Rechtbank Noord-Holland, 08-04-2022, ECLI:NL:RBNHO:2022:4657, AWB - 20 _ 2668
Rechtbank Noord-Holland, 08-04-2022, ECLI:NL:RBNHO:2022:4657, AWB - 20 _ 2668
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Holland
- Datum uitspraak
- 8 april 2022
- Datum publicatie
- 17 juni 2022
- ECLI
- ECLI:NL:RBNHO:2022:4657
- Zaaknummer
- AWB - 20 _ 2668
Inhoudsindicatie
Eiseres is op verschillende beurzen actief als marketmaker en proprietary trader. De rechtbank is van oordeel dat de door eiseres afgenomen diensten van verschillende dienstverleners uit andere lidstaten van de EU niet vallen onder de vrijstelling voor de handelingen, bemiddeling daaronder begrepen, doch uitgezonderd bewaring en beheer, inzake effecten en andere waardepapieren als bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel i, ten tweede, van de Wet OB 1968. Ook het beroep van eiseres op het gelijkheidsbeginsel faalt. De rechtbank vermindert de verzuimboete in verband met overschrijding van de redelijke termijn.
Uitspraak
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/2668
(gemachtigde: F.F.M. Straathof RA),
en
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiseres over het tijdvak 1 januari 2014 tot en met 31 december 2018 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd ten bedrage van € 205.222. Gelijktijdig heeft verweerder bij afzonderlijke beschikkingen een bedrag aan belastingrente in rekening gebracht van € 17.297 en een verzuimboete opgelegd van € 1.000.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag verminderd tot een bedrag van € 193.933, de belastingrente verminderd tot een bedrag van € 16.257 en de verzuimboete verminderd tot een bedrag van € 900.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Verweerder heeft een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 maart 2022 te Haarlem.
Eiseres is vertegenwoordigd door gemachtigde voornoemd. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam 1] , mr. [naam 2] , mr. [naam 3] en mr. [naam 4] .
Overwegingen
Feiten
1. Eiseres is ondernemer in de zin van artikel 7, eerste lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB). Zij is actief als marketmaker. In dat kader geeft zij op beurzen continu bied- en laatprijzen af voor bepaalde financiële instrumenten, waarvoor zij bereid is deze te kopen of te verkopen. Daarnaast is eiseres zelfstandig lid van verschillende effectenbeurzen, waar zij handelt als proprietary trader. Dit houdt in dat eiseres op deze beurzen voor eigen rekening en risico handelt in verschillende financiële instrumenten.
2. Eiseres opereert vanuit twee handelslocaties, in [plaats 1] en [plaats 2] . Deze locaties zijn uitgerust met zogenoemde low latency IT-infrastructuur voor de professionele handel. Dit houdt in dat eiseres gebruikmaakt van complexe handelssoftware en handelsalgoritmes in combinatie met zeer snelle handelsverbindingen om binnen de kortst mogelijke tijd informatie te verwerken om zo een positief handelsresultaat te kunnen behalen.
3. Eiseres laat haar handelstransacties uitvoeren/afwikkelen via effectenbeurzen. De beurzen brengen voor het bij elkaar brengen van vraag en aanbod (trade matching) vergoedingen aan eiseres in rekening, zogenoemde membership fees. Deze vergoedingen bestaan uit een vast deel en/of een variabel deel per tot stand gekomen transactie.
4. Voor het kunnen verrichten van haar activiteiten heeft eiseres in de jaren 2014 tot en met 2018 diensten afgenomen van verschillende dienstverleners uit andere lidstaten van de Europese Unie. Het betreft onder meer de volgende diensten:
Naam dienstverlener |
Omschrijving prestatie op de factuur |
omzetbelastingbedrag |
[bedrijf 1] AG |
“Connection Fees” en “ [naam 5] ” |
€ 546 |
[bedrijf 2] AG |
“ [naam 6] ”, “Connection via [naam 7] /indirect fee” en “Other connection fees” |
€ 42.536 |
[bedrijf 3] Ltd. |
“ [naam 8] ”, “ [naam 9] ”, “ [naam 10] ”, “ [naam 11] ” e.a. |
€ 41.876 |
[bedrijf 4] LLP |
“Direct Connect Fees” en “ [naam 12] ” |
€ 20.861 |
[bedrijf 5] Ltd. |
“Market Access Port – 1 Gb”, “Cross Connect Fiber” en “DMA Access-SWX” |
€ 12.735 |
[bedrijf 6] Ltd. |
“ [naam 13] ”, “ [naam 14] ” en “ [naam 15] ” |
€ 3.630 |
Totaal |
€ 122.184 |
5. Eiseres heeft in haar periodieke aangiften omzetbelasting over tijdvakken in de jaren 2014 tot en met 2018 geen omzetbelasting voldaan voor de onder 4 genoemde diensten. Zij heeft de verlegde omzetbelasting over deze diensten ook niet aangegeven in een door haar ingediende suppletieaangifte over het jaar 2018.
