Home

Rechtbank Noord-Holland, 24-05-2022, ECLI:NL:RBNHO:2022:4693, HAA 20-6430

Rechtbank Noord-Holland, 24-05-2022, ECLI:NL:RBNHO:2022:4693, HAA 20-6430

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
24 mei 2022
Datum publicatie
7 juli 2022
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2022:4634
Zaaknummer
HAA 20-6430

Inhoudsindicatie

WOZ

Eiser is slechts gerechtigd bezwaar te maken als de WOZ-beschikking tot hem is gericht of als een vermogensbestanddeel van hem is begrepen in het voorwerp waarop die beschikking betrekking heeft (vergelijk artikel 30, eerste lid, Wet WOZ, gelezen in verbinding met artikel 26a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, en artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht). Geen van beide is het geval.

Ten eerste is eiser als enkel legataris geen erfgenaam van .. Een legaat is namelijk een uiterste wilsbeschikking waarin de erflater aan een of meer personen een vorderingsrecht toekent ten laste van, in beginsel, de gezamenlijke erfgenamen (zie artikel 4:117 BW). De tot de erfgenamen van.. gerichte WOZ-beschikking is daarom niet mede tot eiser gericht.

Ten tweede is ook geen vermogensbestanddeel van eiser begrepen in het voorwerp van de WOZ-beschikking. Elke aanwijzing ontbreekt dat eiser ten tijde van het nemen van de beschikking, of zelfs toen daartegen bezwaar werd gemaakt, meer had dan een recht op levering van de woning. En een recht op levering is niet het voorwerp waarop een WOZ-beschikking betrekking heeft. De situatie van eiser verschilt niet wezenlijk van die van een koper die na het sluiten van een koopovereenkomst het recht op levering van een onroerende zaak heeft verkregen. Ook die koper is niet gerechtigd bezwaar te maken tegen een WOZ-beschikking die is gericht tot de verkoper van de betrokken onroerende zaak.

Omdat eiser niet gerechtigd is bezwaar te maken tegen de WOZ-beschikking, had verweerder het door eiser gemaakte bezwaar daartegen niet-ontvankelijk moeten verklaren. De rechtbank zal alsnog doen wat verweerder reeds had behoren te doen (vergelijk Hoge Raad 21 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AT3051). Aan een inhoudelijke beoordeling van het beroep van eiser wordt bij deze uitkomst niet toegekomen.

Uitspraak

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

zaaknummer: HAA 20/6430

(gemachtigde: A. Öztürk),

en

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak van verweerder op zijn bezwaar tegen de tot de erfgenamen van [naam 1] gerichte beschikking van 27 juli 2020 (hierna: de WOZ-beschikking) waarbij krachtens artikel 26 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [woning] (hierna: de woning) voor het kalenderjaar 2020 is vastgesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Eiser heeft een nader stuk ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden 21 april 2022 te Haarlem. Namens verweerder is mr. [naam 2] verschenen. Eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Blijkens gegevens van PostNL is de op 9 februari 2022 per aangetekende post aan de gemachtigde van eiser toegezonden uitnodiging om op de zitting te verschijnen op 10 februari 2022 door de gemachtigde ontvangen. Eiser is daarom tijdig en op de juiste wijze uitgenodigd, zodat de zitting doorgang kon vinden.

De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om eiser in de gelegenheid te stellen zich over een ontvankelijkheidskwestie uit te laten.

Eiser heeft niet gereageerd op de brief van de rechtbank van 21 april 2022, waarin hem de hiervoor bedoelde gelegenheid is geboden en die volgens gegevens van PostNL op 23 april 2022 is ontvangen door zijn gemachtigde.

Nadat partijen zijn gewezen op hun recht ter nadere zitting te worden gehoord, heeft geen van de partijen verklaard dat zij gebruik wil maken van dit recht. De rechtbank heeft daarop het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Feiten

1. Op 1 september 2020 is uit naam van eiser bezwaar gemaakt tegen de WOZ-beschikking. Verweerder heeft dit bezwaar bij uitspraak van 27 november 2020 ongegrond verklaard.

