Rechtbank Noord-Nederland, 08-10-2013, ECLI:NL:RBNNE:2013:6000, AWB LEE 11-165
Rechtbank Noord-Nederland, 08-10-2013, ECLI:NL:RBNNE:2013:6000, AWB LEE 11-165
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Nederland
- Datum uitspraak
- 8 oktober 2013
- Datum publicatie
- 11 oktober 2013
- ECLI
- ECLI:NL:RBNNE:2013:6000
- Zaaknummer
- AWB LEE 11-165
Inhoudsindicatie
Verzoek immateriële schadevergoeding door vof. Samenhangende zaak met de zaken van eiseres' vennoten. De rechtbank gaat ervan uit dat de bij eiseres veronderstelde spanning en frustratie wegens de overschrijding van de redelijke termijn worden geacht te zijn gedragen door haar vennoten. De rechtbank volstaat met constatering dat de redelijke termijn is overschreden.
Uitspraak
Afdeling bestuursrecht
locatie Leeuwarden
zaaknummer: AWB LEE 11/165
nadere uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 8 oktober 2013 in de zaak tussen
[eiseres] , te[vestigingsplaats], eiseres
(gemachtigde:[gemachtigde]),
en
de volgende verweerders
1 de inspecteur van de Belastingdienst/Noord/kantoor Groningen, de inspecteur,
(gemachtigde: [gemachtigde]).
2 de Staat der Nederlanden (de Minister van Veiligheid en Justitie), de Staat
(gemachtigde: [gemachtigde]).
Procesverloop
Bij uitspraak van 8 januari 2013 heeft de rechtbank uitspraak gedaan in het beroep van eiseres met het zaaknummer AWB LEE 11/165. De rechtbank heeft het onderzoek heropend ter voorbereiding van de onderhavige uitspraak over het verzoek van eiseres om immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
De Staat, in dezen vertegenwoordigd door de Raad voor de Rechtspraak, is op grond van artikel 8:26 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding betrokken.
De Staat heeft ten aanzien van het verzoek van eiseres bij brief van 7 maart 2013 een standpunt ingenomen. Eiseres heeft geen gebruik gemaakt van de haar geboden gelegenheid om hierop te reageren. De inspecteur heeft bij brief van 4 april 2013 zijn standpunt met betrekking tot de gevraagde immateriële schadevergoeding kenbaar gemaakt.
Overwegingen
Feiten
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
De procedure 11/165 heeft betrekking op de aan eiseres over het tijdvak 1 januari 2003 tot en met 31 december 2005 opgelegde naheffingsaanslag omzetbelasting, alsmede op de gelijktijdig opgelegde boetebeschikking en heffingsrentebeschikking.
Eiseres heeft bij brief van 6 januari 2009, ingekomen bij de inspecteur op 8 januari 2009, pro forma bezwaar gemaakt tegen de onder 1.1 bedoelde naheffingsaanslag en de daarbij opgelegde beschikkingen. Hierbij heeft eiseres verzocht om het bezwaar nader te mogen motiveren. De inspecteur heeft eiseres bij brief van 12 januari 2009 een ontvangstbevestiging gezonden. Hierbij heeft hij eiseres tot uiterlijk 5 februari 2009 de gelegenheid geboden om het bezwaar deugdelijk te motiveren. Omdat een reactie van eiseres uitbleef, heeft de inspecteur eiseres bij brief van 5 februari 2009 nogmaals in de gelegenheid gesteld om de motivering van haar bezwaar uiterlijk 19 februari 2009 aan hem doen toekomen.
Bij brief van 17 februari 2009, ontvangen door de inspecteur op 19 februari 2009, heeft eiseres haar bezwaar tegen de onder 1.1 bedoelde naheffingsaanslag en beschikkingen gemotiveerd.
De inspecteur heeft ten aanzien van de bezwaren tegen de aan eiseres' vennoten, [vennoten](de vennoten), opgelegde (navorderings)aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) en boete- en heffingsrentebeschikkingen voor de jaren 2003 tot en met 2005 gereageerd bij brief van 3 juni 2009. De inspecteur heeft de vennoten daarbij in de gelegenheid gesteld om door middel van een antwoordformulier schriftelijk te reageren vóór 24 juni 2009. De gemachtigde van de vennoten heeft bij brief van 29 juni 2009 verzocht om in verband met de complexiteit van de casus en vakanties vóór 24 augustus te mogen antwoorden. De inspecteur heeft hierop niet gereageerd. De gemachtigde van de vennoten heeft bij brief van 14 augustus 2009, ontvangen door de inspecteur op 19 augustus 2009, schriftelijk gereageerd.
Bij brief van 20 december 2010, ingekomen bij de rechtbank op 21 december 2010, heeft eiseres beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing op haar bezwaarschrift gericht tegen onder 1.1 bedoelde naheffingsaanslag en beschikkingen.
De inspecteur heeft op 15 april 2011 uitspraak gedaan op eiseres' bezwaarschrift gericht tegen de onder 1.1 bedoelde naheffingsaanslag en beschikkingen.
De inspecteur heeft bij brief van 11 maart 2011 de op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend bij de rechtbank. Op 23 maart 2011 heeft de inspecteur zijn verweerschrift ingediend.
De inspecteur heeft de rechtbank ten aanzien van de door de vennoten bij de rechtbank ingestelde beroepsprocedures met de zaaknummers 11/157 tot en met 11/164 bij brief van 25 maart 2011 meegedeeld dat hij op 6 april 2011 een bespreking heeft met de gemachtigde van de vennoten om te kijken of partijen toch nog tot een compromis kunnen komen. Om die reden heeft de inspecteur verzocht om hem uitstel te verlenen voor het indienen van een verweerschrift. Bij brief van 18 april 2011 heeft de inspecteur verzocht om nader uitstel. De inspecteur heeft hierbij meegedeeld dat tijdens de op 6 april 2011 gehouden bespreking partijen hebben uitgesproken dat er bereidheid aanwezig was om te kijken of een compromis mogelijk is. De inspecteur heeft tijdens het gesprek een concreet compromisvoorstel gedaan. De gemachtigde van eiseres en de vennoten heeft bij brief van 14 april 2011 gereageerd, waarbij hij een tegenvoorstel heeft gedaan. Bij brief van 6 juni 2011 heeft de inspecteur hierop gereageerd, waarbij hij zijn compromisvoorstel op papier heeft gezet. De gemachtigde van eiseres en de vennoten heeft bij brief van 21 juni 2011 gereageerd. Hierbij heeft hij aan de inspecteur meegedeeld dat hij geen behoefte meer heeft aan enige vorm van overleg en dat hij de rechtszaak afwacht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 januari 2012. Ter zitting heeft de rechtbank het onderzoek geschorst teneinde partijen nader in de gelegenheid te stellen om een ter zitting door verweerder gedaan nader compromisvoorstel te bespreken.
Bij brief van 31 januari 2012 heeft de inspecteur de rechtbank bericht dat partijen geen compromis hebben bereikt. Bij brief van 2 maart 2012 heeft eiseres' gemachtigde een reactie gegeven en nadere stukken overgelegd.
De rechtbank heeft op grond van artikel 8:12 van de Awb mr. J.W. Keuning aangewezen als rechter-commissaris en hem opgedragen om partijen ter zitting te horen. Op 14 maart 2012 heeft ter zake een comparitiezitting plaatsgevonden. Ter zitting heeft de rechter-commissaris in overleg met partijen beslist dat eiseres nog twee weken de tijd krijgt om over het compromisvoorstel van verweerder na te denken.
Bij brief van 30 maart 2012, ingekomen bij de rechtbank op 2 april 2012, heeft eiseres' gemachtigde de rechtbank bericht niet in te gaan op het compromisvoorstel. Bij brief van 24 april 2012 heeft de inspecteur gereageerd op de brief met bijlagen van eiseres van 2 maart 2012.
Bij brief van 9 mei 2012 heeft de rechtbank eiseres' gemachtigde en de inspecteur verzocht om binnen een week na datum van verzending van die brief aan te geven of zij toestemming willen verlenen om zonder nadere zitting uitspraak te doen. De inspecteur heeft de gevraagde toestemming bij brief van 16 mei 2012 verleend. Bij brief van 28 juni 2012 heeft de rechtbank aan eiseres' gemachtigde een rappelbrief gestuurd, waarbij de rechtbank hem de brief van 9 mei 2012 in herinnering heeft gebracht en hem heeft verzocht om binnen een week te reageren. Van eiseres' gemachtigde bleef echter een reactie uit. De griffier heeft eiseres' gemachtigde vervolgens op 19 juli 2012 telefonisch weten te bereiken. Eiseres' gemachtigde heeft toen meegedeeld dat hij geen toestemming verleent voor het achterwege laten van een nadere zitting.
Het onderzoek ter zitting is hervat op 17 oktober 2012. De rechtbank heeft op 8 januari 2013 uitspraak gedaan in de onderhavige beroepen van eiseres.
Voor de overige feiten verwijst de rechtbank naar haar op 8 januari 2013 gedane uitspraak. De inspecteur is in deze uitspraak aangeduid als verweerder.
Geschil en beoordeling
2. In geschil is of, en zo ja, tot welk bedrag eiseres recht heeft op immateriële schadevergoeding in verband met de overschrijding van de redelijke termijn in de bezwaar- en beroepsfase. Voorts dient, voor zover schade vergoed dient te worden, te worden beslist welk deel van de overschrijding van de termijn moet worden toegerekend aan de inspecteur en welk deel aan de Staat, zodat de vergoedingsplicht dienovereenkomstig kan worden gesplitst.
3. In zijn arresten van 10 juni 2011 (waaronder het arrest met zaaknummer 09/05112, ECLI:NL:HR:2011:BO5080) heeft de Hoge Raad beslist dat in belastingzaken aanspraak kan bestaan op een schadevergoeding met overeenkomstige toepassing van artikel 8:73 van de Awb, indien het belastinggeschil niet binnen een redelijke termijn wordt beslecht. De in aanmerking te nemen termijn vangt in beginsel aan op het moment waarop de inspecteur het bezwaarschrift ontvangt. Bij de beoordeling van de vraag of de redelijke termijn is overschreden moet, aldus de Hoge Raad, worden aangesloten bij de uitgangspunten die zijn neergelegd in het arrest van de Hoge Raad van 22 april 2005, nr. 37984, ECLI:NL:HR:2005:AO9006.
Naar het oordeel van de rechtbank is de mate waarin laakbare of onrechtmatige gedragingen van de belastingplichtige ten grondslag liggen aan het geschil niet van belang bij het antwoord op de vraag of er grond is voor toekenning van schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De onderhavige schadevergoedingsplicht vindt naar het oordeel van de rechtbank zijn grond in de schending van het rechtszekerheidsbeginsel door het bestuursorgaan en/of de rechter. Het is de trage besluitvorming door bestuursorgaan en/of de rechter die leidt tot die schending en, behoudens bijzondere omstandigheden, spanning en frustratie bij de belastingplichtige wordt geacht op te roepen. De rechtbank verwerpt dan ook het door de inspecteur hieromtrent ingenomen andersluidende standpunt.
Anders dan de inspecteur heeft gesteld, is voor een aanspraak op schadevergoeding evenmin van belang of eiseres al dan niet heeft aangedrongen op een spoedige behandeling van haar zaak teneinde de overschrijding van de redelijke termijn de voorkomen (zie HR 22 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX6666).
Uit de onder 3 genoemde arresten volgt dat de redelijke termijn in een zaak zoals deze in beginsel is overschreden wanneer na indiening van het bezwaar meer dan twee jaar is verstreken voordat op dat bezwaar en, indien vervolgens beroep is ingesteld, op dat beroep is beslist. Dit betekent dat de te beoordelen termijn eindigt op de dag waarop de rechtbank uitspraak doet.
Als uitgangspunt voor de schadevergoeding dient een tarief te worden gehanteerd van € 500 per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond.
4. Het uitgangspunt dat de redelijke termijn in beginsel twee jaar bedraagt, neemt niet weg dat de met de beslechting van het geschil gemoeide redelijke termijn mede afhankelijk kan zijn van een aantal factoren. Eén van deze factoren is de invloed van de belastingplichtige of diens gemachtigde op het procesverloop. De rechtbank zal deze factor hierna bespreken.
De inspecteur heeft ten aanzien van de bezwaren tegen de aan eiseres' vennoten opgelegde (navorderings)aanslagen IB/PVV en beschikkingen gereageerd bij brief van 3 juni 2009 (zie 1.4). De inspecteur heeft de vennoten daarbij in de gelegenheid gesteld om door middel van een antwoordformulier schriftelijk te reageren vóór 24 juni 2009. De gemachtigde van de vennoten heeft bij brief van 29 juni 2009 verzocht om in verband met de complexiteit van de casus en vakanties vóór 24 augustus te mogen antwoorden. De inspecteur heeft hierop niet gereageerd. De gemachtigde van de vennoten heeft bij brief van 14 augustus 2009, ontvangen door de inspecteur op 19 augustus 2009, schriftelijk gereageerd. Naar het oordeel van de rechtbank komt de tijd die is verstreken tussen de door verweerder in redelijkheid gegeven uiterste dag om te reageren (23 juni 2009) en de dag waarop de reactie van eisers gemachtigde is ontvangen (19 augustus 2009), voor rekening van de vennoten. Deze verstreken tijd bedraagt één maand en 26 dagen. Hoewel de door verweerder aan de vennoten gevraagde schriftelijke reactie niet expliciet betrekking heeft op de onderhavige naheffingsaanslag, is de rechtbank, gelet op de samenhang van deze naheffingsaanslagen met de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2003 tot en met 2005, van oordeel dat de met deze schriftelijke reactie gemoeide tijd ook van invloed is geweest op het procesverloop in de onderhavige zaak. Verweerder kon de onderhavige zaak in redelijkheid niet afdoen zonder de reactie van de gemachtigde af te wachten over de met deze naheffingsaanslag samenhangende winstcorrecties in de zaken betreffende de IB/PVV.
Gelet op hetgeen onder 4.1 is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat voor de bezwaarfase de redelijke termijn met één maand en 26 dagen wordt verlengd.
Voor wat betreft de beroepsfase moet naar het oordeel van de rechtbank de termijn die, na het verstrijken van de reactietermijn van één week, is gemoeid met het verkrijgen van een reactie van eiseres' gemachtigde op het verzoek van de rechtbank om mee te delen of hij toestemming wenst te verlenen om zonder nadere zitting uitspraak te doen (zie onder 1.13), voor rekening van eiseres komen. Deze termijn bedraagt twee maanden en drie dagen.
Naast de hiervoor besproken factor, inhoudende de invloed van eiseres' gemachtigde op het procesverloop, acht de rechtbank in dit geval de met de beslechting van het geschil gemoeide redelijke termijn ook afhankelijk van het volgende. Zoals volgt uit het verhandelde ter zitting van 25 januari 2012 en het verhandelde ter comparitiezitting van 14 maart 2012 zijn de vennoten in financiële problemen geraakt door de aan hen en eiseres opgelegde aanslagen. Bij de vennoten speelde dus niet alleen de vraag of de aanslagen en beschikkingen terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd, maar ook de vraag of en hoe zij deze aanslagen en beschikkingen, indien deze in stand zouden blijven, zouden moeten betalen. Deze twee vragen zijn naar het oordeel van de rechtbank onlosmakelijk met elkaar verbonden, zodat de aan de rechtbank voorgelegde kwestie omvangrijker is dan alleen de vraag of de onderhavige naheffingsaanslag en beschikkingen terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd. Dit brengt mee dat de behandeling van de onderhavige zaak zich in alle redelijkheid ook heeft uit kunnen strekken tot de met de opgelegde naheffingsaanslag en beschikkingen verbonden financiële problemen, ook al kunnen deze problemen formeel gezien niet in een belastingzaak aan de orde komen. Met het oog op deze financiële problemen heeft de rechtbank ter zitting van 25 januari 2012 eiseres in de gelegenheid gesteld om alsnog het door verweerder ter zitting gestand gedane en enigszins aangescherpte compromisvoorstel te accepteren. Hierbij heeft de rechtbank aan eiseres haar voorlopige oordeel gegeven over - kort gezegd - de rechtmatigheid van de in geschil zijnde naheffingsaanslag. Dit oordeel zag er voor eiseres (aanmerkelijk) ongunstiger uit dan verweerders compromisvoorstel. Door het accepteren van het compromisvoorstel zou een einde kunnen komen aan eiseres' onzekere financiële situatie en zou zij in gesprek kunnen gaan met de Ontvanger van de Belastingdienst over de wijze van betaling van de naheffingsaanslag. De aan eiseres door de rechtbank gegeven gelegenheid om met verweerder tot een compromis te komen, was ook ingegeven door de omstandigheid dat partijen in de beroepsfase ten aanzien van de zaken betreffende de IB/PVV eerder onderling hebben getracht om een compromis te bereiken (zie 1.8). De rechtbank ziet overigens in deze eerdere compromispoging geen aanleiding om de redelijke termijn met de hiermee gepaard gaande tijd te verlengen. Uit de eerdere pogingen om tot een compromis te komen alsmede de omstandigheid dat het in deze zaken gaat om een naheffingsaanslag die door verweerder schattenderwijs is vastgesteld, leidt de rechtbank af dat deze zaak zich ervoor zou kunnen lenen om het geschil bij wijze van compromis te beslechten. De rechtbank acht, gelet op de aard en de achtergrond van deze zaak, alsmede gezien de onderliggende financiële problemen, het gerechtvaardigd de redelijke termijn te verlengen met de tijd die gemoeid met de door de rechtbank geïnitieerde pogingen om eiseres te bewegen om verweerders compromisvoorstel te accepteren. Gelet op hetgeen onder 1.9 tot en met 1.14 is vermeld, beloopt deze tijd 2 maanden en 8 dagen (vanaf 25 januari 2012 tot en met 2 april 2012).
Gelet op hetgeen onder 4.3 en 4.4 is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat voor de beroepsfase de redelijke termijn met vier maanden en elf dagen wordt verlengd.
Uit hetgeen onder 4.2 en 4.5 is overwogen, volgt dat de redelijke termijn van in beginsel twee jaar om de onderhavige bezwaar- en beroepschriften te behandelen wordt verlengd tot twee jaar, zes maanden en zeven dagen.
5. Gelet op hetgeen onder 3 is overwogen, overweegt de rechtbank over de in aanmerking te nemen termijn als volgt. Eiseres' gemachtigde heeft bij brief van 6 januari 2009, ingekomen bij de inspecteur op 8 januari 2009, pro forma bezwaar gemaakt tegen de onder 1.1 bedoelde naheffingsaanslag en de daarbij opgelegde beschikkingen. Hierbij heeft eiseres verzocht om het bezwaar te mogen motiveren. Eiseres' gemachtigde heeft bij brief van 17 februari 2009, ontvangen door de inspecteur op 19 februari 2009, dit bezwaar gemotiveerd (zie 1.3). Naar het oordeel van de rechtbank schort de termijn die gemoeid is met de indiening van de motivering van het bezwaar, de aanvang van de redelijke termijn op. De redelijke termijn vangt in het onderhavige geval derhalve aan op 19 februari 2009. De rechtbank verwerpt eiseres' stelling dat de termijn aanvangt op het moment waarop de controle bij eiseres is ingesteld, aangezien toen nog geen sprake was van een belastinggeschil als bedoeld in de onder 3 genoemde arresten van de Hoge Raad. De te beoordelen termijn eindigt op de dag waarop de rechtbank uitspraak doet, zijnde 8 januari 2013. Gelet op de zojuist vermelde begin- en einddata van de behandeling van de bezwaar- en beroepschriften, constateert de rechtbank dat in de onderhavige zaak de onder 4.7 bedoelde redelijke termijn is overschreden.
