5. Eiser stelt dat de auto stond geparkeerd op zijn eigen terrein. Er is dus geen sprake van openbare weg, aldus eiser. De auto is al 10 jaar lang geschorst en rijdt niet meer. Daarnaast is het duidelijk dat de vier parkeerplaatsen niet openbaar zijn omdat er een bordje bij de ingang van het terrein staat met de tekst “eigen terrein”. Als iemand op het terrein geparkeerd blijft staan die er niet hoort, doen ze een briefje op het raam. Eiser heeft zich verder op het standpunt gesteld dat andere bedrijven op het industrieterrein ook tijdelijk geschorste auto’s op hun terrein hebben staan maar dat zij geen naheffingsaanslag en boete krijgen. Ook de andere geschorste auto van eiser, die sinds 2019 naast de auto op het parkeerterrein staat, is niet beboet. Eiser vindt dat niet eerlijk en beroept zich op het gelijkheidsbeginsel. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de naheffingsaanslag en de boete.
6. Verweerder heeft de standpunten van eiser gemotiveerd weersproken. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de auto op de openbare weg stond geparkeerd waardoor de schorsingsvoorwaarden door eiser zijn geschonden. Om die reden is de naheffingsaanslag terecht opgelegd, aldus verweerder. Ter zitting heeft verweerder zich op het nadere standpunt gesteld dat de boete verminderd moet worden naar € 505, zijnde 50% van het nageheven bedrag. Verweerder concludeert dan ook tot gegrondverklaring van het beroep.
Beoordeling van het geschil
Naheffingsaanslag
7. Aan het schorsen van de tenaamstelling van een kenteken zijn voorwaarden verbonden. Eén van de voorwaarden is dat geen gebruik van de auto wordt gemaakt op de openbare weg (§ 6, Hoofdstuk IV, van de Wegenverkeerswet 1994). Op grond van artikel 35, eerste lid, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (Wet MRB) kan, wanneer de schorsing eindigt omdat met de auto gebruik van de weg wordt gemaakt als bedoeld in artikel 68, eerste lid, onderdeel d, van de Wegenverkeerswet 1994, de belasting worden nageheven.
8. Dat de auto op het parkeerterrein stond geparkeerd, wordt door eiser niet ontkend. De vraag is of het parkeerterrein moet worden aangemerkt als eigen terrein, zoals eiser stelt, of als openbare weg, zoals verweerder stelt.
9. Wat wordt verstaan onder weg is bepaald in artikel 5 van de Wet MRB en niet zoals eiser stelt, in artikel 4 van de Wegenwet. Op grond van artikel 5 van de Wet MRB wordt verstaan onder weg: elke voor het openbaar rijverkeer of ander verkeer openstaande weg en elk zodanig pad, de in de weg of het pad liggende bruggen en duikers alsmede de tot de weg behorende paden en bermen of zijkanten. Beslissend is of een terrein, in het licht van alle omstandigheden, feitelijk voor het openbaar rijverkeer openstaat (vergelijk het arrest van de Hoge Raad van 11 mei 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA4801). Daarvoor zijn van belang de feitelijke omstandigheden, zoals of door de rechthebbende (eiser) wordt geduld dat het algemene rijverkeer gebruik maakt van het terrein. Dat een parkeerterrein/-plaats op privéterrein is gelegen, hoeft dus niet te betekenen dat geen sprake kan zijn van een weg zoals zojuist omschreven (zie de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 22 juli 2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:3707).
10. De rechtbank is, op basis van een weging van de feitelijke omstandigheden, van oordeel dat het parkeerterrein feitelijk voor openbaar rijverkeer openstaat. Het terrein is voor iedereen vrij toegankelijk. Ook al staat er een bord ‘eigen terrein’, er is geen sprake van een fysieke barrière die de toegang tot het parkeerterrein blokkeert. Daarnaast heeft eiser ter zitting toegelicht dat er voor zijn bedrijf en andere bedrijven in het gebouw zakelijke bezoekers met de auto langskomen en op het terrein kunnen parkeren. Dat betekent dat het algemeen gebruik van het parkeerterrein overdag wordt geduld. Zoals is toegelicht door eiser wordt bij auto’s die er ’s avonds nog staan geparkeerd een briefje onder de ruitenwisser gedaan. Voor het in zijn algeheel dulden is het niet genoeg dat alleen
’s avonds met een briefje onder de ruitenwisser wordt verzocht het parkeerterrein te verlaten.
11. Verder moet worden geoordeeld dat door de auto op de weg te parkeren, daarmee is gebruikgemaakt van de weg. Parkeren is namelijk een vorm van gebruikmaken. Dat de auto al jaren niet meer rijdt, zoals eiser stelt, is daarbij voor de belastingheffing niet van belang. De rechtbank begrijpt wel dat eiser er geïrriteerd over is dat hij een naheffingsaanslag krijgt voor het parkeren op zijn eigen grond.
12. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat het beroep van eiser op het gelijkheidsbeginsel niet kan slagen omdat hij dat beroep niet nader heeft onderbouwd met meerdere gevallen. Eiser heeft slechts op één ander specifiek geval gewezen, namelijk zijn andere geschorste auto die ook op het parkeerterrein stond geparkeerd en kon ter zitting desgevraagd geen ander concreet en vergelijkbaar geval noemen waarin geen naheffing is opgelegd. Dat is onvoldoende voor een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel, omdat eiser daarvoor had moeten aantonen dat een juiste belastingheffing in de meerderheid van vergelijkbare gevallen achterwege is gebleven.
13. De rechtbank komt tot de conclusie dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.
14. Verweerder heeft zich op het nadere standpunt gesteld dat de boete verminderd dient te worden naar € 505. De rechtbank zal hierna beoordelen of de boete terecht is opgelegd en zo ja, of de hoogte van de (verlaagde) boete passend en geboden is.
15. Op grond van de artikelen 35 en 37 van de Wet MRB en artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen vormt het onderhavige gebruik van de weg tijdens schorsing een schending van de schorsingsvoorwaarden en dus een naheffingsgrond. Deze schending is voor boetedoeleinden gelijkgesteld met een betalingsverzuim ter zake waarvan de inspecteur de belastingplichtige een bestuurlijke boete van ten hoogste € 5.514 kan opleggen. Paragraaf 34, tweede lid van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst maximeert het boetebedrag voorts tot 100% van de niet betaalde belasting.Artikel 5:46, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat, tenzij de hoogte van de boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, het bestuursorgaan de boete afstemt op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Paragraaf 6 en 7 van het BBBB bevatten bepalingen van dezelfde strekking.
16. Geen boete kan worden opgelegd indien eiser ter zake van het verzuim geen verwijt kan worden gemaakt, bijvoorbeeld wanneer sprake is van afwezigheid van alle schuld (avas) of van een pleitbaar standpunt. Verweerder draagt de bewijslast voor het opleggen van de boete. Eiser heeft toegegeven dat hij de auto op de parkeerplaats heeft geparkeerd tijdens de schorsing. In zoverre kan hem een verwijt worden gemaakt ter zake van het schenden van de schorsingsvoorwaarden en het daaruit volgende betalingsverzuim. Op eiser rust immers de verantwoordelijkheid om na te gaan of zijn veronderstelling wel juist was dat hij geen motorrijtuigenbelasting verschuldigd zou zijn omdat hij de auto stalde op eigen grond binnen het algemeen gebruikte parkeerterrein. De regels zijn voor gevallen als het onderhavige duidelijk. Eiser heeft geen omstandigheden of feiten aangedragen waaruit de conclusie zou kunnen worden getrokken dat hem geen enkel verwijt treft. De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van avas of een pleitbaar standpunt. Gelet hierop is de verzuimboete terecht opgelegd.
17. Vervolgens moet worden beoordeeld of de hoogte van de aan eiser opgelegde boete (van € 505) voldoende is afgestemd op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan eiser kan worden verweten, rekening houdend met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser zich ervan bewust dat anderen hun auto de hele dag kunnen parkeren op het parkeerterrein. Eiser had zich dan ook moeten realiseren dat het parkeerterrein dan niet meer als eigen terrein zou kunnen gelden voor de motorrijtuigenbelasting. Op zijn minst had eiser dit moeten verifiëren. Een boete van € 505 acht de rechtbank in dit geval, gelet ook op de lange tijd (10 jaar) dat de auto al staat gestald op het parkeerterrein, passend en geboden.
18. De naheffingsaanslag blijft in stand. Omdat de boete is verlaagd van € 1.010 naar € 505 is het beroep gegrond.
19. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten, te weten reiskosten. Deze stelt de rechtbank, met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit), vast op € 10 (openbaar vervoer, 2e klasse, retour [woonplaats] – Haarlem). Voor een hogere vergoeding ziet de rechtbank geen aanleiding. De door eiser op het Formulier Proceskosten aangegeven kosten voor het versturen van aangetekende stukken komen op grond van het Besluit niet voor vergoeding in aanmerking. De kosten die eiser op het formulier heeft aangegeven bij ‘overige kosten’ komen alleen met een professionele rechtsbijstandsverlener als vertegenwoordiger voor vergoeding in aanmerking en daarvan is geen sprake.