Geschil 6.In geschil is of eiseres ten aanzien van de door haar afgenomen diensten als omschreven onder 4 omzetbelasting verschuldigd is op grond van de verleggingsregeling, op welk standpunt verweerder zich stelt, of dat deze diensten onder de vrijstelling vallen als bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel i, ten tweede, van de Wet OB, zoals eiseres heeft aangevoerd.
7. Tussen partijen is niet in geschil dat indien het gelijk volledig aan eiseres is, de naheffingsaanslag met een bedrag van € 122.184 dient te worden verminderd tot € 71.749, en de rentebeschikking en de boetebeschikking in dezelfde mate moeten worden verminderd
8. Voor de standpunten van partijen verwijst de rechtbank verder naar de gedingstukken en het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting.
Beoordeling van het geschil
9. Ingevolge artikel 11, eerste lid, onderdeel i, ten tweede, van de Wet OB zijn de handelingen, bemiddeling daaronder begrepen, doch uitgezonderd bewaring en beheer, inzake effecten en andere waardepapieren met uitzondering van documenten welke goederen vertegenwoordigen, van de belasting vrijgesteld. Artikel 11, eerste lid, onderdeel i, ten tweede, van de Wet OB vormt de implementatie van artikel 135, eerste lid, onderdeel f, van Richtlijn 2006/112/EG (BTW-richtlijn).Volgens vaste rechtspraak kunnen verrichte diensten enkel als vrijgestelde handelingen in de zin van artikel 135, eerste lid, onderdeel f, van de BTW-richtlijn worden gekwalificeerd wanneer zij over het geheel genomen een afzonderlijk geheel vormen, dat de kenmerkende en essentiële functies van de in dit onderdeel beschreven dienst vervult (vergelijk HvJ EU 13 december 2001, CSC Financial Services Ltd, C‑235/00, ECLI:EU:C:2001:696 (hierna: het arrest-CSC), punt 25, en de daar aangehaalde jurisprudentie).
10. De rechtbank gaat er gelet op de standpunten van partijen en de feiten van het geding bij haar beoordeling van het geschil van uit dat de onder 4 genoemde diensten zelfstandige, separaat in aanmerking te nemen diensten zijn. Dit betekent dat die diensten voor de omzetbelasting op basis van hun eigen kenmerken dienen te worden beoordeeld.
11. Voor zover eiseres heeft bedoeld te stellen dat de onder 4 genoemde diensten zijn vrijgesteld omdat sprake zou zijn van handelingen inzake effecten of andere waardepapieren, volgt de rechtbank eiseres hierin niet. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
12. De handel in waardepapieren houdt verrichtingen in die de rechtsbetrekking en de financiële relaties tussen partijen wijzigen en die vergelijkbaar zijn met de verrichtingen bij een overmaking of een betaling. De verrichting van een gewone materiële, technische of administratieve dienst die geen juridische en financiële wijzigingen meebrengt, valt niet onder de vrijstelling van artikel 135, eerste lid, onderdeel f, van de BTW-richtlijn. De enkele omstandigheid dat een bepaald element onontbeerlijk is om een vrijgestelde handeling te kunnen verrichten, rechtvaardigt niet de conclusie dat de dienst waarvan dit element een bestanddeel is, is vrijgesteld (vergelijk het arrest-CSC, punten 28 en 32, en de daarin aangehaalde jurisprudentie).
13. De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat vooral van belang is of de onder 4 vermelde diensten juridische en financiële wijzigingen meebrengen die vergelijkbaar zijn met de wijzigingen die voortvloeien uit transacties in effecten zelf. Eiseres heeft, mede gezien de weerspreking van verweerder daarvan, niet aannemelijk gemaakt dat de diensten tot gevolg hebben dat de financiële of juridische positie van betrokken partijen in de hiervoor bedoelde zin wijzigt. De diensten hebben, zo begrijpt de rechtbank uit hetgeen partijen hebben gesteld en de op de facturen vermelde teksten, betrekking op de elektronische verbinding met (de elektronische handelsomgeving van) bepaalde beurzen. De diensten leiden dus ertoe dat eiseres technisch in staat wordt gesteld om te kunnen handelen op die beurzen. Het gaat om technische diensten zonder enig gevolg dat kenmerkend en essentieel is voor een vrijgestelde handeling inzake effecten of andere waardepapieren. Voor zover eiseres in dit verband heeft gesteld dat de diensten onontbeerlijk zijn voor het handelen op de effectenbeurzen dan wel alleen bij de betreffende dienstverlener kunnen worden afgenomen, is dat onvoldoende om te concluderen dat de vrijstelling van toepassing is.
