA 21/3992

en

Procesverloop

De inspecteur heeft voor het jaar 2018 (zaaknummer HAA 21/3991) een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 51.347 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 391.

Daarnaast heeft de inspecteur heeft voor het jaar 2019 (zaaknummer HAA 21/3992) een aanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 54.301 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1018.

Eiseres heeft tegen beide aanslagen bezwaar gemaakt.

De inspecteur heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding en ambtshalve het verminderingsverzoek afgewezen.

Tegen de afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering heeft eiseres bezwaar gemaakt.

De inspecteur heeft dit bezwaar ongegrond verklaard.

Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is behandeld op de zitting van 4 november 2022. Eiseres is op de zitting verschenen, vergezeld van haar boekhouder/vertaler [naam] . De inspecteur is vertegenwoordigd door mr. [inspecteur] .

Overwegingen

Feiten

1. Eiseres is in de jaren 2018 en 2019 inwoner van Nederland en zij maakt gebruik van de zogenoemde 30%-regeling voor vanuit het buitenland ingekomen werknemers.

2. Eiseres heeft over de jaren 2018 en 2019 aangifte IB/PVV gedaan en heeft daarin onder meer een voordeel uit sparen en beleggen (box 3) opgenomen van respectievelijk € 391 (jaar 2018) en € 1.018 (jaar 2019). Het voordeel ziet geheel op spaarrekeningen van eiseres.

3. De aanslagen zijn opgelegd conform de ingediende aangiften. De box 3-belasting bedraagt € 117 voor het jaar 2018 en € 305 voor het jaar 2019.

4. Na de termijn voor het indienen van bezwaar tegen de aanslagen heeft eiseres een brief aan de Belastingdienst gestuurd waarin zij schrijft dat zij per abuis de bankrekeningen heeft opgegeven als box 3 bezittingen, aangezien zij gebruik maakt van de 30%-regeling.

5. De Belastingdienst heeft dit opgevat als een verzoek om toepassing van de regels van de hoofdstukken 4 en 5 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) zoals die volgens hoofdstuk 7 van die wet gelden voor buitenlandse belastingplichtigen (partieel buitenlandse belastingplicht). Onder toepassing van die regels zou eiseres over het bezit van haar spaarrekeningen geen box 3 belasting hoeven te betalen. De Belastingdienst heeft het verzoek afgewezen om de reden dat eiseres dit te laat heeft gedaan.

6. Op de internetpagina van de Belastingdienst staat (zowel in de Nederlandse als in de Engelse taal):

“Ik heb een foutje gemaakt in mijn aangifte, maar ik heb hem al verstuurd - wat nu?

Dat kunt u zelf in orde maken.

Ook als u de belastingaangifte al hebt verstuurd, kunt u iets aanpassen, een fout verbeteren of gegevens aanvullen. Zelfs als u al een definitieve aanslag hebt ontvangen. Uw aangifte wijzigen kan tot 5 jaar na het jaar waarover de aanslag gaat.

Let op!

Dat geldt niet voor de verdeling van de gemeenschappelijke inkomsten en aftrekposten tussen u en uw fiscale partner. Die kunt u alleen nog aanpassen binnen 6 weken ná de datum van uw definitieve aanslag. Daarna wordt uw verzoek afgewezen.”

Geschil

7. In geschil is of eiseres via haar verzoek om ambtshalve vermindering recht heeft op toepassing van de partieel buitenlandse belastingplicht.

8. Eiseres stelt dat zij daar recht op heeft. Zij heeft een fout gemaakt door haar spaarrekeningen in de aangifte op te geven als box 3-bezitting. Volgens de website van de Belastingdienst kan de aangifte nog tot vijf jaar na het aanslagjaar gewijzigd worden. Eiseres veronderstelde dat de Belastingdienst de partieel buitenlandse belastingplicht vanzelf zou toepassen, omdat die er immers ook van op de hoogte is dat zij van de 30%-regeling gebruik maakt en het voor haar een gunstig effect zou hebben.

9. De inspecteur stelt dat de partieel buitenlandse belastingplicht een keuzeregeling is. Van belastingplichtigen die gebruik willen maken van dat keuzerecht mag worden verwacht dat zij tijdig, en uiterlijk binnen zes weken na het opleggen van de aanslag, verzoeken om toepassing van die regeling. De Belastingdienst past de partieel buitenlandse belastingplicht niet automatisch toe, omdat het niet in alle gevallen gunstig voor betrokkene gunstig uitwerkt.

Beoordeling van het geschil

10. In artikel 2.6 van de Wet IB 2001 staat dat bij algemene maatregel van bestuur, onder daarbij te stellen voorwaarden, regels worden gesteld volgens welke bepaalde groepen werknemers kunnen kiezen voor partieel buitenlandse belastingplicht. Hiervan is gebruik gemaakt in het Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001 (UBIB). In artikel 11 van het UBIB staat:

“1. Partieel buitenlandse belastingplichtigen […] kunnen gedurende de looptijd [van de 30%-regeling], kiezen voor toepassing van de regels van de hoofdstukken 4 en 5 van de Wet inkomstenbelasting 2001 zoals die volgens hoofdstuk 7 van die wet gelden voor buitenlandse belastingplichtigen (partieel buitenlandse belastingplicht). Een keuze voor partieel buitenlandse belastingplicht geldt voor het gehele kalenderjaar, maar ten hoogste tot het einde van de looptijd, bedoeld in de eerste zin.

2. De in het eerste lid genoemde keuze kan worden gemaakt en herzien zolang de aanslag niet onherroepelijk vaststaat.”

11. Tussen partijen is terecht niet in geschil dat eiseres gelet op haar situatie in 2018 en 2019 in aanmerking kwam voor het maken van de keuze voor de toepassing van de partieel buitenlandse belastingplicht. Wel is in geschil, is of eiseres tijdig haar keuze heeft gemaakt.

12. Een aanslag staat onherroepelijk vast als daartegen niet of later dan zes weken na het opleggen van die aanslag bezwaar wordt gemaakt. Eiseres heeft later dan zes weken na het opleggen van de aanslag bezwaar gemaakt en is niet in beroep gekomen tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar. De aanslag van eiseres was dus al onherroepelijk toen zij de brief stuurde waarin zij schreef dat zij per abuis de bankrekeningen heeft opgegeven als box 3 bezittingen en daarmee bedoelde haar keuze voor de partieel buitenlandse belastingplicht te maken. Eiseres heeft haar keuze pas na het onherroepelijk worden van de aanslagen (kenbaar) gemaakt en was daarom op grond van de onder 10 genoemde toepasselijke regelgeving (artikel 2.6 Wet IB 2001 en artikel 11 UBIB) te laat met het maken, dan wel herzien van die keuze.

13. Ten aanzien van het maken van de keuze heeft de inspecteur ook verwezen naar het vraag- en antwoordbesluit over de 30%-regeling (het Besluit) van de Staatssecretaris van Financiën van 23 augustus 2013 (Stcrt. 2013, nr. 25.663):

Vraag 2

Hoe kan een belastingplichtige de keuze voor partiële buitenlandse belastingplicht kenbaar maken en hoe kan hij een eenmaal gemaakte keuze herzien?

Antwoord

Een belastingplichtige kan de keuze voor partiële buitenlandse belastingplicht kenbaar maken door voor het desbetreffende kalenderjaar aangifte inkomstenbelasting te doen volgens de afdelingen 7.3 en 7.4 van de Wet IB. Hij kan de keuze elk kalenderjaar opnieuw maken.Is de aangifte al ingediend en wil de belastingplichtige de gemaakte keuze herzien of wil hij alsnog kiezen voor partiële buitenlandse belastingplicht, dan moet hij een verzoek doen om de aangifte te herzien. Hij kan de keuze maken en herzien zolang de aanslag nog niet onherroepelijk vaststaat.”

14. Het Besluit biedt betrokkenen duidelijkheid over hoe de keuze gemaakt kan worden. Het noemt dezelfde uiterlijke termijn voor het maken en herzien van de keuze als onder 10 beschreven, namelijk dat dit kan zolang de aanslag nog niet onherroepelijk vaststaat. Het Besluit spoort op dat punt dus met de wettelijke regeling en geeft eiseres geen extra begunstigende rechten waar zij zich op zou kunnen beroepen.

15. Eiseres zegt dat het moeilijk is om de juiste informatie te vinden en dat zij op de website van de Belastingdienst uitsluitend heeft kunnen vinden dat een aanpassing van, of fout in de aangifte nog vijf jaar doorgegeven kon worden, tenzij het ging om de gemeenschappelijke inkomsten van partners. Verweerder heeft ter zitting desgevraagd toegelicht dat het bij de 30%-regeling om een dermate specifieke groep gaat, dat ervoor is gekozen om daarover geen informatie op de website op te nemen, aangezien de meeste belastingplichtigen daar niet mee te maken krijgen en mensen die daar wel mee te maken krijgen meestal via hun werkgever of door belastingadviseurs worden voorgelicht.

16. De rechtbank is van oordeel dat eiseres aan de tekst van de website in dit geval geen in rechte te beschermen vertrouwen kon ontlenen dat zij haar keuze nog tot vijf jaar na de belastingjaren 2018 en 2019 kon maken of herzien. De website van de Belastingdienst bevat algemeen voorlichtende informatie voor de meest voorkomende gevallen. Het is waar dat de tekst van de website van de Belastingdienst niet heel duidelijk is over welke wijzigingen precies nog kunnen worden doorgegeven binnen de 5-jaarstermijn, maar er staat ook niets specifieks over het geval van de keuze voor partieel buitenlandse belastingplicht. Het “maken of herzien van een keuze” is ook niet exact hetzelfde als de in de tekst genoemde situaties: “ik heb een foutje gemaakt”, “iets aanpassen”, “een fout verbeteren” of “gegevens aanvullen”, dus dat gaf geen uitsluitsel. In het onderhavige geval beschouwt eiseres het niet uitbrengen van haar keuze bij de aangifte zelf weliswaar als een fout, maar er is geen foutieve aangifte gedaan door het box 3-vermogen op te geven. Daarbij komt dat eiseres (via haar werkgever) gebruik maakt van de 30%-regeling en dat dit een begunstigende regeling is, waaraan specifieke voorwaarden en rechten verbonden zijn. Eén van die rechten is om te kunnen kiezen voor partieel buitenlandse belastingplicht. In zo een geval wordt echter wel van betrokkenen die daar gebruik van willen maken verwacht, dat zij zich verdiepen in de voorwaarden van dergelijke regelingen. De tekst op de website was zoals gezegd niet zo duidelijk dat eiseres daar een onmiskenbaar antwoord op haar vraag kreeg. Zij had dan zelf verder moeten informeren, bijvoorbeeld via de Belastingtelefoon buitenland, welke termijn precies gold voor haar keuze. Het gebrek aan kennis over het Nederlandse belastingrecht komt in dit geval dus voor rekening van eiseres. De rechtbank vindt dit resultaat ook niet onredelijk, omdat eiseres van een specifieke begunstigende regeling gebruik wil maken en daar een bepaalde actieve houding van haar bij verwacht mag worden.

17. Ten slotte heeft eiseres nog aangevoerd dat zij had verwacht dat de Belastingdienst de partieel buitenlandse belastingplicht automatisch zou toepassen, omdat dit in haar geval gunstig is. Verweerder heeft echter uitgelegd dat dit niet voor iedereen gunstig is en dat het daarom niet automatisch gaat. De rechtbank constateert dat de verwachting van eiseres niet gebaseerd is op enige wettelijke regel of uitlating namens de Belastingdienst, dus dat daarom haar stelling dat de toepassing van de partieel buitenlandse belastingplicht automatisch moest gebeuren niet kan slagen. De rechtbank verwijst verder naar hetgeen onder 16 reeds is overwogen.

Conclusie

18. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt.

19. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Ferrier, rechter, in aanwezigheid van mr. R.A. Brits, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 december 2022.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel