Home

Rechtbank Noord-Holland, 17-01-2022, ECLI:NL:RBNHO:2022:361, HAA- 20 / 5969

Rechtbank Noord-Holland, 17-01-2022, ECLI:NL:RBNHO:2022:361, HAA- 20 / 5969

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
17 januari 2022
Datum publicatie
21 januari 2022
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2022:361
Zaaknummer
HAA- 20 / 5969

Inhoudsindicatie

Eiseres heeft geen aangifte IB/PVV 2013 ingediend binnen de in de aanmaning gestelde termijn, waardoor sprake is van omkering van de bewijslast. Eiseres heeft niet doen blijken van ondernemingskosten die in aanmerking komen voor aftrek. Zij heeft tevens niet doen blijken dat zij ten minste 1.225 uren (voor de toepassing van de zelfstandigenaftrek) aan haar onderneming heeft besteed. Evenmin heeft eiseres doen blijken dat de onderneming in het jaar 2013 is gestaakt, waardoor niet toegekomen wordt aan de stakingsaftrek. De verzuimboete is terecht en tot de juiste hoogte opgelegd. De boete is niet fors en aan eiseres is reeds eerder (belastingjaar 2010) een boete opgelegd. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

Uitspraak

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

zaaknummers: HAA 20/5969 en HAA 20/5970

(gemachtigde: mr. J.R.R. Oevering),

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Midden- en kleinbedrijf, kantoor Arnhem, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2013 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: ib/pvv) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 27.500. Bij beschikking is belastingrente in rekening gebracht tot een bedrag van € 121. Voorts is een verzuimboete opgelegd ten bedrage van € 226.

Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2013 een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) opgelegd, berekend naar een bijdrage-inkomen van € 27.500. Bij beschikking is belastingrente in rekening gebracht tot een bedrag van € 27.

Eiseres heeft een bezwaarschrift ingediend tegen voornoemde aanslagen.

Verweerder heeft het bezwaarschrift bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar, niet-ontvankelijk verklaard. In hetzelfde geschrift heeft verweerder het bezwaar aangemerkt als een verzoek om ambtshalve vermindering en heeft dit verzoek afgewezen.

Het tegen deze uitspraak ingestelde beroep door eiseres heeft de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, in haar uitspraak ongegrond verklaard (HAA 16/1056).

Het door eiseres ingestelde hoger beroep tegen deze uitspraak heeft het Gerechtshof Amsterdam in zijn uitspraak ongegrond verklaard (17/00113).

Eiseres dient op 15 mei 2018 opnieuw een verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslagen ib/pvv en Zvw 2013 in.

Verweerder wijst het verzoek om ambtshalve vermindering op 31 december 2019 af.

Eiseres heeft een bezwaarschrift ingediend tegen de afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslagen ib/pvv en Zvw 2013.

Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de aanslag ib/pvv 2013 ambtshalve verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk van woning van € 5.646. De belastingrente is verminderd tot nihil. De opgelegde verzuimboete ten bedrage van € 226 is gehandhaafd. De aanslag Zvw 2013 is verminderd naar een bijdrage-inkomen van € 5.646. Voorts is € 5 belastingrente vergoed.

Eiseres heeft tegen deze uitspraken op bezwaar beroep ingesteld.

Verweerder heeft voor beide zaken gezamenlijk een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 december 2021 te Haarlem. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde mr. J.R.R. Oevering. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam 1] en [naam 2] .

Overwegingen

Feiten

1. Met ingang van 1 januari 1989 is eiseres onder de naam [naam 3] gestart met ondernemingsactiviteiten in de vorm van een eenmanszaak. De ondernemingsactiviteiten bestaan uit bemiddeling (agentuur) in kleding.

2. In het jaar 2013 was eiseres ondernemer voor de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001).

3. Eiseres heeft in het kader van haar ondernemingsactiviteiten onder de naam [naam 3] geen administratie bijgehouden in de zin van artikel 52 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR).

4. De ondernemingsactiviteiten zoals uitgeoefend onder de naam [naam 3] heeft eiseres op basis van een uittreksel van de Kamer van Koophandel per 7 februari 2014 gestaakt.

5. Eiseres is met dagtekening 28 februari 2014 uitgenodigd tot het doen van aangifte voor het jaar 2013. Op 17 september 2015 heeft eiseres de aangifte ingediend en een verzamelinkomen van nihil aangegeven.

Geschil 6. In geschil is of de aanslagen ib/pvv en Zvw 2013 tot de juiste hoogte aan eiseres zijn opgelegd en of de verzuimboete terecht en tot de juiste hoogte is opgelegd.

7. Eiseres neemt het standpunt in dat de aanslagen – na vermindering in bezwaar - niet tot de juiste hoogte door verweerder aan haar zijn opgelegd. Eiseres heeft ter onderbouwing erop gewezen dat door verweerder ten onrechte geen rekening is gehouden met ondernemingskosten bij de berekening van de belastbare winst. Bovendien is volgens eiseres ten onrechte geen rekening gehouden met de toepassing van de zelfstandigenaftrek. Eiseres stelt dat zij voldoet aan de voorwaarden voor de toepassing van de zelfstandigenaftrek. Voorts heeft eiseres aangevoerd dat verweerder onterecht geen rekening heeft gehouden met de toepassing van de MKB-winstvrijstelling en de stakingsaftrek. Tot slot dient volgens eiseres de verzuimboete achterwege te blijven omdat sprake is van afwezigheid van alle schuld, dan wel dient te worden gematigd omdat de verzuimboete niet passend en geboden is gelet op het inkomen van eiseres. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, vermindering van de aanslagen tot nihil en tot vergoeding voor de kosten gemaakt in de bezwaarfase en de beroepsfase.

8. Verweerder stelt dat de aanslagen ib/pvv en Zvw 2013 tot de juiste hoogte zijn opgelegd. Ter onderbouwing wijst verweerder erop dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat door haar ondernemingskosten zijn gemaakt, laat staan – door omkering van de bewijslijst – dit heeft doen blijken. Verweerder is bovendien van mening dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij voldoet aan het urencriterium voor de toepassing van de zelfstandigenaftrek. Verweerder is van mening dat de MKB-winstvrijstelling is toegepast en dat voor zover al aanspraak gemaakt kan worden op de stakingsvrijstelling die reeds verdisconteerd is bij de uitspraak op bezwaar. Tot slot stelt verweerder zich op het standpunt dat de verzuimboete terecht en tot de juiste hoogte is opgelegd, aangezien eiseres niet tijdig de vereiste aangifte heeft gedaan. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

9. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.

Beoordeling van het geschil

Omkering bewijslast

10. Op grond van artikel 27e, eerste lid, van de AWR wordt de bewijslast omgekeerd en verzwaard indien de vereiste aangifte niet is gedaan.

11. Niet in geschil is dat eiseres bij brief van 28 februari 2014 uitgenodigd is tot het doen van aangifte ib/pvv en Zvw 2013 vóór 1 april 2014. Eveneens is niet in geschil dat eiseres ten tijde van de dagtekening van de uitnodiging tot het doen van aangifte, de herinnering en de aanmaning op het aangegeven adres woonde.

12. Verweerder heeft gesteld dat op 2 juni 2014 een herinnering is verstuurd aan eiseres met het verzoek om uiterlijk 17 juni 2014 aangifte ib/pvv en Zvw 2013 te doen en dat op 8 juli 2014 een aanmaning is verstuurd om uiterlijk 22 juli 2014 aangifte ib/pvv en Zvw 2013 te doen. Hij stelt tevens dat eiseres niet de vereiste aangifte heeft gedaan, omdat eiseres geen aangifte heeft ingediend binnen de in de aanmaning gestelde termijn, te weten uiterlijk op 22 juli 2014. Verweerder stelt dat daarom sprake is van omkering en verzwaring van de bewijslast.

13. Ter zitting heeft eiseres haar standpunt dat zij de herinnering en aanmaning tot het doen van aangifte ib/pvv en Zvw 2013 nimmer heeft ontvangen, ingetrokken en verklaard dat deze door allerlei omstandigheden niet de juiste aandacht hebben gekregen. Derhalve staat vast dat eiseres is uitgenodigd, herinnerd en aangemaand tot het doen van aangifte ib/pvv en Zvw 2013. Eiseres heeft een nihilaangifte ingediend op 17 september 2015, hetgeen na het verstrijken van de in de aanmaningsbrief gestelde termijn is, te weten na 22 juli 2014. Eiseres heeft derhalve geen aangifte ingediend binnen de in de aanmaning gestelde termijn, waardoor de rechtbank van oordeel is dat eiseres niet de vereiste aangifte heeft gedaan en op grond van artikel 27e, eerste lid, van de AWR de bewijslast dient te worden omgekeerd en verzwaard..

14. Eiseres heeft ter zitting gesteld dat niet is voldaan aan de vereiste van omkering en verzwaring van de bewijslast, omdat de werkelijke verschuldigde belasting niet ruimschoots afwijkt van de verschuldigde belasting volgens de ingediende aangifte, het verschil niet aanzienlijk is en dat eiseres ten tijde van het doen van aangifte zich er niet van bewust was dat een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde belasting niet zou worden aangegeven. Deze argumenten zien eraan voorbij dat er reeds reden is om de bewijslast om te keren en te verzwaren nu eiseres tijdig in het geheel geen aangifte heeft gedaan (vgl. Hoge Raad 9 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:2988).

Ondernemingskosten

15. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres een onderneming drijft en een ondernemer is voor de Wet IB 2001. Daarmee is zij een administratieplichtige in zin van artikel 52 van de AWR. Op grond van het eerste lid van dit artikel zijn administratieplichtigen gehouden van hun vermogenstoestand en van alles betreffende hun bedrijf, zelfstandig beroep of werkzaamheid naar de eisen van dat bedrijf, beroep of werkzaamheid op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere administratieve gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde hun rechten en verplichtingen alsmede de voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegevens hieruit duidelijk blijken.

16. Uit de gedingstukken en tijdens de zitting is naar voren gekomen dat eiseres geen sluitende administratie heeft gevoerd. Er ontbreken notanummers, waardoor er geen doorlopende nummering van de facturen is. Eiseres heeft ter zitting verklaard dat dit creditnota’s of een herziening zouden betreffen, en deze niet in de administratie zijn opgenomen. Ter zitting heeft eiseres aangevoerd dat het een hectische periode betrof en zij er daarom niet aan heeft gedacht om in detail haar administratie bij te houden. De rechtbank merkt op dat de door eiseres genoemde hectische periode, hoe vervelend ook, voor haar risico komt. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat eiseres haar administratieplicht niet is nagekomen.

17. De rechtbank stelt voorop dat het in beginsel op de weg van eiseres ligt om de aftrek van deze uitgaven als zakelijke kosten, voortvloeiend uit en indirect verband houdend met de door haar gedreven onderneming, aannemelijk te maken. Dit betekent dat eiseres, moet stellen en bij betwisting door verweerder desgevraagd moet onderbouwen dat en in hoeverre de kosten aftrekbaar zijn. Gelet op de omkering en verzwaring van de bewijslast dient eiseres te doen blijken dat zij ondernemingskosten heeft gemaakt die voor aftrek in aanmerking komen.

18. Eiseres heeft afschriften van haar bankrekening over het jaar 2013 overgelegd. Verweerder heeft gesteld dat uit deze afschriften geen zakelijke kosten blijken. De rechtbank volgt verweerder hierin.

19. Ter zitting heeft eiseres stukken overgelegd waaruit zou blijken dat zij advocaatkosten heeft gemaakt in het onderhavige jaar. Deze kosten zijn volgens eiseres ondernemingskosten en dienen in aanmerking te worden genomen. Verweerder heeft ter zitting het standpunt ingenomen dat de stukken te laat zijn overgelegd en hij geen kennis heeft kunnen nemen van deze stukken.

20. Ingevolge artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kunnen partijen tot tien dagen voor de zitting nadere stukken indienen. De rechtbank heeft ter zitting geoordeeld dat de door eiser aangedragen stukken tardief zijn gezien de redelijke afweging van de belangen van partijen en de goede procesorde. Dat eiseres ter zitting heeft aangevoerd dat zij hier niet eerder over kon beschikken, doet gelet op de administratieplicht van eiseres, hier niet aan af.

21. Gelet op het voorgaande overweegt de rechtbank als volgt. Op eiseres rust de verzwaarde bewijslast en zij dient derhalve te doen blijken dat er zakelijke kosten zijn gemaakt in het kader van haar ondernemingsactiviteiten. Eiseres kan dit onder andere aantonen door middel van facturen of bankafschriften. Eiseres heeft geen stukken overgelegd op basis waarvan zij heeft doen blijken dat dergelijke zakelijke kosten in 2013 zijn gemaakt, en de door eiseres aangedragen stukken ter zitting zijn door de rechtbank tardief verklaard en worden niet in aanmerking genomen. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat eiseres niet heeft doen blijken van ondernemingskosten die in aanmerking komen voor aftrek.

Zelfstandigenaftrek

22. Artikel 3.76, eerste lid, van de Wet IB 2001 bepaalt dat de zelfstandigenaftrek geldt voor de ondernemer die aan het urencriterium voldoet. Het derde lid van dat artikel bepaalt dat indien de ondernemer in een of meer van de vijf voorafgaande kalenderjaren geen ondernemer was en bij hem in die periode niet meer dan tweemaal zelfstandigenaftrek is toegepast, de zelfstandigenaftrek wordt verhoogd met € 2.123.

23. Op grond van artikel 3.6, eerste lid, van de Wet IB 2001 wordt verstaan onder urencriterium: het gedurende het kalenderjaar besteden van ten minste 1.225 uren aan werkzaamheden voor een of meer ondernemingen waaruit de belastingplichtige als ondernemer winst geniet, indien (a) de tijd die in totaal wordt besteed aan die ondernemingen en het verrichten van werkzaamheden in de zin van de afdelingen 3.3 en 3.4, grotendeels wordt besteed aan die ondernemingen.

24. Eiseres stelt dat zij voldoet aan het urencriterium. Verweerder betwist dat eiseres voldoet aan het urencriterium. De rechtbank overweegt als volgt.

25. Eiseres dient gezien de omkering van de bewijslast te doen blijken dat zij aan het urencriterium heeft voldaan en derhalve ten minste 1.225 uren aan haar onderneming heeft besteed. Eiseres had, om te doen blijken dat zij voldoet aan het urencriterium voor het jaar 2013, een uitgebreid gespecificeerd overzicht van de werkzaamheden van de onderneming, de tijd die aan werkzaamheden in de onderneming is besteed of primaire bescheiden met een overzicht wanneer welke werkzaamheden zijn verricht (bijvoorbeeld door middel van een agenda) kunnen overleggen. Nu eiseres geen bewijsstukken heeft overgelegd waaruit de besteding van de vermelde uren en de verrichte werkzaamheden door eiseres kunnen worden afgeleid, is de rechtbank van oordeel dat eiseres niet heeft doen blijken dat zij ten minste 1.225 uren aan haar onderneming heeft besteed.

26. Eiseres stelt bovendien dat zij in voorgaande jaren de zelfstandigenaftrek heeft genoten, hetgeen de rechtbank begrijpt als een verzoek op het vertrouwensbeginsel. Naar het oordeel van de rechtbank kan eiseres geen vertrouwen ontlenen aan dit gegeven, aangezien op jaarbasis moet worden vastgesteld of eiseres aan het urencriterium voldoet. Als gevolg hiervan dient elk jaar aannemelijk te worden gemaakt of aan het urencriterium is voldaan, waardoor dit beroep eveneens niet slaagt.

MKB-winstvrijstelling

27. Op grond van artikel 3.79a van de Wet IB 2001 bedraagt de MKB-winstvrijstelling 14% van het gezamenlijke bedrag van de winst die de belastingplichtige als ondernemer geniet uit een of meer ondernemingen, nadat dit is verminderd met de ondernemingsaftrek.

28. Eiseres stelt dat verweerder bij het vaststellen van de aanslag ib/pvv 2013 geen rekening heeft gehouden met de toepassing van de MKB-winstvrijstelling. Verweerder stelt dat wel rekening is gehouden met de MKB-winstvrijstelling en verwijst naar de overgelegde uitspraak op bezwaar, waarin de belastbare winst is vastgesteld door de MKB-winstvrijstelling van 14% van het resultaat af te halen. De belastbare winst is vastgesteld op € 5.646 (€ 6.566 minus € 920).

29. Gelet op de overgelegde uitspraak op bezwaar faalt deze grief van eiseres.

Stakingsaftrek

30. Artikel 3.79, eerste lid, van de Wet IB 2001 bepaalt dat de stakingsaftrek geldt voor de ondernemer die als ondernemer in het kalenderjaar winst behaalt (a) met of bij het staken van een of meer gehele ondernemingen. Artikel 3.79, tweede lid, van de Wet IB 2001 bepaalt dat de stakingsaftrek gelijk is aan het bedrag van de in het eerste lid bedoelde winst, maar niet meer bedraagt dan € 3.630.

31. Eiseres stelt dat de onderneming in het loop van het jaar 2013 is gestaakt. Ter zitting heeft eiseres aangevoerd dat onterecht geen rekening is gehouden met de stakingsaftrek door verweerder. Ter onderbouwing wijst eiseres erop dat geen urencriterium geldt voor de toepassing van de stakingsaftrek zoals dat wel geldt voor de toepassing van de zelfstandigenaftrek.

32. De rechtbank stelt voorop dat op eiseres, die zich op de toepassing van de stakingsaftrek beroept, de bewijslast rust te doen blijken dat zij haar onderneming in 2013 heeft gestaakt. De rechtbank overweegt als volgt. Eiseres heeft in dit kader enkel de blote stelling ingenomen dat de activiteiten in het jaar 2013 reeds zijn gestaakt. Verweerder heeft een uittreksel van de Kamer van Koophandel overgelegd waaruit blijkt dat de onderneming gestaakt is per 1 februari 2014. De rechtbank is van oordeel dat eiseres niet is geslaagd in de op haar rustende bewijslast. Eiseres heeft namelijk niet doen blijken dat de onderneming in het jaar 2013 is gestaakt, waardoor niet toegekomen wordt aan de stakingsaftrek. Deze grief faalt derhalve.

Verzuimboete

33. Eiseres is bij brief van 28 februari 2014 uitgenodigd tot het doen van aangifte ib/pvv 2013 vóór 1 april 2014. Verweerder heeft gesteld dat op 2 juni 2014 een herinnering is verstuurd aan eiseres met het verzoek om uiterlijk 17 juni 2014 aangifte te doen en dat op 8 juli 2014 een aanmaning is verstuurd om uiterlijk 22 juli 2014 aangifte te doen. Eiseres heeft ter zitting erkend deze te hebben ontvangen maar door omstandigheden er niet de juiste aandacht aan te hebben besteed.

34. Op grond van artikel 67a van de AWR (tekst 2013) kan de inspecteur een verzuimboete opleggen wanneer niet binnen een in de aanmaning gestelde termijn aangifte wordt gedaan. Op grond van paragraaf 21, tweede lid, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (hierna: BBBB) (tekst 2013) wordt er in dat geval een boete opgelegd van € 226. Nu vaststaat dat eiseres de uitnodiging tot het doen van aangifte, de herinnering en de aanmaning heeft ontvangen, en niet binnen de aanmaning gestelde termijn aangifte heeft gedaan, is de rechtbank van oordeel dat de verzuimboete terecht is opgelegd.

35. Eiseres stelt zich op het standpunt dat sprake is van afwezigheid van alle schuld (hierna: AVAS). Bij het opleggen van een verzuimboete wordt geen onderscheid gemaakt in de mate van schuld of nalatigheid van eiseres. Wel moet bij afwezigheid van alle schuld aan de zijde van eiseres het opleggen van de verzuimboete achterwege blijven. Van AVAS is sprake indien eiseres alle in de gegeven omstandigheden van haar in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om te bewerkstelligen dat tijdig aangifte werd gedaan (vgl. Hoge Raad 15 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA7184).

36. De stelling dat eiseres meerdere malen heeft gevraagd aan [bedrijf 1] , te weten een bedrijf dat maatschappelijke dienstverlening levert, aangifte te doen is daartoe niet voldoende. Het feit dat eiseres in de veronderstelling was dat [bedrijf 1] dit voor haar zou regelen is, komt voor risico en rekening van eiseres. Dat eiseres, nadat [bedrijf 1] aangegeven heeft dat eiseres zelf verantwoordelijk was voor het doen van aangifte en eiseres haar aangifte vervolgens heeft laten verzorgen door Administratiekantoor [bedrijf 2] , maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. Niet gesteld of gebleken is dat eiseres nog andere inspanningen heeft verricht om het te laat doen van aangifte te voorkomen. Onder die omstandigheden is niet aannemelijk geworden dat er sprake is van AVAS.

37. Eiseres stelt bovendien dat de verzuimboete niet passend en geboden is en verwijst naar paragraaf 7 van het BBBB. Ter onderbouwing van haar standpunt wijst eiseres ter zitting op de verhouding van de verzuimboete en haar financiële omstandigheden. Verweerder is van mening dat de verzuimboete passend en geboden is.

38. De rechtbank dient te beoordelen of, gelet op alle in aanmerking komende omstandigheden van het gegeven geval, verweerder terecht en tot de juiste hoogte een verzuimboete heeft opgelegd (vgl. Hoge Raad 10 juni 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT7216) en overweegt als volgt. Eiseres heeft weliswaar gesteld maar niet inzichtelijk gemaakt dat het haar aan draagkracht ontbreekt om de boete te betalen. Daarbij acht de rechtbank relevant dat de boete niet fors is. Dat eiseres gedurende het jaar 2013 diverse bedragen heeft geleend, financieel is ondersteund, alsmede diverse zaken heeft verpand, neemt de rechtbank bij de beoordeling in aanmerking. De rechtbank heeft geconstateerd dat reeds eerder over belastingjaar 2010 aan eiseres een boete is opgelegd. Voorts neemt de rechtbank in ogenschouw dat de wetgever de verzuimboetes bij aanslagbelastingen bewust heeft verhoogd, om zo de bereidheid van belastingplichtigen te versterken om hun wettelijke verplichtingen na te komen (Kamerstukken II, 2008-2009, 32128, nr. 3 p. 34-35). Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de verzuimboete passend en geboden is.

Immateriële schadevergoeding

39. Eiseres heeft een verzoek tot toekenning van een immateriële schadevergoeding gedaan wegens overschrijding van de redelijke termijn. Verweerder heeft aangevoerd dat geen sprake is van overschrijding van de redelijke termijn. Ten aanzien hiervan overweegt de rechtbank als volgt.

40. Ingevolge het arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252, wordt indien de redelijke termijn is overschreden, behoudens bijzondere omstandigheden, verondersteld dat de belanghebbende immateriële schade heeft geleden in de vorm van spanning en frustratie. Voor een uitspraak in eerste aanleg heeft te gelden dat deze niet binnen een redelijke termijn geschiedt indien de rechtbank niet binnen twee jaar nadat die termijn is aangevangen uitspraak doet, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De termijn vangt als regel aan op het moment waarop verweerder het bezwaarschrift ontvangt. Indien de redelijke termijn is overschreden, dient als uitgangspunt voor de schadevergoeding een tarief te worden gehanteerd van

€ 500 per half jaar dat die termijn is overschreden, waarbij ter bepaling van de totale vergoeding de geconstateerde overschrijding naar boven wordt afgerond.

41. Het door eiseres ingediende bezwaarschrift tegen de afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslagen ib/pvv en Zvw 2013 is op 24 januari 2020 door verweerder ontvangen. De uitspraken op bezwaar zijn gedagtekend op 28 september 2020. De rechtbank doet op 17 januari 2022 uitspraak. Daarmee is de redelijke termijn voor de beslechting van het geschil in deze zaken niet overschreden.

Slotsom

42. Gelet op het vorenoverwogene dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.

Proceskosten

43. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H. de Soeten, rechter, in aanwezigheid van mr. M.L. Berkhof, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 januari 2022.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel