Home

Rechtbank Noord-Holland, 28-02-2022, ECLI:NL:RBNHO:2022:1511, HAA 21/5361

Rechtbank Noord-Holland, 28-02-2022, ECLI:NL:RBNHO:2022:1511, HAA 21/5361

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
28 februari 2022
Datum publicatie
7 maart 2022
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2022:1511
Zaaknummer
HAA 21/5361

Inhoudsindicatie

8:41, eerste lid, van de Awb griffierecht

In het algemeen kan worden aangenomen dat de in Nederland bestaande regeling in het bestuursrecht over heffing van griffierecht van dien aard is dat rechtzoekenden daarmee de toegang tot de rechter niet wordt ontnomen. Verder kan een rechtzoekende bij de rechter een beroep op betalingsonmacht doen indien heffing van het ingevolge de wet verschuldigde bedrag aan griffierecht het voor hem onmogelijk, althans uiterst moeilijk, maakt om gebruik te maken van een door de wet opengestelde bestuursrechtelijke rechtsgang. Het is niet voor redelijke twijfel vatbaar dat met deze voorziening wordt voldaan aan het Unierechtelijke doeltreffendheidsbeginsel en aan de andere beginselen van het Unierecht. Eiseres heeft de naar Nederlands recht verschuldigde griffierechten niet voldaan en geen beroep gedaan op betalingsonmacht. Gelet op het voorgaande zijn deze griffierechten niet in strijd met het Unierecht geheven (Hoge Raad 11 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1579).

Uitspraak

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

zaaknummer: HAA 21/5361

(gemachtigde: A.F.M.J. Verhoeven)

en

Procesverloop

Eiseres heeft bij brief van 19 oktober 2021 beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van verweerder van 21 september 2021.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

2. Iemand die beroep instelt, moet op grond van artikel 8:41, eerste lid, van de Awb griffierecht betalen. In een zaak als deze is het griffierecht op grond van artikel 8:41, tweede lid, van de Awb, gelezen in samenhang met de bij de Awb behorende Regeling verlaagd griffierecht € 360. Op grond van artikel 8:41, vijfde lid, van de Awb moet het griffierecht binnen vier weken na verzending van de mededeling van de griffier dat het verschuldigd is, zijn bijgeschreven op de rekening van de rechtbank of zijn betaald op de griffie van de rechtbank. Als het griffierecht niet of niet tijdig is betaald, is het beroep op grond van artikel 8:41, zesde lid, van de Awb niet-ontvankelijk. Dat is alleen anders als het niet of niet tijdig betalen van het griffierecht verontschuldigbaar is.

3. De griffier heeft bij brief van 29 oktober 2021 eiseres in de gelegenheid gesteld het griffierecht te betalen binnen vier weken na dagtekening van die brief. Eiseres heeft niet gereageerd. Vervolgens heeft de griffier bij aangetekend verzonden brief van 27 november 2021 eiseres nogmaals in de gelegenheid gesteld het griffierecht te betalen binnen vier weken na dagtekening van die brief. Onderzoek in het Track & Trace-systeem van PostNL heeft uitgewezen dat deze brief op 30 november 2021 is bezorgd.

4. Eiseres heeft het griffierecht niet op tijd betaald en heeft niet gereageerd. De gemachtigde heeft in beroep aangevoerd dat de hoogte en de wijze waarop griffierechten worden geheven in kennelijke strijd zijn met het Unierecht.

5. In het algemeen kan worden aangenomen dat de in Nederland bestaande regeling in het bestuursrecht over heffing van griffierecht van dien aard is dat rechtzoekenden daarmee de toegang tot de rechter niet wordt ontnomen. Verder kan een rechtzoekende bij de rechter een beroep op betalingsonmacht doen indien heffing van het ingevolge de wet verschuldigde bedrag aan griffierecht het voor hem onmogelijk, althans uiterst moeilijk, maakt om gebruik te maken van een door de wet opengestelde bestuursrechtelijke rechtsgang. Het is niet voor redelijke twijfel vatbaar dat met deze voorziening wordt voldaan aan het Unierechtelijke doeltreffendheidsbeginsel en aan de andere beginselen van het Unierecht. Eiseres heeft de naar Nederlands recht verschuldigde griffierechten niet voldaan en geen beroep gedaan op betalingsonmacht. Gelet op het voorgaande zijn deze griffierechten niet in strijd met het Unierecht geheven (Hoge Raad 11 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1579).

6. Er is dus niet gebleken van een verontschuldiging voor dit verzuim.

7. Het beroep is daarom kennelijk niet-ontvankelijk.

8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Ferrier, rechter, in aanwezigheid van N. Joacim, griffier. Deze beslissing is in het openbaar uitgesproken op

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel