Rechtbank Noord-Holland, 04-07-2023, ECLI:NL:RBNHO:2023:6247, HAA 22/3342
Rechtbank Noord-Holland, 04-07-2023, ECLI:NL:RBNHO:2023:6247, HAA 22/3342
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Holland
- Datum uitspraak
- 4 juli 2023
- Datum publicatie
- 7 juli 2023
- Zaaknummer
- HAA 22/3342
- Relevante informatie
- Art. 25 Wet Vpb 1969, Art. 15 AWR, Art. 16 AWR
Inhoudsindicatie
Vpb. Dividendstripping. Hoewel eiseres wel opbrengstgerechtigde was (art 25 lid 1 Vpb), kan zij niet als uiteindelijk gerechtigde van de op de aandelen uitgekeerde dividenden worden beschouwd. Geen verrekening van dividendbelasting ogv art 25 lid 2 Vpb.
Eiseres is een inmiddels opgeheven besloten vennootschap die onderdeel uitmaakte van een concern dat handelt in aandelen. Eiseres verkreeg aandelen van een derde partij en administreerde deze in haar boekhouding. Een buitenlandse groepsmaatschappij van eiseres verkocht futures (termijncontracten) op de betreffende aandelen aan dezelfde derde partij. Daarbij werd de door eiseres verrekende dividendbelasting deels genoten door die derde. De rechtbank oordeelt dat eiseres de door haar gestelde dividendbelasting niet met de door haar verschuldigde vennootschapsbelasting kan verrekenen. Hoewel eiseres naar het oordeel van de rechtbank opbrengstgerechtigde was, en de dividenden dus tot de bestanddelen van haar winst behoorden (artikel 25, eerste lid Wet Vpb), oordeelt de rechtbank dat eiseres niet als de uiteindelijk gerechtigde van de op de aandelen uitgekeerde dividenden kan worden beschouwd (artikel 25, tweede lid, Wet Vpb). Daarbij heeft de rechtbank onder andere overwogen dat de derde, van wie de aandelen zijn gekocht en aan wie de futures zijn verkocht en die zelf beperkt verrekeningsgerechtigd was, het (economisch) belang bij de aandelen heeft behouden.
Uitspraak
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 22/3342
(gemachtigde: mr. P.F.E.M. Merks),
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Grote ondernemingen, kantoor Amsterdam, verweerder.
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2012 een navorderingsaanslag vennootschapsbelasting (Vpb) opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van
-/- € 4.733.283 en daarbij de eerder verleende verrekening van € 1.863.184 aan dividendbelasting gecorrigeerd.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar afgewezen en de navorderingsaanslag gehandhaafd.
Eiseres heeft tegen deze uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.
Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 mei 2023 te Haarlem. Deze zaak is gelijktijdig behandeld met de beroepen van [bedrijf 1] B.V. met zaaknummers HAA 22/3343 tot en met HAA 22/3346. Alles wat in die zaken is aangevoerd en overgelegd wordt tevens geacht te zijn aangevoerd en overgelegd in deze zaak.
De gemachtigde van eiseres is verschenen, vergezeld door drs. [naam 2] ,
mr. [naam 3] en mr. [naam 4] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden mr. [naam 5] en mr. [naam 6] .
Overwegingen
Feiten
1. Eiseres is een naar Nederland recht opgerichte besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid die deel uitmaakte van de [bedrijf 2] groep. De tophoudstermaatschappij van de groep is [bedrijf 3] S.a.r.L. ( [bedrijf 3] ), gevestigd in Luxemburg. Aandeelhouders van [bedrijf 3] zijn [naam 7] en [naam 8] . Beide laatstgenoemden, en ook [naam 9] (tot medio 2012) zijn als managers en traders verbonden aan eiseres. Zij zijn allen woonachtig in Nederland.
2. Op 1 april 2019 is eiseres opgehouden te bestaan omdat geen bekende baten meer aanwezig zijn. De enig aandeelhouder van eiseres, [bedrijf 4] SarL, thans genaamd [bedrijf 4] SarL is de vereffenaar van eiseres.
3. De [bedrijf 2] groep is middels een management buy-out in 2010 afgesplitst van [bank 1] N.V. Het betrof met name de activiteiten van voorheen [bank 2] . In de jaren 2010 tot en met 2015 waren [naam 7] en [naam 8] bestuurders van eiseres.
4. In 2007 en 2008 is door verweerder onderzoek gedaan naar dividendstripping door de [naam 11] van [bank 2] N.V., hetgeen in 2008 geresulteerd heeft in een vaststellingsovereenkomst.
5. In een brief, gedateerd 23 maart 2018, van de toenmalige gemachtigde van eiseres aan verweerder is onder meer het volgende vermeld:
“The management of the [bedrijf 2] Group has previously explained that the Group is a direct outcome of a management buy-out in 2010 between [bank 2] (…) and [naam 9] and [naam 7] . At the time both individuals were member of the management team of [bedrijf 5] (“ [bedrijf 5] ”) of [bank 2] .
Given the founders’ professional background, it was obvious to continue track record driving strategies developed during their former banking careers, namely:
- Taking advantage of unjustified price differences between convergent financial instruments; and
- Unveiling and capturing prices discrepancies in the implied repo and financing rates across a wide diversity of derivative products.
Price differences occur because of short interest, currency movements, corporate actions like dividends or capital increases as well as the credit and (dividend withholding) tax position of counterparts to the transactions.
(…)
Question 53
During our meeting we showed you an example (based on your email dated 11 July 2017) in which 88-92% of a dividend is included in the theoretical price for a future in a Dutch share (reference made to Appendix C). You explained that this price could be clarified given the fact that certain parties will not be able to either fully or partly credit the dividend withholding tax levied (limited/non-entitlement to credit the dividend withholding tax). The mentioned parties are therefore willing to account for a compensation between 8-12% of the dividend value; such as a higher price of the future.
Is this correct? Could you provide further explanation?
Our client indicates that, in principle, it is not up to them to speculate over the actual motives of opposite parties.
However, during the meeting on 19 December 2017, in light of this specific example provided by the Dutch tax authorities, our client confirmed that, theoretically, a higher future price could arise due to the fact that: (i) certain parties will not be able to either fully or partly credit the (Dutch) DWHT or (ii) there is a preference for cash over vouchers (even if the seller of the shares is entitled to a full (Dutch) DWHT reclaim).
(…)
Question 56
Is it correct that the cross-border trades relate to the Dutch legislation on dividend stripping? Could you elaborate further?
To manage the risks related to these (Dutch) DWHT reclaims, the Dutch trades were set up as cross-border transactions to stay away from the dividend arbitrage anti-abuse legislation (such as Dutch anti-dividend stripping regulations). If all trades were entered into in the Netherlands the transactions may possibly be perceived as potential dividend stripping transactions (emphasis on perceived).”
6. In het verslag van de bespreking van eiseres met verweerder op 2 november 2016 zijn de activiteiten van eiseres als volgt omschreven:
“De activiteiten van (eiseres) zien op de handel in Nederlandse en Europese aandelen. De heer [naam 8] geeft aan dat (eiseres) onder andere handelt in conversies, pair trading en bonds. Er wordt hierbij volgens de heer [naam 8] waarschijnlijk gebruik gemaakt van gedekte posities. Deze posities kunnen ook deels afgedekt zijn. Desgevraagd geeft de heer [naam 8] aan dat hij niet weet hoe de posities worden afgedekt. Er zou wel sprake zijn van een bestendige gedragslijn.”
7. In een door middel van een derdenonderzoek bij [bank 1] N.V. verkregen Credit Proposal uit november 2013 is voor zover hier van belang het volgende vermeld:
“3. Company performance and recent developments
[bedrijf 3] reports on an unconsolidated basis, which does not provide us a view of the performance of the group as a whole. The hedge is booked in a specific group entity whereas the underlying physical position is booked in another group entity. This is still a delta neutral position, but on a MtM basis, we see positive values on one side and negative values on the other side. At year-end this is less prominent, which means that the audited FYE figures are providing a better view.”
8. In een brief van de toenmalige gemachtigde van eiseres aan verweerder, gedateerd 23 juni 2017 wordt, voor zover hier van belang, het volgende vermeld over de activiteiten van [bedrijf 1] B.V. ( [bedrijf 1] ) en eiseres:
“The trading activities of [bedrijf 1] as of 2010 can be summarized through the following four trading strategies:
i. Long equity portfolio: This portfolio consists of mainly Dutch shares held for a longer period. Given that the yield of the dividend remains relatively high of such a long portfolio, it has economic merit to the extent this position is allowed under the risk framework of [bank 1] N.V. (“[bank 1]”) as per the agreement between the [bedrijf 2] group and [bank 1] . This risk framework is in principle based on market risk exposure. To allow for the long position held by [bedrijf 1] , the [bedrijf 2] group will build up short positions matching [bedrijf 1] ’ (long) exposure. [bank 1] will measure the market exposure of [bedrijf 1] taking into account all other positions of [bedrijf 2] Group companies. This approach is applied by [bank 1] under the Joint and Several Liability and Guarantee (“JSL Agreement”).
ii. (…)
The first of four strategies will be discussed further as this is the strategy through which [bedrijf 1] ended up with the long position on Dutch shares to which DWHT corresponds [bedrijf 1] is looking to credit, which has been subject of your questions.