14. Voor zover eiseres heeft bedoeld te stellen dat de onder 4 genoemde diensten zijn vrijgesteld omdat sprake zou zijn van bemiddeling inzake effecten en andere waardepapieren, overweegt de rechtbank als volgt.
15. Met het begrip bemiddeling in de context van artikel 135, eerste lid, onderdeel f, van de BTW-richtlijn wordt gedoeld op een activiteit van een tussenpersoon die niet de plaats inneemt van een partij bij een contract betreffende een financieel product en wiens activiteit verschilt van de typische contractuele prestaties die door de partijen bij zulke contracten worden verricht. Bemiddeling is een dienstverrichting ten behoeve van een contractpartij die door deze laatste als afzonderlijke tussenkomst wordt vergoed en die tot doel heeft het nodige te doen opdat twee partijen een contract sluiten, zonder dat de bemiddelaar een eigen belang heeft inzake de inhoud van dit contract (zie HvJ 5 juli 2012, DTZ Zadelhoff, C-259/11, ECLI:EU:C:2012:423, punt 27).
16. De onder 4 genoemde diensten leiden ertoe dat eiseres op technische wijze in staat wordt gesteld de gewenste transacties in effecten te verrichten. De diensten zijn vergelijkbaar met de in 2.1.4 en 2.1.6 van de het arrest van de Hoge Raad van 13 oktober 2017, ECLI:NL:HR:2017:2598, genoemde connectivity-diensten en market access services. In dat arrest oordeelde de Hoge Raad dat die dienstverlening naar haar aard geen bemiddeling in de zin van artikel 11, eerste lid, onderdeel i, ten tweede, van de Wet OB is. De rechtbank oordeelt dienovereenkomstig over de onder 4 genoemde diensten.
17. Ten slotte slaagt het beroep van eiseres op het gelijkheidsbeginsel niet. Eiseres heeft in dit verband gesteld dat de onder 4 genoemde diensten gelijk zijn aan de dienstverlening in ruil waarvoor membership fees worden betaald, welke vrijgesteld zijn op grond van artikel 11, eerste lid, onderdeel i, ten tweede, van de Wet OB. Gelet op de geringe informatie die eiseres heeft verstrekt over de onder 4 genoemde diensten en de weerspreking door verweerder ter zitting dat de membership fees per definitie vrijgesteld zijn, heeft eiseres niet voldoende onderbouwd laat staan aannemelijk gemaakt dat sprake is van gelijksoortige diensten die ongelijk worden behandeld.
Belastingrente
18. Nu de naheffingsaanslag niet wordt verminderd, wordt de bijbehorende beschikking belastingrente ook niet verminderd. Eiseres heeft geen afzonderlijke gronden tegen de beschikking belastingrente aangevoerd.
Verzuimboete
19. Eiseres heeft ter zitting desgevraagd bevestigd geen zelfstandige gronden tegen de boete voor het jaar 2018 aan te voeren, en het bedrag van € 900 te hebben geaccepteerd. De rechtbank zou ook geen aanleiding zien de boete te verminderen, ware het niet dat de redelijke termijn voor de berechting daarvan in eerste aanleg is overschreden (vergelijk Hoge Raad 22 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AO9006).
20. De rechtbank stelt het aanvangsmoment van de redelijke termijn op 10 juli 2019, de datum van het conceptrapport van het boekenonderzoek. Uit dit rapport kon eiseres voor het eerst opmaken dat verweerder voornemens was om een verzuimboete aan haar op te leggen. Dit betekent dat de redelijke termijn met negen maanden is overschreden. Voor de aan de overschrijding verbonden consequenties hanteert de rechtbank de uitgangspunten van het gerechtshof Amsterdam zoals neergelegd in de uitspraak van 2 juli 2009, ECLI:NL:GHAMS:2009:BJ1298. Bij een overschrijding van de redelijke termijn van zes tot twaalf maanden hanteert de rechtbank daarom een vermindering van de boete met 10% naar een bedrag van € 810.
Proceskosten
21. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.