Home

Rechtbank Noord-Holland, 14-03-2025, ECLI:NL:RBNHO:2025:3614, AWB - 23 _ 3113

Rechtbank Noord-Holland, 14-03-2025, ECLI:NL:RBNHO:2025:3614, AWB - 23 _ 3113

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
14 maart 2025
Datum publicatie
4 april 2025
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2025:3614
Zaaknummer
AWB - 23 _ 3113
Relevante informatie
Art. 9 Wet OB 1968

Inhoudsindicatie

Omzetbelasting. Eiseres is een van de verachten in een strafrechtelijk onderzoek naar de (vermeende) handel in schroot. Verweerder legt haar een naheffingsaanslag op ter zake van de levering van schroot aan afnemers in het VK. De rechtbank sluit zich aan bij het oordeel van het Gerechtshof, waarin eiseres werd vrijgesproken van het opzettelijk doen van onjuiste aangifte, en concludeert daaruit dat de leveringen feitelijk niet hebben plaatsgevonden. Omdat eiseres ook geen voorbelasting heeft teruggegvraagd is er daarom geen reden voor een naheffing. Beroep gegrond, vernietiging van de naheffingsaanslag.

Uitspraak

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

zaaknummer: HAA 23/3113

(gemachtigde: mr. R. Zilver),

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres voor het tijdvak 1 januari 2016 tot en met 31 december 2016 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd (de naheffingsaanslag).

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag gehandhaafd.

Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 januari 2025.

Namens eiseres is haar middellijk bestuurder [naam 1] verschenen, bijgestaan door
[naam 2] en de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. [naam 3] en [naam 4] MSc.

Overwegingen

Feiten

1. Eiseres is opgericht op 10 maart 2014 en statutair gevestigd in [plaats] . Volgens het handelsregister van de Kamer van Koophandel bestaan de activiteiten van eiseres uit de groothandel in ferrometalen en halffabricaten.

2. Eiseres was één van de verdachten in een strafrechtelijke onderzoek naar grensoverschrijdende btw-fraude en valsheid in geschrifte. Het gaat hierbij om Nederlandse rechtspersonen, onder wie eiseres, die schrootmateriaal verkochten aan Britse afnemers. Het vermoeden bestond dat de Britse afnemers fraudeerden door de over de doorlevering van het schroot verschuldigde belasting niet te voldoen terwijl hun afnemers die belasting wel als voorbelasting in aftrek brachten. De door eiseres verkochte materialen waren afkomstig van een andere Nederlandse rechtspersoon (BV A ).

De verdenking tegen eiseres kwam er kort gezegd op neer dat zij opzettelijk onjuiste aangiften omzetbelasting heeft gedaan en daarmee ten onrechte aanspraak heeft gemaakt op het zogenoemde nultarief van artikel 9, tweede lid, onder b, van de Wet op de omzetbelasting 1968. Verder werd eiseres verdacht van valsheid in geschrifte.

3. Naar aanleiding van het strafrechtelijk onderzoek heeft verweerder bij eiseres een boekenonderzoek uitgevoerd naar de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over de periode 1 januari 2016 tot en met 31 december 2016. Op 1 december 2021 is het rapport van dat onderzoek uitgebracht (het controlerapport). In paragraaf 3.10 van het controlerapport wordt gesteld dat eiseres met de transacties met haar Britse afnemers onderdeel is geweest van een keten waarin btw-fraude werd gepleegd en eiseres dit, gelet op de gedragingen van haar directie en feitelijk leidinggevenden, wist of had moeten weten en niet alles heeft gedaan wat redelijkerwijs van haar mocht worden verwacht om dit te voorkomen. De conclusie in het controlerapport is dat eiseres over een omzet van € 43.053.809 ten onrechte het nultarief heeft toegepast. Op grond daarvan is op 29 december 2021 de naheffingsaanslag opgelegd. De naheffingsaanslag bedraagt € 7.472.148 (21/121 x € 43.053.809). Daarbij is een bedrag van € 1.405.012 aan belastingrente in rekening gebracht.

4. De rechtbank Amsterdam heeft bij vonnis van 26 april 2022 eiseres vrijgesproken van het haar tenlastegelegde. De rechtbank Amsterdam heeft daarbij het arrest van de Hoge Raad van 19 januari 20181 als leidraad gehanteerd en over de gestelde fraude het volgende geoordeeld. Eén van de afnemers van eiseres kon in verband worden gebracht met btw-fraude, maar niet is gebleken dat die fraude plaatsvond binnen de handelsketen waartoe eiseres behoorde. Een andere afnemer heeft wel binnen die handelsketen gefraudeerd, maar niet is gebleken dat eiseres dit wist. Van de overige vijf afnemers kon volgens de rechtbank Amsterdam niet worden vastgesteld dat ze betrokken waren bij btw-fraude.

