Rechtbank Noord-Holland, 19-12-2024, ECLI:NL:RBNHO:2024:13859, AWB - 23 _ 7025
Rechtbank Noord-Holland, 19-12-2024, ECLI:NL:RBNHO:2024:13859, AWB - 23 _ 7025
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Holland
- Datum uitspraak
- 19 december 2024
- Datum publicatie
- 31 januari 2025
- Zaaknummer
- AWB - 23 _ 7025
- Relevante informatie
- Art. 4 WBRV, Art. 15, lid 1, onderdeel b WBRV, Art. 4.17c Wet IB 2001, Art. 35b SW
Inhoudsindicatie
Overdrachtsbelasting. De vader van eiser heeft in 2012 een [Stichting] opgericht en in dat jaar heeft de [Stichting] alle aandelen verworden van een [naam] B.V. tegen uitgifte van certificaten. De aandelen in deze BV zijn aan te merken als fictieve onroerende zaken. Vanaf de oprichting van de [Stichting] is vader daarvan enig bestuurder, in 2023 treedt zijn zoon, eiser, toe tot het bestuur. In 2017 heeft vader de certificaten van de [Stichting] geschonken aan eiser. Eiser was enig bestuurder van de BV, enige tijd na de schenking is vader toegetreden tot het bestuur. Eiser en de BV hebben een aangifte overdrachtsbelasting (OVB) ingediend en daarbij een beroep gedaan op de vrijstelling van artikel 15 WBR (bedrijfsopvolging). Verweerder legt een aanslag OVB op zonder rekening te houden met de vrijstelling. In geschil is of de vrijstelling van toepassing is op de schenking van de certificaten.
Uitspraak
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 23/7025
(gemachtigde: mr. A.F. de Jong),
en
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiser een naheffingsaanslag overdrachtsbelasting ten bedrage van € 3.572.785 opgelegd en daarbij € 667.038 aan belastingrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag en de rentebeschikking gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gerepliceerd, waarna verweerder schriftelijk heeft gedupliceerd.
Eiser heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 oktober 2024 te Haarlem. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, [naam 1] en [naam 2] RA. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 3] MA, mr. [naam 4] en [naam 5] .
Overwegingen
Feiten
1. De vader van eiser, de heer [naam 1] (hierna: de vader), heeft op 11 september 2012 [de stichting] (hierna: [de stichting] ) opgericht. Het doel van [de stichting] is onder andere het verwerven van aandelen in het kapitaal van
[bedrijf] B.V. (hierna: de BV) tegen uitgifte van niet-royeerbare/niet-inwisselbare certificaten op naam met inachtneming van de administratievoorwaarden.
2. Vanaf de datum van de oprichting van [de stichting] tot 1 augustus 2023 is de vader enig bestuurder van [de stichting] . Vanaf 1 augustus 2023 zijn de vader, eiser en
[naam 6] bestuurders van [de stichting] .
3. Op 11 september 2012 heeft [de stichting] alle aandelen in de BV verworven tegen uitgifte van certificaten (hierna: de certificaten) aan de vader.
4. De BV is een vennootschap die via deelnemingen vastgoed exploiteert en de aandelen in de BV zijn aan te merken als fictieve onroerende zaken in de zin van artikel 4 van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (hierna: de WBR).
5. De vader heeft op 26 januari 2017 de certificaten geschonken aan eiser.
6. In het jaar 2017 is eiser enig bestuurder van de BV. Enige tijd na de schenking is de vader toegetreden tot het bestuur van de BV en vormen eiser en de vader gezamenlijk het bestuur van de BV.
7. Eiser en de BV hebben op 20 februari 2017 een aangifte overdrachtsbelasting ingediend en in de begeleidende brief een beroep op de vrijstelling van artikel 15, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de WBR gedaan.
8. Met dagtekening 16 december 2022 heeft verweerder een naheffingsaanslag overdrachtsbelasting opgelegd die als volgt is berekend:
Onroerende zaken |
Waarde |
Tarief |
Overdrachtsbelasting |
Niet-woningen |
€ 58.814.746 |
6% |
€ 3.528.885 |
Woningen |
€ 2.195.000 |
2% |
€ 43.900 |
Totaal |
€ 3.572.785 |
||
Belastingrente |
€ 667.038 |
||
Te betalen |
€ 4.239.823 |
9. In verband met de heffing van inkomsten- en schenkbelasting ter zake van de schenking van de certificaten hebben de vader en eiser een vaststellingsovereenkomst gesloten met verweerder over de toepassing van de bedrijfsopvolgingsfaciliteiten van artikel 4.17c van de Wet IB 2001 en artikel 35b van de Successiewet 1956 (hierna: de vaststellingsovereenkomst). In de vaststellingsovereenkomst is onder meer overeengekomen dat:
- -
-
de waarde van de certificaten € 24.214.072 bedraagt;
- -
-
50% van de waarde als ondernemingsvermogen kwalificeert en 50% als beleggingsvermogen in de zin van genoemde artikelen van de Wet IB 2001 en de Successiewet 1956.
Geschil
10. In geschil is of de vrijstelling van artikel 15, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de WBR (hierna: de bedrijfsopvolgingsvrijstelling) van toepassing is op de schenking van de certificaten.
11. Eiser stelt zich primair op het standpunt dat de bedrijfsopvolgingsvrijstelling van toepassing is omdat hij een kwalificerende verkrijger is en hij de onderneming voortzet. Subsidiair stelt eiser dat voor de heffing van overdrachtsbelasting moet worden aangesloten bij de vaststellingsovereenkomst en dat de bedrijfsopvolgingsvrijstelling van toepassing is voor 50% van de waarde van de onroerende zaken. In dat geval dient de naheffingsaanslag overdrachtsbelasting te worden verminderd tot € 1.786.392. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep en vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de naheffingsaanslag dan wel vermindering van de naheffingsaanslag.
12. Verweerder stelt zich primair op het standpunt dat de bedrijfsopvolgingsvrijstelling niet van toepassing is omdat die vrijstelling niet geldt voor de verkrijging van certificaten van aandelen. Subsidiair stelt verweerder dat mocht de rechtbank van oordeel zijn dat de bedrijfsopvolgingsvrijstelling wel van toepassing is op de schenking, dat die vrijstelling alleen geldt voor zover de door de certificaten vertegenwoordigde onroerende zaken dienstbaar zijn aan een materiële onderneming. Verweerder concludeert – naar de rechtbank begrijpt – primair tot ongegrondverklaring van het beroep en subsidiair tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de naheffingsaanslag.
Beoordeling van het geschil
Juridisch kader
13. De WBR luidde in 2017, voor zover van belang, als volgt:
“Artikel 2
1. Onder de naam ‘overdrachtsbelasting’ wordt een belasting geheven ter zake van de verkrijging van in Nederland gelegen onroerende zaken of van rechten waaraan deze zijn onderworpen.
2. Voor de toepassing van deze wet wordt onder verkrijging mede begrepen de verkrijging van de economische eigendom. Onder economische eigendom wordt verstaan een samenstel van rechten en verplichtingen met betrekking tot de in het eerste lid bedoelde onroerende zaken of rechten waaraan deze zijn onderworpen, dat een belang bij die zaken of rechten vertegenwoordigt. Het belang omvat ten minste enig risico van waardeverandering en komt toe aan een ander dan de eigenaar of beperkt gerechtigde. Onder de verkrijging van de economische eigendom van onroerende zaken of van rechten waaraan deze zijn onderworpen wordt mede verstaan de verkrijging van een samenstel van rechten en verplichtingen dat een belang als hiervoor bedoeld vertegenwoordigt bij een bestanddeel van een onroerende zaak dat zelfstandig aan een recht kan worden onderworpen, dan wel bij een recht waaraan een onroerende zaak kan worden onderworpen. De verkrijging van uitsluitend het recht op levering wordt niet aangemerkt als verkrijging van economische eigendom.
(…)