2. Naar aanleiding van het verzoek van de rechtbank om een verklaring van erfrecht en een machtiging van alle erven over te leggen, heeft eiser een door Demenint Keinhuis Notariaat opgemaakte verklaring overgelegd die hij en zijn echtgenote op 9 september 2020 hebben ondertekend. Verklaard wordt dat zij hebben kennisgenomen van de voor hen van belang zijnde gedeelten van het testament van wijlen mevrouw [naam 1] , waaronder:

“Ik legateer, niet vrij van erfbelasting, niet vrij van de kosten op de afgifte vallende, om te worden afgegeven binnen twee maanden nadat de definitieve aanslag erfbelasting is opgelegd, aan de heer [eiser] en mevrouw [naam 3] (…) tezamen en voor gelijke delen, danwel de langstlevende hunner alleen:

mijn woonhuis met ondergrond en verdere aanhorigheden aan de [woning] , Kadastraal bekend gemeente [#] .”

Geschil

3. In beroep voert eiser aan dat de voor de woning vastgestelde waarde te hoog is. Ambtshalve ziet de rechtbank zich evenwel eerst voor de vraag gesteld of verweerder het uit naam van eiser gemaakte bezwaar terecht ontvankelijk heeft geacht.

Beoordeling

4. Eiser is slechts gerechtigd bezwaar te maken als de WOZ-beschikking tot hem is gericht of als een vermogensbestanddeel van hem is begrepen in het voorwerp waarop die beschikking betrekking heeft (vergelijk artikel 30, eerste lid, Wet WOZ, gelezen in verbinding met artikel 26a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, en artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht). Geen van beide is het geval.

5. Ten eerste is eiser als enkel legataris geen erfgenaam van [naam 1] . Een legaat is namelijk een uiterste wilsbeschikking waarin de erflater aan een of meer personen een vorderingsrecht toekent ten laste van, in beginsel, de gezamenlijke erfgenamen (zie artikel 4:117 BW). De tot de erfgenamen van [naam 1] gerichte WOZ-beschikking is daarom niet mede tot eiser gericht.

6. Ten tweede is ook geen vermogensbestanddeel van eiser begrepen in het voorwerp van de WOZ-beschikking. Elke aanwijzing ontbreekt dat eiser ten tijde van het nemen van de beschikking, of zelfs toen daartegen bezwaar werd gemaakt, meer had dan een recht op levering van de woning. En een recht op levering is niet het voorwerp waarop een WOZ-beschikking betrekking heeft. De situatie van eiser verschilt niet wezenlijk van die van een koper die na het sluiten van een koopovereenkomst het recht op levering van een onroerende zaak heeft verkregen. Ook die koper is niet gerechtigd bezwaar te maken tegen een WOZ-beschikking die is gericht tot de verkoper van de betrokken onroerende zaak.

7. Omdat eiser niet gerechtigd is bezwaar te maken tegen de WOZ-beschikking, had verweerder het door eiser gemaakte bezwaar daartegen niet-ontvankelijk moeten verklaren. De rechtbank zal alsnog doen wat verweerder reeds had behoren te doen (vergelijk Hoge Raad 21 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AT3051). Aan een inhoudelijke beoordeling van het beroep van eiser wordt bij deze uitkomst niet toegekomen.

Proceskosten

8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Het beroep is slechts gegrond op een ambtshalve door de rechtbank bijgebrachte grond die ertoe leidt dat het bezwaar alsnog niet-ontvankelijk wordt verklaard in plaats van ongegrond. Niet kan worden gezegd dat eiser daardoor geheel of gedeeltelijk in het gelijk is gesteld (vergelijk Hoge Raad 14 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1336). Eiser heeft geen enkel rechtens relevant belang bij de beslissing zijn bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren.

Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart het beroep gegrond;

-

vernietigt de uitspraak op bezwaar;

-

verklaart het bezwaar niet-ontvankelijk;

-

bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar, en

-

draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48 aan eiser te vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J. Blokland, rechter, in aanwezigheid van N. Joacim, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 mei 2022.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel