Rechtbank Noord-Nederland, 04-04-2013, BZ7369, AWB LEE 12/712
Rechtbank Noord-Nederland, 04-04-2013, BZ7369, AWB LEE 12/712
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Nederland
- Datum uitspraak
- 4 april 2013
- Datum publicatie
- 18 april 2013
- ECLI
- ECLI:NL:RBNNE:2013:BZ7369
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2014:2028, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- AWB LEE 12/712
Inhoudsindicatie
Overdrachtsbelasting. Verlaging tarief naar 2% met terugwerkende kracht tot 15 juni 2011. Bij notariële akte van 6 juni 2011 heeft eiser appartementsrechten verkregen van een woning. Beroep op artikel 17 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie faalt, reeds omdat bij de heffing van overdrachtsbelasting geen bepaling van het Unierecht wordt toegepast. Evenmin is sprake van een verboden inbreuk op het recht van eigendom in de zin van artikel 1 van het Eerste Protocol van het EVRM. De beperking van de terugwerkende kracht tot 15 juni 2011 komt niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel en discriminatieverbod in de zin van artikel 14 EVRM en artikel 26 IVBPR. De keuze van de wetgever valt naar het oordeel van rechtbank binnen de aan de wetgever toekomende (ruime) beoordelingsvrijheid.
Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling Bestuursrecht
locatie Leeuwarden
procedurenummer: AWB LEE 12/712
uitspraak van de meervoudige belastingkamer van 4 april 2013 als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde [gemachtigde eiser],
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Noord/kantoor Leeuwarden,
verweerder,
gemachtigde [gemachtigde verweerder].
Procesverloop
Namens eiser en zijn echtgenote is op 11 juli 2011 op aangifte een bedrag van € 10.260 aan overdrachtsbelasting voldaan, waarvan € 5.130 ten laste van eiser.
Eiser heeft tegen de voldoening op aangifte bezwaar gemaakt. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 10 februari 2012 de op aangifte voldane overdrachtsbelasting in stand gelaten en het bezwaar afgewezen.
Eiser heeft daartegen per fax op 23 maart 2012 bij de rechtbank beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 november 2012 te Leeuwarden.
Namens partijen zijn verschenen hun gemachtigden.
Ter zitting is tevens gelijktijdig met dit beroep behandeld het beroep van de echtgenote van eiser met het kenmerk [kenmerk].
Partijen hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan elkaar.
De Wet Herziening Gerechtelijke Kaart is op 1 januari 2013 in werking getreden. De rechtbanken Assen, Groningen en Leeuwarden vormen met ingang van die datum tezamen de nieuwe rechtbank Noord-Nederland. Het rechtsgebied van deze rechtbank beslaat de provincies Drenthe, Fryslân en Groningen. De zaak wordt daarom verder behandeld en beslist door de rechtbank Noord-Nederland.
Motivering
Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
1.1 Bij notariële akte van 6 juni 2011 zijn aan eiser en zijn echtgenote, [echtgenote], voor een koopsom van € 175.000, ieder voor de onverdeelde helft, geleverd appartementsrechten van de woning aan de [adres] (de verkrijging).
1.2 Namens eiser en zijn echtgenote is op 11 juli 2011 op aangifte een bedrag van € 10.260, aan overdrachtsbelasting voldaan, waarvan € 5.130 ten laste van eiser.
1.3 Als grondslag voor de overdrachtsbelasting is gehanteerd de onder 1.1 vermelde koopsom van € 175.000 minus het aandeel in het reservefonds van de vereniging van eigenaren ten bedrage van € 3.981,28, is afgerond € 85.500 per verkrijger.
1.4 Het tarief ten tijde van de verkrijging bedroeg ingevolge artikel 14 van de Wet op de belastingen rechtsverkeer 1970 (de Wet BRV) zes procent. Aan verschuldigde overdrachtbelasting voor eiser is in de aangifte berekend 6% van € 85.500 (zie 1.3), is € 5.130.
1.5 De notaris, [notaris], heeft bij brief van 15 juli 2011 namens eiser en zijn echtgenote bezwaar gemaakt tegen de voldoening op aangifte van de overdrachtsbelasting en heeft verzocht om teruggave van 4%, berekend over de onder 1.3 vermelde grondslag.
1.6 Tijdens de persconferentie van minister-president Rutte na afloop van de ministerraad op 17 juni 2011 is het volgende verklaard (letterlijke tekst, Radio- en TV-tekst 17 juni 2011, gepubliceerd op www.rijksoverheid.nl):
"VAN BEEK (BNR)
(...) de woonvisie die nog komt. Is toegezegd aan de Kamer, gaat de overdrachtsbelasting daar deel van uitmaken?
RUTTE
We komen met een woonvisie en echt, daar hebben we nog helemaal niet eens over gesproken, dus ik ga echt niets over die woonvisie zeggen.
VAN BEEK
Maar als je nu een startend stelletje bent en...
RUTTE
Dan moet je gewoon een huis kopen, als je een huis wilt kopen.
BERGHUIS (RTL)
Dan heb je niet straks in september van goh, had ik maar een paar maanden gewacht, want nou...
RUTTE
Als jij graag een huis wilt kopen dan moet je dat gewoon doen. Dan kijk ik recht in de camera, dat is ook heel goed nieuws voor heel Nederland. We hebben echt die woningmarkt nodig. (...)
BERGHUIS
Dus geen cadeautjes voor starters?
RUTTE
Cadeautjes doen we al helemaal nooit.
BERGHUIS
Lagere overdrachtsbelasting.
RUTTE
U kent ons, cadeautjes is niets voor het kabinet.".
1.7 Op 1 juli 2011 is door het kabinet een integrale woonvisie gepresenteerd (Kamerstukken II, 2010-2011, 32 847, nr. 1) en op dezelfde datum is een persbericht uitgebracht. In de integrale woonvisie en het persbericht is onder meer aangekondigd dat de overdrachtsbelasting verlaagd wordt van zes naar twee procent voor de periode van 15 juni 2011 tot 1 juli 2012, waarbij voor de verkrijging in de zin van artikel 2, eerste lid, van de Wet BRV het tijdstip van de juridische eigendomsoverdracht bepalend is.
1.8 Op 1 juli 2011 heeft minister-president Rutte wederom een persconferentie na afloop van de ministerraad gehouden. Tijdens de persconferentie (letterlijke tekst, Radio- en TV-tekst 1 juli 2011, gepubliceerd op www.rijksoverheid.nl) is - onder meer - verklaard:
"VAN DER HEYDE
Laatste vraag over de overdrachtsbelasting, is het kabinet ook een beetje gedwongen om het te doen omdat er zoveel geruchten ontstonden en er een notitie was uitgelekt? (...)
RUTTE
Nou, in hele kleine kring was die discussie nog wel wat langer aan de gang of dit niet de kick-start zou kunnen zijn (...). Ja, en dat dingen uitlekken in de politiek dat is een ziekte, maar daar kun je geen beleid op maken hè, dus als wij de conclusie hadden getrokken deze week: dit is geen goede maatregel, ondanks de publiciteit, hadden we hem niet genomen.
(...)
WESTER (RTL NIEUWS)
Het feit dat de maatregel met terugwerkende kracht twee weken geleden ingaat, heeft dat er ook mee te maken dat u twee weken geleden riep als u een huis wil kopen moet dat vooral doen.
RUTTE
Ja, zeker, het heeft ook daarmee te maken, en met het feit dat de meeste - en trouwens Verhagen ook een week later haast ik mij er aan toe te voegen - Maxima, ja, nee, maar allebei hebben we er uitspraken over gedaan. De tweede reden is dat de meeste juridische overdrachten ook plaatsvinden tegen het eind van een kalendermaand, dus wil je meteen ook effect hebben kan het maar beter met iets terugwerkende kracht.
WESTER
Even heel precies, wist u twee weken geleden al dat de maatregel er aan zat te komen, dus u kon dat roepen. Kortom, doordat u dat twee weken geleden geroepen heeft moet het met terugwerkende kracht, al kost het wat extra geld.
RUTTE
Geen van beide. Nee, het is geen van beide, want we waren er al een tijd over in gesprek in het kabinet en het had heel goed kunnen zijn dat we deze week de knoop de andere kant hadden doorgehakt, want we hebben echt gekeken op basis van alle onderzoeken (...)
(...)".
1.9 Bij Besluit van 1 juli 2011, nr. BLKB 2011/1290M (hierna: het Besluit) heeft de staatssecretaris van Financiën het volgende bekend gemaakt:
" (…)
1. Inleiding
In het persbericht van 1 juli 2011 is aangekondigd dat het tarief overdrachtsbelasting bij de verkrijging van woningen tijdelijk wordt verlaagd tot 1 juli 2012. Deze maatregel zal worden opgenomen in het Belastingplan 2012. Als het wetsvoorstel wordt aangenomen treedt deze maatregel op 1 januari 2012 in werking en werkt terug tot en met 15 juni 2011.
2. Goedkeuring
Het is niet wenselijk dat belanghebbenden de verkrijging van een woning uitstellen tot 1 januari 2012. Daarom keur ik vooruitlopend op wetswijziging het volgende goed.
Goedkeuring
Ik keur goed dat een tarief overdrachtsbelasting van 2 procent wordt toegepast voor de verkrijging op of na 15 juni 2011 van een woning. Hieronder wordt het begrip woning nader toegelicht.
(...)
4. Inwerkingtreding en vervaldatum
Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst en werkt terug voor de verkrijging op of na 15 juni 2011 van woningen.
Dit besluit vervalt op 1 januari 2012.".
1.10 In een brief van 1 juli 2011 (Kamerstukken II, 2010-2011, 31 371, nr. 364) heeft de staatssecretaris van Financiën de Tweede Kamer als volgt geïnformeerd:
"Het kabinet verlaagt het tarief van de overdrachtsbelasting van 6% naar 2% voor woningen waarvan de transportakte passeert gedurende de periode 15 juni 2011 tot en met 30 juni 2012. Met deze brief informeer ik u over de dekking van de maatregel.
Achtergrond
De woningmarkt stagneert. Het aantal transacties is de laatste twee jaar fors afgenomen. Mensen hebben moeite hun huis te verkopen, wat in sommige gevallen leidt tot financiële problemen. Tegen deze achtergrond heeft het kabinet besloten om de overdrachtsbelasting tijdelijk fors te verlagen. (...)
(...)
Deze achtergrond heeft het kabinet tot een aantal overwegingen gebracht bij de invulling van de dekking van de maatregel. Gegeven het doel van de maatregel - het geven van een impuls aan de woningmarkt - ligt het in de rede geen compenserende lastenmaatregel op het woningmarktdossier zelf te nemen. Hierbij dient bedacht te worden dat de verlaging tijdelijk is, zodat de incidentele inzet van dekkingsmaatregelen volstaat. Verder is van belang dat de voordelen van de maatregel zowel bij burgers als bedrijven neerslaan. Daarmee ligt het in de rede de noodzakelijke dekking bij beiden te vinden.
Het pakket
Met deze overwegingen in het achterhoofd heeft het kabinet gezocht naar dekkingsmaatregelen die hun eigen merites hebben. Het gaat daarbij om maatregelen die het kabinet reeds voornemens was te treffen en waarover ook eerder met de Kamer is gecommuniceerd. De opbrengst van deze maatregelen wordt nu eenmalig ingezet ten behoeve van de verlaging van de overdrachtsbelasting. Het gaat om het volgende pakket:
tabel 1
1.11 In de Nota naar aanleiding van het verslag Belastingplan 2012 (Kamerstukken II 2011/12, 33 003, nr. 10) is over de ingangsdatum van de verlaging van het tarief het volgende medegedeeld:
"Om uitstelgedrag te voorkomen heeft het kabinet, vooruitlopend op de aanvaarding van deze wet, ervoor gekozen dat het tarief van de overdrachtsbelasting van 2% bij de verkrijging van woningen al met ingang van 15 juni 2011 kan worden toegepast. De reden waarom voor 15 juni is gekozen houdt verband met uitlatingen van het kabinet over de woningmarkt met de bedoeling het vertrouwen in de woningmarkt te versterken. Het hiermee opgewekte consumentenvertrouwen noopte het kabinet ertoe de maatregel met terugwerkende kracht tot deze dag in te laten gaan. Voor woningen die tussen 15 juni 2011 en 1 juli 2011 zijn verkregen is er derhalve in het kader van de rechtszekerheid voor gekozen de tariefsverlaging in deze situaties te laten gelden.".
1.12 Het wetsvoorstel inzake de tijdelijke tariefsverlaging als onderdeel van het Belastingplan 2012 is op 17 november 2011 door de Tweede Kamer en op 20 december 2011 door de Eerste Kamer aangenomen. Het Belastingplan 2012 is als Wet van 22 december 2011 (de Wet), houdende wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten, gepubliceerd in het Staatsblad 2011, nr. 639.
1.13 In artikel XXXVIII, tweede lid, van de Wet is bepaald dat artikel XVI van de Wet (het artikel waarin de tariefswijziging van artikel 14 van de Wet BRV is opgenomen) terugwerkt tot en met 15 juni 2011.
Geschil
2.1 Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of eiser in verband met de verkrijging van de bij 1.1 vermelde appartementsrechten terecht 6% overdrachtsbelasting heeft voldaan.
2.2 Eiser beantwoordt deze vraag ontkennend en verweerder bevestigend.
2.3 Eiser neemt primair het standpunt in dat de overdrachtsbelasting een inbreuk vormt op het recht van eigendom zoals geformuleerd in artikel 17 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het Handvest) (gepubliceerd in PbEU 2010, C-83/02), zodat over de onderhavige verkrijging geen overdrachtsbelasting mag worden geheven. Subsidiair neemt eiser het standpunt in dat de beperking van de terugwerkende kracht tot verkrijgingen op of na 15 juni 2011 in strijd komt met het gelijkheidsbeginsel en discriminatieverbod in de zin van artikel 14 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR). Eiser is van mening dat ook ter zake van zijn verkrijging het verlaagde tarief van 2% van toepassing is.
2.4 Verweerder voert daartoe - kort gezegd - aan dat eiser geen beroep kan doen op het Handvest. Voorts is verweerder van mening dat geen sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel en discriminatieverbod, omdat de keuze van de wetgever valt binnen de ruime beoordelingsvrijheid.
2.5 Ter zitting heeft eiser zijn beroep op schending van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur laten varen. Tevens heeft eiser ter zitting zijn verzoek om overlegging van wetgevingsstukken op grond van artikel 8:42 van de Awb, laten varen.
2.6 Ter zitting hebben partijen desgevraagd verklaard in te stemmen met de cijfermatige uitwerking van elkaars standpunten.
2.7 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
Beoordeling van het geschil
3.1 Eiser stelt zich primair op het standpunt dat de overdrachtsbelasting een inbreuk vormt op het recht van eigendom zoals geformuleerd in artikel 17 van het Handvest en dat derhalve over de onderhavige verkrijging geen overdrachtsbelasting mag worden geheven.
3.2 Artikel 51 van het Handvest bepaalt het toepassingsgebied van het Handvest. In dit artikel is het volgende bepaald:
"1. De bepalingen van dit Handvest zijn gericht tot de instellingen, organen en instanties van de Unie met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel, alsmede, uitsluitend wanneer zij het recht van de Unie ten uitvoer brengen, tot de lidstaten. Derhalve eerbiedigen zij de rechten, leven zij de beginselen na en bevorderen zij de toepassing ervan overeenkomstig hun respectieve bevoegdheden en met inachtneming van de grenzen van de bevoegdheden zoals deze in de Verdragen aan de Unie zijn toegedeeld.
2. Dit Handvest breidt het toepassingsgebied van het recht van de Unie niet verder uit dan de bevoegdheden van de Unie reiken, schept geen nieuwe bevoegdheden of taken voor de Unie, noch wijzigt het de in de Verdragen omschreven bevoegdheden en taken.".
3.3 In de toelichting bij artikel 51 van het Handvest (gepubliceerd in PbEU 2007, C-303/02) staat - voor zover van belang - het volgende:
"Wat de lidstaten betreft, blijkt uit de jurisprudentie van het Hof ondubbelzinnig dat de verplichting tot eerbiediging van de in het kader van de Unie vastgestelde grondrechten alleen geldt voor de lidstaten wanneer deze optreden binnen het toepassingsgebied van het recht van de Unie (arrest van 13 juli 1989, Wachauf, zaak 5/88, Jurispr. 1989, blz. 2609; arrest van 18 juni 1991, ERT, Jurispr. 1991, blz. I-2925); arrest van 18 december 1997 (zaak C-309/96, Annibaldi, Jurispr. 1997, blz. I-7493). Het Hof van Justitie heeft deze jurisprudentie bevestigd in de volgende bewoordingen: "Bovendien zij eraan herinnerd, dat de eisen van bescherming van de fundamentele rechten in de communautaire rechtsorde de lidstaten ook bij de uitvoering van gemeenschapsregelingen binden." (Arrest van 13 april 2000, zaak C-292/97, Jurispr. 2000, blz. I-2737, r.o. 37). Vanzelfsprekend is deze regel, zoals neergelegd in dit Handvest, zowel van toepassing op de centrale overheden als op de regionale of lokale autoriteiten, alsmede op overheidslichamen wanneer zij het recht van de Unie toepassen.".
3.4 Uit het onder 3.2 en 3.3 vermelde volgt dat lidstaten alleen gebonden zijn aan het Handvest wanneer zij optreden binnen het toepassingsgebied van het recht van de Unie. Naar het oordeel van de rechtbank wordt bij de heffing van overdrachtsbelasting geen bepaling van het Unierecht toegepast, zodat het Handvest in het onderhavige geval geen toepassing vindt. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat in het kader van belastingheffing te allen tijde het Unierecht door de lidstaten wordt uitgevoerd, ongeacht de soort belasting en de wijze van belastingheffing. Het beroep van eiser op artikel 17 van het Handvest - wat daar overigens van zij - faalt daarom reeds om deze reden.
3.5 Voor zover eiser nog het standpunt inneemt dat ten aanzien van de overdrachtsbelasting niet kan worden gesproken van een "fair balance" tussen het algemene belang dat de overdrachtsbelasting dient en de bescherming van de individuele rechten, en dat daarmee sprake is van een verboden inbreuk op het recht van eigendom in de zin van artikel 1 van het Eerste Protocol van het EVRM, overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank stelt hier voorop dat de wetgever een ruime beoordelingsvrijheid toekomt (vergelijk HR 3 april 2009, JLN: LJN BC2816). Van een inbreuk op artikel 1 van het Eerste Protocol is eerst sprake indien de aan de orde zijnde wetgevende maatregel geen "fair balance" teweegbrengt tussen de betrokken belangen. Deze balans ontbreekt indien de desbetreffende maatregel in de omstandigheden van het concrete geval voor de belastingplichtige leidt tot een individuele en buitensporige last ("individual and excessive burden"). Dat er voor eiser sprake is van een buitensporige last in voormelde zin heeft eiser niet aannemelijk gemaakt. De enkele stelling dat de overdrachtsbelasting over het algemeen niet uit eigen middelen kan worden betaald, is daarvoor niet voldoende. Naar het oordeel van de rechtbank is derhalve geen sprake van een inbreuk op artikel 1 van het Eerste Protocol van het EVRM.
3.6 Eiser heeft verder aangevoerd dat de beperking van de terugwerkende kracht tot verkrijgingen op of na 15 juni 2011 in strijd komt met het gelijkheidsbeginsel en discriminatieverbod in de zin van artikel 14 van het EVRM en artikel 26 IVBPR.
3.7 De rechtbank zal toetsen of het gelijkheidsbeginsel als beginsel van behoorlijke wetgeving is geschonden. De rechtbank overweegt dat daarbij voorop moet worden gesteld dat de wetgever op fiscaal gebied een ruime beoordelingsvrijheid ("wide margin of appreciation") heeft bij het beantwoorden van de vraag of voor toepassing van artikel 14 van het EVRM en artikel 26 van het IVBPR gevallen als gelijk moeten worden beschouwd en of, in het bevestigende geval, een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat om die gevallen niettemin in verschillende zin te regelen (EHRM 22 juni 1999, nr. 46757/99, zaak Della Ciaja/Italië, BNB 2002/398). Daarbij dient het oordeel van de wetgever te worden geëerbiedigd tenzij dat van redelijke grond ontbloot is (EHRM 10 juni 2003, nr. 27793/95, zaak M.A. en anderen tegen Finland, V-N 2003/52.2).
3.8 Naar het oordeel van de rechtbank komt de wetgever met het vanaf enig moment inwerking laten treden van een wettelijke tariefsverlaging, ook indien terugwerkende kracht aan een dergelijke maatregel wordt verleend, niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel. De tariefsverlaging geldt immers vanaf de ingangsdatum (15 juni 2011) voor alle belaste verkrijgingen van - voor zover hier van belang - woningen en van rechten waaraan deze zijn onderworpen (zie artikel 14, tweede lid, van de Wet BRV). Indien het niet verder laten terugwerken van de tariefsverlaging dan tot en met 15 juni 2011 al een ongelijke behandeling van gelijke gevallen zou opleveren, dan valt dit naar het oordeel van de rechtbank binnen de aan de wetgever toekomende beoordelingsvrijheid. Daarbij neemt de rechtbank het volgende in aanmerking. In de Nota naar aanleiding van het verslag (zie 1.11) is vermeld dat in het kader van rechtszekerheid 15 juni 2011 als ingangsdatum is gekozen vanwege de uitlatingen van het kabinet over de woningmarkt. Gelet op de onder 1.6 opgenomen verklaringen van minister-president Rutte tijdens de persconferentie van 17 juni 2011, alsmede gelet op diens verklaringen op de persconferentie op 1 juli 2011 (zie 1.8), over uitlatingen van andere leden van het kabinet en het "uitlekken" van plannen, konden bij belastingplichtigen in redelijkheid verwachtingen zijn gewekt. De keuze van de wetgever om bij het bepalen van de ingangsdatum rekening te houden met de gewekte verwachtingen en daarvoor aan te sluiten bij 15 juni 2011, zonder verdere terugwerking van de tariefsverlaging, is gezien het voorgaande naar het oordeel van de rechtbank niet van elke redelijke grond ontbloot. Het enkele feit dat de persconferentie pas op 17 juni 2011 heeft plaatsgevonden, is onvoldoende om anders over deze keuze van de wetgever te oordelen. Ook dit valt binnen de aan de wetgever toekomende beoordelingsvrijheid.
3.9 Eiser heeft in dit verband nog aangevoerd dat een rechtvaardigingsgrond ontbreekt voor het feit dat afdrachten die op 15 juni 2011 nog niet onherroepelijk vaststonden zijn uitgesloten van toepassing van het verlaagde tarief, door geen overgangsregeling op te nemen. Volgens eiser is daarmee in strijd gehandeld met het gelijkheidsbeginsel. De rechtbank overweegt dat voor de overdrachtsbelasting de verkrijging en niet het onherroepelijk worden van de afdracht het belastbaar feit vormt. Hetgeen eiser heeft aangevoerd doet niets af aan hetgeen onder 3.8 is overwogen. Nu ook overigens geen grond bestaat voor het opnemen van een overgangsregeling voor de door eiser genoemde gevallen, faalt deze grief van eiser.
3.10 Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. G.B.A. Brummer, voorzitter, mrs. M. van den Bosch en A.F. Germs-de Goede, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.J. Haanstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 april 2013.
w.g. H.J. Haanstra
w.g. G.B.A. Brummer
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Anhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 1704, 8901 CA Leeuwarden.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.