Home

Rechtbank Noord-Holland, 21-04-2023, ECLI:NL:RBNHO:2023:4667, AWB - 21 _ 557

Rechtbank Noord-Holland, 21-04-2023, ECLI:NL:RBNHO:2023:4667, AWB - 21 _ 557

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
21 april 2023
Datum publicatie
22 mei 2023
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2023:4667
Zaaknummer
AWB - 21 _ 557
Relevante informatie
Art. 1a SW, Art. 24 SW

Inhoudsindicatie

Erfbelasting. Eiseres is erfgename van degene met wie zij ooit een samenlevingscontract had gesloten maar die niet altijd op hetzelfde adres als eiseres stond ingeschreven. In geschil is het tarief van de erbelasting. Eiseres doet daarvoor een beroep op het Besluit DGB2010/872M. De rechtbank oordeelt dat de stelling van eiseres dat de samenleving nooit is beëindigd ertoe leidt dat het beroep op het Besluit faalt, omdat het besluit ziet op voormalige ongehuwde partners. Voor zover moet worden aangenomen dat de samenleving wel was beëindigd kan dit eiseres niet baten omdat uit het testament, het samenlevingscontract en uit hetgeen eiseres verder heeft aangevoerd niet aannemelijk is geworden dat eiseres en haar overleden partner afspraken hadden gemaakt als bedoeld in het Besluit.

Uitspraak

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

zaaknummer: HAA 21/557

(gemachtigde: G.J. Schuurman RBc),

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres een aanslag erfbelasting opgelegd.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.

Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Eiseres heeft, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gerepliceerd, waarna verweerder schriftelijk heeft gedupliceerd.

Eiseres heeft voor de zitting een nader stuk ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 april 2023 te Haarlem.

Eiseres is verschenen met haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam 1] en [naam 2] .

Overwegingen

Feiten

1. Bij notariële akte van 23 februari 2012 heeft eiseres een samenlevingscontract gesloten met [naam 3] ( [naam 3] ). Bij testament van eveneens 23 februari 2012 heeft [naam 3] eiseres benoemd tot zijn enige erfgename. Volgens het samenlevingscontract ging de samenleving in op 1 maart 2012. Op [datum 1] 2014 is een dochter geboren.

2. [naam 3] stond vanaf 1 oktober 2011 ingeschreven op het adres [adres 1] , vanaf 9 mei 2013 op het adres [adres 2] en vanaf 3 maart 2016 weer op het adres [adres 1] . Eiseres stond vanaf 1 maart 2012 ingeschreven op het adres [adres 3] en vanaf 10 mei 2013 op het adres [adres 2] .

3. [naam 3] is op [datum 2] 2019 overleden. Op 25 maart 2020 heeft eiseres de aangifte erfbelasting ingediend en daarin een zuiver saldo van de nalatenschap aangegeven van € 117.871. Volgens de aangifte ontving de dochter een legaat ter grootte van haar erfdeel van € 58.936.

4. Met dagtekening 12 juni 2020 heeft verweerder eiseres de onderhavige aanslag opgelegd. Daarbij is de verkrijging van de dochter gewaardeerd op € 12.966 en de verkrijging van eiseres op € 104.905 (€ 117.871 -/- € 12.966), hetgeen na toepassing van de vrijstelling van € 2.173 resulteert in een belastbare verkrijging van € 102.732. Omdat eiseres en [naam 3] volgens verweerder op de overlijdensdatum niet op hetzelfde adres stonden ingeschreven, heeft verweerder de aanslag vastgesteld met toepassing van het tarief van 30 percent dat geldt voor anderen dan de partner of de afstammelingen in de rechte lijn (derdentarief). De aanslag is daarom vastgesteld op € 30.819 (30% van € 102.732).

5. Eiseres heeft tegen de aanslag bezwaar gemaakt en zich daarbij op het standpunt gesteld dat zij in aanmerking komt voor toepassing van het tarief van 10 percent dat geldt voor een erfrechtelijke verkrijging door de partner of de afstammelingen in de rechte lijn van de erflater (partnertarief). Het bezwaarschrift is gedagtekend 18 juni 2020 en is op 23 juni 2020 bij verweerder ontvangen. Bij de bestreden uitspraak op bezwaar heeft verweerder het bezwaar afgewezen.

Geschil 6. In geschil is of eiseres in aanmerking komt voor toepassing van het partnertarief.

7. Eiseres stelt dat het partnertarief van toepassing en heeft daarvoor aangevoerd dat de relatie tussen eiseres en [naam 3] niet was beëindigd. [naam 3] stond weliswaar ingeschreven op het adres van de woning die hij al in bezit had voordat hij met eiseres ging samenwonen, maar eiseres en [naam 3] hadden de gezamenlijke woning in [woonplaats] aangehouden, ze zorgden samen voor hun dochter en hadden het samenlevingscontract niet opgezegd en het testament niet herroepen. Volgens eiseres kan het partnertarief worden toegepast, waarbij eiseres een beroep doet op onderdeel 2.4. van het Besluit van de minister van Financiën van 5 juli 2010, nr. DGB2010/872M (het Besluit). Verder heeft eiseres aangevoerd dat weliswaar afspraken waren gemaakt over partneralimentatie, maar dat dit was gedaan om eigenwoningrente in aftrek te kunnen brengen en dat er geen kinderalimentatie is betaald.

8. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en, naar de rechtbank begrijpt, tot vermindering van de aanslag tot € 10.273 (10% van € 102.732).

9. Verweerder stelt dat eiser en [naam 3] tot en met het jaar 2016 elkaars fiscale partners waren, maar met ingang van het jaar 2017 niet meer. Vanaf maart 2016 woonden zij niet meer op hetzelfde adres en met ingang van het jaar 2017 betaalde [naam 3] partneralimentatie aan eiseres. Omdat eiseres en [naam 3] geen afspraken hadden gemaakt als bedoeld in onderdeel 2.4., derde alinea, van het Besluit, is het partnertarief niet van toepassing.

10. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

Beoordeling van het geschil

11. Op grond van artikel 1a van de Successiewet 1956 worden twee ongehuwde personen als partners aangemerkt degenen die gedurende zes maanden voorafgaand aan het overlijden meerderjarig zijn, in de basisregistratie personen staat ingeschreven op hetzelfde woonadres, een notarieel samenlevingscontract en wederzijdse zorgplicht hebben, geen bloedverwanten in de rechte lijn zijn en niet met een ander aan genoemde voorwaarden voldoen.

12. Als de belastbare verkrijging niet hoger is dan € 124.727, bedraagt op grond van artikel 24 van de Successiewet 1956 het partnertarief 10 percent en het derdentarief 30 percent.

13. In het Besluit is onder meer bepaald dat bij verkrijging door een voormalige ongehuwde partner de verschuldigde erfbelasting wordt gematigd. De matiging houdt in dat de erfbelasting wordt berekend naar het partnertarief. Onderdeel 2.4. van het Besluit luidt, voor zover hier van belang, als volgt:

“2.4. Voormalige ongehuwde partner

Beslissing

Rechtsmiddel