6. Eiseres heeft gesteld dat in elk van de zaken van haar en haar vennoten een afzonderlijke schadevergoeding moet worden toegekend. De rechtbank volgt deze stelling niet. De rechtbank overweegt daarbij het volgende.
Het Gerechtshof 's-Hertogenbosch heeft in zijn uitspraak van 23 augustus 2012, ECLI:NL:GHSHE:2012:BX5668, geoordeeld:
"Het Hof stelt voorop dat de belastingplichtige die in hoofdzaak op hetzelfde onderwerp betrekking hebbende geschillen over meerdere belastingjaren aanhangig heeft gemaakt, recht heeft op beslechting van die geschillen binnen een redelijke termijn. Dit brengt mee dat, indien de redelijke termijn voor de beslechting van die geschillen is overschreden, als uitgangspunt voor elk van die geschillen een schadevergoeding wordt toegekend overeenkomstig de uitgangspunten van de arresten van 10 juni 2011. Een belastingplichtige die in hoofdzaak op hetzelfde onderwerp betrekking hebbende en gezamenlijk behandelde geschillen over meerdere belastingjaren aanhangig heeft gemaakt, zal in het algemeen meer spanning en frustratie ondervinden van de overschrijding van de redelijke termijn dan de belastingplichtige die procedeert over één belastingjaar. Er zal in het algemeen echter geen strikte evenredigheid bestaan tussen de mate van spanning en frustratie die dientengevolge wordt ondervonden en het aantal aanhangige geschillen. De ter zake van die geschillen in totaal toegekende schadevergoeding dient in redelijke mate van evenredigheid te staan tot de door de belastingplichtige geleden schade. Dit kan meebrengen dat in een concreet geval, waarbij de in hoofdzaak op hetzelfde onderwerp betrekking hebbende zaken gezamenlijk zijn behandeld, wordt volstaan met toekenning van een schadevergoeding, overeenkomstig de uitgangspunten van de arresten van 10 juni 2011, in één of enkele zaken van dezelfde belastingplichtige, terwijl in de overige wordt volstaan met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden. Het Hof zal in dit verband, in navolging van de Centrale Raad van Beroep, het criterium van "in hoofdzaak op hetzelfde onderwerp betrekking hebbende zaken" hanteren, welk criterium niet identiek is aan het begrip "samenhangende zaken" zoals bedoeld in artikel 3, lid 2, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (zie bijvoorbeeld CRvB 28 april 2008, nrs. 02/2000 WUBO + 07/4178 WUBO en 03/4567 WUBO + 07/1559 WUBO + 07/4280 WUBO + 07/6114 WUBO, LJN BD1320 en LJN BD1328)."
De rechtbank neemt bovenstaand uitgangspunt over. De rechtbank oordeelt dat in deze zaak dezelfde onderwerpen aan de orde zijn als in door de vennoten ingestelde beroepsprocedures met de zaaknummers 11/157 tot en met 11/164. In alle zaken gaat het om vrijwel dezelfde omzetcorrecties. Deze zaak is gezamenlijk ter zitting behandeld met de zojuist genoemde zaken van de vennoten. Naar het oordeel van de rechtbank moet ervan worden uitgegaan dat de bij eiseres veronderstelde spanning en frustratie wegens de overschrijding van de redelijke termijn worden geacht te zijn gedragen door haar vennoten. De rechtbank zal daarom per vennoot slechts één keer een schadevergoeding toekennen. De rechtbank zal hier ten gunste van de vennoten uitgaan van de langste behandelduur, derhalve van de zaken 11/157 en 11/161. Dit brengt mee dat de rechtbank in deze procedure volstaat met de onder 5 bedoelde constatering dat de redelijke termijn is overschreden.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Gesteld noch aannemelijk is geworden dat er in de onderhavige schadeprocedure sprake is van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.
Beslissing
De rechtbank:
- wijst eiseres' verzoek om immateriële schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.B.A. Brummer, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Hiemstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 oktober 2013.
w.g. griffier
w.g. rechter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.
fn 17