5. Bij arrest van 24 juni 2024 heeft het gerechtshof Amsterdam het vonnis van de rechtbank Amsterdam vernietigd en eiseres vrijgesproken van het doen van onjuiste aangiften omzetbelasting. Eiseres is daarbij wel schuldig bevonden aan het medeplegen van valsheid in geschrifte waarvoor aan haar een geldboete van € 95.000 is opgelegd. Voor wat betreft het verwijt inzake de onjuiste aangiften omzetbelasting heeft het gerechtshof het volgende overwogen:

“(…) Het hof is mitsdien van oordeel dat de facturen en de daaraan ten grondslag liggende overeenkomsten tussen [BV A ] en [eiseres], op basis waarvan [eiseres] schroot zou hebben gekocht, gebaseerd zijn op schijnhandelingen. Voor intracommunautaire prestaties die [eiseres] aan Britse vennootschappen zou hebben verricht, geldt dit eveneens. [eiseres] is slechts als tussenschakel opgetreden om te verhullen dat [ A BV] btw-fraude pleegde, met gebruikmaking van Britse vennootschappen. Daarom is in strijd met de waarheid in de aangiften omzetbelasting (…) omzet vermeld in verband met intracommunautaire leveringen. Daardoor heeft [eiseres] echter niet te weinig omzetbelasting op aangifte voldaan. Zij heeft in werkelijkheid geen belastbare feiten verricht waardoor zij omzetbelasting verschuldigd kan zijn geworden en ook ontbreekt een andere grond om omzetbelasting te heffen.

Naar het oordeel van het hof is derhalve niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 primair [rechtbank: het opzettelijk doen van onjuiste aangiften omzetbelasting met de bedoeling dat te weinig belasting zou worden geheven] is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.”

6. Aan BV A zijn in dit kader eveneens naheffingsaanslagen opgelegd en tegen haar is ook strafrechtelijke vervolging ingesteld. BV A is door rechtbank Amsterdam vrijgesproken van het tenlastegelegde, omdat niet vastgesteld kon worden dat er btw-fraude heeft plaatsgevonden in de keten. De rechtbank Den Haag heeft, onder verwijzing naar dat vonnis, de naheffingsaanslagen vernietigd omdat verweerder geen aanvullend bewijs heeft overgelegd voor het daadwerkelijk aanwezig zijn van fraude in de handelsketen. Verweerder heeft ter zitting de uitspraak van het gerechtshof Den Haag overgelegd waarin die uitspraak van de rechtbank Den Haag is vernietigd en het beroep ongegrond is verklaard. Het gerechtshof Den Haag heeft geconcludeerd dat in de keten btw-fraude is gepleegd en dat BV A dat behoorde te weten.

Geschil 7. In geschil is of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.

8. Eiseres heeft in haar beroepschrift gesteld dat verweerder niet heeft bewezen dat sprake was van fraude in de handelsketen en dat eiseres dat wist of behoorde te weten. Zij heeft daartoe gewezen op het vonnis van de rechtbank Amsterdam waarin zij is vrijgesproken. Ter zitting heeft eiseres, onder verwijzing naar het arrest van het gerechtshof Amsterdam, haar standpunt gewijzigd en gesteld dat sprake was van schijnhandelingen en dat er daarom geen grond is voor naheffing van omzetbelasting.

Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de naheffingsaanslag.

9. Verweerder stelt zich op het standpunt dat sprake is van fraude in de handelsketen en dat eiseres dat wist of had moeten weten. De naheffingsaanslag is daarom volgens hem terecht en naar het juiste bedrag opgelegd. Eiseres wordt volgens verweerder in onderhavige procedure een ander verwijt gemaakt dan in de strafprocedure. Eiseres heeft niet de vereiste zorgvuldigheid betracht bij haar onderzoek naar mogelijke onregelmatigheden of fraude bij haar afnemers. Voor zijn standpunt dat sprake was van fraude in de handelsketen ziet verweerder steun in de uitspraak van het gerechtshof Den Haag over de naheffingsaanslagen die zijn opgelegd aan BV A . Verweerder heeft verder aangevoerd dat tegen het arrest van het gerechtshof Amsterdam beroep in cassatie is ingesteld en dat niet kan worden uitgesloten dat uiteindelijk, eventueel na verwijzing door de Hoge Raad, zal worden geoordeeld dat er geen sprake is van schijnhandelingen. Aangezien het arrest van het gerechtshof Amsterdam nog niet onherroepelijk is, faalt volgens verweerder het beroep op de onschuldpresumptie.

Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

Beoordeling van het geschil

10. De rechtbank stelt vast dat het arrest van het gerechtshof Amsterdam ziet op dezelfde feiten en transacties die in de onderhavige procedure aan de orde zijn en dat in beide zaken de vraag aan de orde is of sprake is van onjuiste aangiften waardoor te weinig omzetbelasting is voldaan. Het gerechtshof Amsterdam heeft geoordeeld dat daarvan geen sprake is. Indien de rechtbank daarover anders zou oordelen, zou dat meebrengen dat de belastingrechter twijfel zou doen ontstaan aan de vrijspraak door het gerechtshof Amsterdam. Uit het arrest Melo Tadeu van het EHRM2 volgt dat daarmee de onschuldpresumptie van artikel 6 van het EVRM zou worden aangetast. De rechtbank ziet onvoldoende aanknopingspunten om over de feiten en omstandigheden anders te oordelen dan het gerechtshof Amsterdam en sluit zich aan bij het oordeel dat sprake is van schijnhandelingen. Nu gesteld noch gebleken is dat eiseres wel voorbelasting heeft teruggevraagd is de rechtbank met het gerechtshof Amsterdam van oordeel dat ook overigens geen grond bestaat tot naheffing. De enkele verwijzing naar de uitspraak van het gerechtshof Den Haag door verweerder leidt niet tot een ander oordeel reeds omdat die betrekking heeft op een andere rechtspersoon.

11. Gelet op het vorenstaande dient het beroep gegrond te worden verklaard en dient de naheffingsaanslag te worden vernietigd. Vernietiging van de naheffingsaanslag brengt mee dat ook de rentebeschikking komt te vervallen.

Proceskosten

12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 3.108 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 647, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

Rechtsmiddel