Home

Rechtbank Noord-Holland, 04-07-2022, ECLI:NL:RBNHO:2022:5686, AWB - 22 _ 1021

Rechtbank Noord-Holland, 04-07-2022, ECLI:NL:RBNHO:2022:5686, AWB - 22 _ 1021

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
4 juli 2022
Datum publicatie
15 augustus 2022
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2022:5686
Zaaknummer
AWB - 22 _ 1021
Relevante informatie
Art. 31a lid 2 onderdeel e Wet LB, Art. 10e lid 2 onderdeel b Uitv. besl. LB, Art. 10ed lid 1 Uitv. besl. LB, Art. 10ea Uitv. besl. LB

Inhoudsindicatie

30%-regeling, wisseling van inhoudingsplichtige, gegrond.

Uitspraak

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

zaaknummer: HAA 22/1021

en

Procesverloop

Bij beschikking als bedoeld in artikel 10ei van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 (hierna: UBLB 1965) van 2 augustus 2021 heeft verweerder het verzoek van eiseres om toepassing van de bewijsregel als bedoeld in artikel 31a, tweede lid, onderdeel e, van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB 1964), gelezen in verbinding met artikel 10ea van het UBLB 1965 (de zogenoemde 30%-regeling), afgewezen.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de beschikking gehandhaafd.

Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juni 2022. Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam 1] en mr. drs. [naam 2] .

Overwegingen

Feiten

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1986 en heeft de Amerikaanse nationaliteit. Eiseres staat vanaf 3 juni 2019 onafgebroken als inwoner van Nederland ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie.

2. Eiseres was van augustus 2019 tot juli 2020 (de aanvang van het dienstverband bij [bedrijf 3] ), naar de omstandigheden beoordeeld, fiscaal inwoner van Denemarken.

3. Eiseres is van 17 juni 2019 tot en met 9 juli 2019 tewerkgesteld door [bedrijf 1] B.V. (hierna: [bedrijf 1] ) in Nederland. Een verzoek tot toepassing van de 30%-bewijsregeling namens eiseres en [bedrijf 1] is door verweerder op 18 november 2019 buiten behandeling gesteld wegens het ontbreken van stukken en het uitblijven van een reactie hierop.

4. Op 28 oktober 2019 heeft eiseres een arbeidsovereenkomst getekend met [bedrijf 2] B.V. (hierna: [bedrijf 2] ). Uiteindelijk is eiseres niet gaan werken bij [bedrijf 2] vanwege de beperkte uren die ze bij [bedrijf 2] kon werken.

5. Eiseres heeft op 15 juni 2020 een arbeidsovereenkomst getekend met [bedrijf 3] N.V. (hierna: [bedrijf 3] ). De tewerkstelling bij [bedrijf 3] is 15 juli 2020 aangevangen en eiseres is vanaf 1 februari 2021 vrijgesteld voor werkzaamheden voor [bedrijf 3] . Naar aanleiding van een arbeidsconflict heeft [bedrijf 3] met eiseres een vaststellingsovereenkomst gesloten waarbij is overeengekomen dat eiseres per 1 februari 2021 niet meer werkzaam is bij [bedrijf 3] en doorbetaling van loon krijgt tot en met 14 juli 2021. [bedrijf 3] en eiseres hebben geen verzoek ingediend tot toepassing van de 30%-bewijsregeling.

6. Op 27 januari 2021 heeft eiseres een arbeidsovereenkomst getekend met [bedrijf 4] (hierna: [bedrijf 4] ). De tewerkstelling bij [bedrijf 4] is aangevangen op 1 maart 2021 en beëindigd op 31 juli 2021. Op 8 maart 2021 heeft verweerder een verzoek tot toepassing van de 30%-bewijsregeling namens eiseres en [bedrijf 4] ontvangen, waarbij eiseres heeft aangegeven dat zij eerder vanaf 1 juni 2019 tot 1 augustus 2019 en vanaf 1 juli 2020 in Nederland heeft verbleven.

7. Na correspondentie tussen eiseres en verweerder heeft verweerder bij beschikking met dagtekening 2 augustus 2021 het verzoek tot toepassing van de 30%-bewijsregeling afgewezen, omdat eiseres onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij vanuit het buitenland is aangeworven. Nadien heeft verweerder op 17 augustus 2021 nadere informatie van eiseres ontvangen, welke verweerder heeft aangemerkt als een bezwaar tegen de afwijzende beschikking.

Geschil

8. In geschil is de vraag of eiseres recht heeft op toepassing van de 30%-regeling. Meer specifiek is in geschil of eiseres kan worden aangemerkt als een ingekomen werknemer in de zin van artikel 31a, tweede lid, van de Wet LB 1964 juncto artikel 10e, tweede lid, onderdeel b, van het UBLB 1965 bij aanvang van haar tewerkstelling bij [bedrijf 4] . Niet meer in geschil is dat eiseres niet woonachtig was in Nederland bij aanvang van haar tewerkstelling bij [bedrijf 3] en dat zij beschikt over een specifieke deskundigheid.

9. Eiseres stelt zich kortgezegd op het standpunt dat zij recht heeft op toepassing van de 30%-regeling, omdat zij kwalificeert als ingekomen werknemer die uit een ander land is aangeworven bij aanvang van de tewerkstelling bij [bedrijf 4] . Eiseres stelt, voor zover de rechtbank begrijpt, dat zij bij haar vorige dienstbetrekking bij [bedrijf 3] eveneens voldeed aan de voorwaarden van de 30%-regeling waardoor zij met toepassing van artikel 10ed van het UBLB 1965 de 30%-regeling kan toepassen bij haar dienstbetrekking bij [bedrijf 4] . Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep en vernietiging van de uitspraak op bezwaar.

10. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres geen recht heeft op toepassing van de 30%-regeling. Eiseres kwalificeert volgens verweerder niet als ingekomen werknemer bij aanvang van de tewerkstelling bij [bedrijf 4] , omdat eiseres bij het tekenen van de arbeidsovereenkomst bij [bedrijf 4] reeds woonachtig en werkzaam was in Nederland. Artikel 10ed van het UBLB 1965 is naar de mening van verweerder niet van toepassing aangezien er geen sprake is van wisseling van inhoudingsplichtige nu eiseres ten tijde van het tekenen van de dienstbetrekking bij [bedrijf 4] nog in dienst was bij [bedrijf 3] . Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

11. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.

Beoordeling van het geschil

Betalingsonmacht

12. Eiseres heeft een beroep gedaan op het bestaan van betalingsonmacht ten aanzien van de verplichting tot het betalen van griffierecht. De rechtbank heeft bij brief van 1 april 2022 het beroep op het bestaan van betalingsonmacht voorlopig toegewezen en beslist dat ter zitting nader onderzoek naar de financiële positie van eiseres is vereist. Tijdens het onderzoek ter zitting heeft de rechtbank geoordeeld dat eiseres niet aan de criteria voor betalingsonmacht voldoet en het verzoek afgewezen. Het verschuldigde griffierecht is vervolgens binnen de gestelde termijn betaald.

Kwalificeert eiseres als een ingekomen werknemer?

13. Op grond van artikel 31a, tweede lid, aanhef en onderdeel e, van de Wet LB 1964 zijn, onder bepaalde voorwaarden, vergoedingen die een inhoudingsplichtige aan een werknemer verstrekt ter zake van extra kosten van tijdelijk verblijf buiten het land van herkomst tot ten hoogste 30% van het loon en de vergoeding voor extraterritoriale kosten als vrije vergoeding aan te merken. In artikel 10ea van het UBLB 1965 is de zogenoemde bewijsregel opgenomen, die – ten aanzien van ingekomen werknemers – vereenvoudigd weergegeven, inhoudt dat vergoedingen tot 30% van het loon en de vergoeding van extraterritoriale kosten gedurende een bepaalde periode worden geacht vergoedingen van extraterritoriale kosten te zijn.

14. In artikel 10e, tweede lid, onderdeel b, van het UBLB 1965, wordt – voor zover hier van belang – onder een ingekomen werknemer verstaan: een door een inhoudingsplichtige uit een ander land aangeworven werknemer in de zin van artikel 2 van de Wet LB 1964, met een specifieke deskundigheid die op de Nederlandse arbeidsmarkt niet of schaars aanwezig is.

15. Uit de arresten van Hoge Raad 28 april, ECLI:NL:HR:2006:AW4057 en Hoge Raad 24 oktober 2008, ECLI:NL:PHR:2008:BD3167 volgt dat voor het antwoord op de vraag of een werknemer uit een ander land is aangeworven, beslissend is of de werkgever met de werknemer een arbeidsovereenkomst is aangegaan op een moment waarop de werknemer haar woonplaats buiten Nederland had en niet – anders dan in situaties als opleiding of stage – in Nederland werkzaam was. In het geval een ingekomen werknemer op een later moment een andere werkgever krijgt, is in beginsel derhalve niet (meer) sprake van aanwerving uit een ander land, zoals bedoeld in artikel 10e, tweede lid, onderdeel b, van het UBLB 1965.

16. Het Besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 23 augustus 2013, nr. DGB 2013/70 luidt, voor zover van belang, als volgt:

‘‘Vraag 27

Een inkomende werknemer werkt één dag in de week als wetenschappelijk onderzoeker bij een instelling als genoemd in artikel 10eb, derde lid van het UBLB. Op grond hiervan wordt hij aangemerkt als een werknemer met specifieke deskundigheid. Zijn loon bij deze instelling bedraagt op jaarbasis € 5.000. Deze werknemer accepteert, nadat hij vijf maanden in Nederland werkt, daarnaast een tweede dienstbetrekking bij een andere inhoudingsplichtige. Bij deze werkgever ontvangt hij een fiscaal jaarloon van € 20.000. Komt hij ook bij deze andere inhoudingsplichtige in aanmerking voor de toepassing van de bewijsregel?

Antwoord

Beslissing

Rechtsmiddel