Rechtbank Noord-Holland, 06-11-2023, ECLI:NL:RBNHO:2023:12449, AWB - 22 _ 3495 en AWB 22/3496
Rechtbank Noord-Holland, 06-11-2023, ECLI:NL:RBNHO:2023:12449, AWB - 22 _ 3495 en AWB 22/3496
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Holland
- Datum uitspraak
- 6 november 2023
- Datum publicatie
- 7 december 2023
- Zaaknummer
- AWB - 22 _ 3495 en AWB 22/3496
- Relevante informatie
- Art. 6.31 Wet IB 2001, Art. 6.40 Wet IB 2001
Inhoudsindicatie
Aftrek wegens uitgaven voor onderhoudskosten voor monumentenpanden. Verweerder is niet te kort geschoten in zijn informatieplicht. Beroep is ongegrond.
Uitspraak
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 22/3495 en HAA 22/3496
[eiser 2] , eiseres, beiden wonende te [woonplaats] ,
hierna gezamenlijk: eisers
(gemachtigde: mr. P. Rigter),
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Particulieren, kantoor Amsterdam, verweerder.
Procesverloop
HAA 22/3495:
Verweerder heeft aan eiser met dagtekening 28 oktober 2021 voor het jaar 2018 een definitieve aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een verzamelinkomen van € 82.849. Het te betalen bedrag is € 22.929, inclusief de in rekening gebrachte belastingrente van € 1.848.
HAA 22/3496:
Verweerder heeft aan eiseres met dagtekening 28 oktober 2021 voor het jaar 2018 een definitieve aanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een verzamelinkomen van € 14.189. Het te betalen bedrag is € 1.965, inclusief de in rekening gebrachte belastingrente van € 158.
Beide zaken:
Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van 8 juni 2022 de aanslagen gehandhaafd.
Eisers hebben daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft voor elke zaak een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 september 2023 te Haarlem.
Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde en vergezeld van hun dochter [naam 1] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam 7] en
mr. [naam 8].
Overwegingen
Feiten
HAA 22/3495 en HAA 22/3496:
1. Eisers wonen samen en hebben twee kinderen. Eisers zijn geheel 2018 fiscaal partners van elkaar.
2. Eiser had in 2018, al dan niet samen met eiseres, de (gedeeltelijke) eigendom van verschillende onroerende zaken. Een aantal van deze onroerende zaken zijn monumentenpanden. Het betreft in elk geval de panden aan de [straat 1] nummers [# 1] , [# 2] en [# 3] te [plaats] en een pand aan de [straat 2] , eveneens te [plaats] .
3. Op basis van historische gegevens werd aan eiser langs automatische weg een voorlopige aanslag IB/PVV 2018 opgelegd met dagtekening 15 januari 2018.
4. Op 4 oktober 2018 ontving verweerder van eiser een ‘Verzoek vaststelling aftrekbaarheid onderhoudskosten voor rijksmonumentenpand’. In het verzoek staat vermeld dat eiser de enige eigenaar is van het pand [straat 1] [# 1] en worden de totale onderhoudskosten begroot op € 100.617. Bij schrijven van 5 oktober 2018 heeft verweerder eiser om nadere informatie verzocht. Op 23 oktober 2018 ontving verweerder aanvullende stukken van eiser.
5. Na een door een taxateur van de Belastingdienst uitgevoerd onderzoek heeft verweerder bij schrijven van 12 december 2018 aan eiser – voor zover van belang –
het volgende meegedeeld:
“(…) Naar mijn oordeel is van de kosten van voorgenomen werkzaamheden een bedrag ad.
€ 73.148 aan te merken als onderhoudskosten.
De onderhoudskosten zijn, na aftrek van ontvangen of toegezegde subsidies die verband houden met deze onderhoudskosten, voor 80% aftrekbaar. Voor het moment van aftrek van onderhoudskosten verwijs ik u naar artikel 3.147 Wet Inkomstenbelasting 2001 (jaar waarin zij betaald of verrekend zijn, door u ter beschikking zijn gesteld of rentedragend zijn geworden). De inspecteur van de Belastingdienst die uw aangifte inkomstenbelasting behandelt zal het voorgaande honoreren, tenzij hij constateert dat bij de uitvoering van de werkzaamheden is afgeweken van het door mij beoordeelde restauratieplan of als blijkt dat de door u aangevoerde feiten en omstandigheden onjuist zijn. De vaststelling van het bedrag aan onderhoudskosten geldt onder het voorbehoud van wijziging van wet en regelgeving, alsmede jurisprudentie.
Deze brief heeft het karakter van een mededeling en is dus niet een voor bezwaar en beroep vatbare beschikking. (…)”
6. Op 12 november 2019 ontving verweerder de aangiftes van eisers. In de aangifte van eiser is een verzamelinkomen aangegeven van € 28.382 en zijn aftrekbare uitgaven rijksmonumentenpand aangegeven van € 54.467. In de aangifte van eiseres is een verzamelinkomen aangegeven van € 8.124 en zijn aftrekbare uitgaven rijksmonumentenpand aangegeven van € 4.052.
7. Naar aanleiding van de aangifte van eiser is met dagtekening 17 januari 2020 via geautomatiseerde weg, geheel conform de aangifte, een tweede voorlopige aanslag IB/PVV 2018 vastgesteld.
8. Bij schrijven van 17 januari 2020 is aan eiseres kenbaar gemaakt dat er geen voorlopige aanslag zou worden opgelegd.
9. Op 26 augustus 2021 heeft verweerder aan de gemachtigde van eisers verzocht om nadere informatie te verstrekken. Tussen de gemachtigde en verweerder is op 14 september 2021 telefonisch contact geweest, waarna verweerder per e-mail nogmaals om nadere informatie heeft verzocht. De gemachtigde van eisers heeft op 28 september 2021 per e-mail nadere stukken aan verweerder verstuurd.
10. Op 7 oktober 2021 heeft verweerder per e-mail een voornemen tot afwijken van de aangiftes verstuurd aan de gemachtigde. De persoonsgebonden aftrek die in de aangifte stond vermeld van € 4.052 door eiseres en € 54.467 door eiser is door verweerder in beide gevallen teruggebracht naar 0. In zijn e-mail van 12 oktober 2021 heeft de gemachtigde van eisers gereageerd op het voornemen tot afwijken van de aangiftes.
11. Vervolgens zijn de definitieve aangiftes opgelegd, zoals hiervoor onder het procesverloop is weergegeven.
Geschil 12. In geschil is het antwoord op de volgende vragen:
- Is de aftrek wegens uitgaven voor monumentenpanden terecht niet verleend?
- Is aan eisers de juiste rechtsbescherming geboden?
13. Eisers stellen – kort weergegeven – dat de inspecteur tekort is geschoten in zijn informatieplicht door eisers er niet op te wijzen in de brief van 12 december 2018, dan wel in een van de overleggen tussen eisers en verweerder, dat de wetgeving voor aftrek van onderhoudskosten voor monumentenpanden op 1 januari 2019 zou wijzigen, te meer omdat eisers toen geen adviseur hadden. Door niet te wijzen op de wetswijziging heeft verweerder eisers de mogelijkheid ontnomen om hierop in te springen en andere maatregelen te treffen om aftrek van onderhoudskosten voor monumentenpanden alsnog veilig te stellen, bijvoorbeeld het in contact treden met een accountant/belastingadviseur om vervolgstappen te ondernemen, een depotrekening te openen in 2018 of tijdig een beroep te doen op de overgangsregeling. Er is sprake van een onbetrouwbare overheid. Eisers mochten erop vertrouwen dat de aftrek wegens uitgaven voor monumentenpanden zou worden verleend, zoals in voorgaande jaren ook het geval was. Daarom dient aan eisers alsnog een aftrek wegens uitgaven voor monumentenpanden te worden verleend ter hoogte van
€ 54.467 respectievelijk € 4.052.
14. Verweerder stelt dat de aftrek wegens uitgaven voor monumentenpanden terecht niet is verleend. Er is niet aannemelijk gemaakt dat eisers ten aanzien van belastingjaar 2018 voldoen aan de voorwaarden voor de aftrek wegens uitgaven voor onderhoudskosten voor monumentenpanden. Voor de voorgenomen afschaffing van de aftrek van uitgaven onderhoudskosten monumentenpanden is eerst in 2016 en vervolgens met name in 2018 behoorlijk wat aandacht geweest. Het is moeilijk voor te stellen dat eiser, die eigenaar is van meerdere monumentenpanden en eerder te maken heeft gehad met de aftrek, in het geheel niet op de hoogte was van de plannen van de regering om de aftrek af te schaffen. Het lag op de weg van eiser om zich tijdig te laten informeren en adviseren door een professionele derde. Dit geldt te meer als het financiële belang aanzienlijk is. De belastingrente dient volgens verweerder verminderd te worden met € 198, op basis van jurisprudentie en voortschrijdend inzicht. Het beroep is in zoverre gegrond.
15. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
Relevante regelgeving
16. Op grond van het inmiddels vervallen artikel 6.31 Wet IB 2001, was het tot en met 2018 mogelijk om 80% van de drukkende uitgaven wegens onderhoudskosten van monumentenpanden als persoonsgebonden aftrek in aanmerking te nemen.
In artikel 6.40 van de Wet IB 2001 is bepaald dat de uitgaven ter zake van persoonsgebonden aftrekposten voor aftrek in aanmerking komen op het tijdstip dat ze zijn betaald, verrekend, ter beschikking zijn gesteld of rentedragend zijn geworden.
17. Op 20 september 2016 is het wetsvoorstel Wet fiscale maatregelen rijksmonumenten en scholing ingediend bij de Tweede Kamer waarin wordt voorgesteld de aftrek wegens onderhoudskosten voor monumentenpanden te laten vervallen per 1 januari 2017. In de brief van 9 november 2016 bericht de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: OCW) dat het wetsvoorstel vooralsnog wordt aangehouden. In de brief van 14 november 2016 schrijft de minister van OCW dat het aanhouden van het wetsvoorstel betekent dat de mogelijkheid tot fiscale aftrek voor onderhoud van monumenten in 2017 blijft bestaan, maar dat het uitgangspunt is deze aftrek per 1 januari 2018 af te schaffen. In de brief van 30 juni 2017 schrijft de minister van OCW dat in verband met de benodigde voorbereidingstijd is besloten de voorgenomen afschaffing van de aftrek van uitgaven voor monumentenpanden met een jaar uit te stellen tot 2019. Op 21 september 2018 is een nota van wijziging ontvangen door de Tweede Kamer. In het gewijzigde wetsvoorstel is het opschrift gewijzigd in Wet fiscale maatregel rijksmonumenten en staat een datum van inwerkingtreding van 1 januari 2019 vermeld. Op 16 oktober 2018 heeft de Tweede Kamer ingestemd met het wetsvoorstel. Op 18 december 2018 heeft ook de Eerste Kamer ingestemd met het wetsvoorstel. Op 28 december 2018 is de Wet fiscale maatregel rijksmonumenten gepubliceerd.
18. Op 6 mei 2019 is de Subsidieregeling overgang afschaffing fiscale aftrek van uitgaven voor monumentenpanden (hierna: de overgangsregeling) gepubliceerd in de Staatscourant. Het ministerie van OCW is belast met de uitvoering van de overgangsregeling. Deze overgangsregeling luidt – voor zover van belang – als volgt:
Artikel 3. Te subsidiëren activiteiten en hoogte subsidie
1. De minister kan aan een eigenaar subsidie verstrekken als tegemoetkoming in de drukkende onderhoudskosten voor werkzaamheden ten behoeve van een rijksmonument:
a. die in 2019 zijn uitgevoerd; of
b. die in 2018 zijn uitgevoerd, doch waarvan de kosten pas in 2019 zijn betaald.
2. De drukkende onderhoudskosten komen uitsluitend voor subsidie in aanmerking:
a. indien deze zijn gemaakt in het kader van een onderhoudsproject waarvoor vóór 2019 verplichtingen zijn aangegaan; en
b. indien deze niet voor subsidie in aanmerking komen op grond van het Beleidskader instandhoudingssubsidie woonhuis-rijksmonumenten, gepubliceerd als bijlage bij het Besluit vaststelling beleidsregels instandhoudingssubsidie woonhuis-rijksmonumenten.
3. De subsidie bedraagt 38% van de voor subsidie in aanmerking komende drukkende onderhoudskosten.