Home

Rechtbank Noord-Nederland, 10-04-2014, ECLI:NL:RBNNE:2014:1867, AWB-LEE 12-2573

Rechtbank Noord-Nederland, 10-04-2014, ECLI:NL:RBNNE:2014:1867, AWB-LEE 12-2573

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Datum uitspraak
10 april 2014
Datum publicatie
22 mei 2014
ECLI
ECLI:NL:RBNNE:2014:1867
Zaaknummer
AWB-LEE 12-2573

Inhoudsindicatie

Mocht eiser het (te koop staande) woonhuis onder toepassing van het Besluit van de staatssecretaris van Financiën van 8 maart 2006, nr. CPP2005/3338M per 31 december 2005 overbrengen naar zijn privévermogen?

Uitspraak

Afdeling bestuursrecht

locatie Leeuwarden

zaaknummer: AWB LEE 12/2573

(gemachtigden: [gemachtigde eiser]en [gemachtigde eiser]),

en

(gemachtigden: [gemachtigde verweerder]en [gemachtigde verweerder])

Procesverloop

Verweerder heeft voor het jaar 2007 aan eiser een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 123.221 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 8.572.

Tegelijk met dit besluit heeft verweerder bij beschikking een bedrag van € 8.411 aan heffingsrente in rekening gebracht.

Bij uitspraak op bezwaar van 1 oktober 2012 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.

De Wet Herziening Gerechtelijke Kaart is op 1 januari 2013 in werking getreden. De rechtbanken Assen, Groningen en Leeuwarden vormen met ingang van die datum tezamen de nieuwe rechtbank Noord-Nederland. Het rechtsgebied van deze rechtbank beslaat de provincies Drenthe, Fryslân en Groningen. De zaak wordt daarom verder behandeld en beslist door de rechtbank Noord-Nederland.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 november 2013. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigden. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Eiser heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan verweerder.

Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Overwegingen

Feiten

1.

De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.

1.1

Eiser dreef in de vorm van een eenmanszaak een akkerbouwbedrijf te [plaats]. Eiser hanteerde een boekjaar van 1 juli tot en met 30 juni.

1.2

Tot het vermogen van de onderneming behoorde een woonhuis met landbouwschuren, verdere aanhorigheden, tuin, erf en 50.27.80 hectare landerijen, 101.792 kilo polsuiker, 17.98 toeslagrechten en ongeveer 1.360 bewaarkisten.

1.3

Op 31 december 2005 stond eisers onderneming te koop. Op 5 augustus 2006 heeft eiser de onderneming verkocht en de akte van levering is op [datum] 2007 gepasseerd. In de akte van levering staat het volgende opgenomen:“De koopprijs bedraagt TWEEMILJOEN EURO (€ 2.000.000,00) de massa, en zoals door verkoper en koper overeengekomen te splitsen als volgt:

een bedrag voor de opstallen groot driehonderd vijfentwintig duizend euro (€ 325.000);

een bedrag voor de grond met een oppervlakte van vijftig hectare, zevenentwintig are en tachtig centiare (50 ha, 27 a en 80 ca) groot een miljoen zeshonderd tien duizend euro (€ 1.610.000,00);

een bedrag voor de basisreferentie polsuiker groot veertig duizend euro (€ 40.000,00);

een bedrag voor de toeslagrechten groot nihil;

een bedrag voor de bewaarkisten groot vijfentwintig duizend euro (€ 25.000,00);

welk totaalbedrag is voldaan door storting op een rekening van de notaris.”

1.4

Eiser heeft vóór 1 juli 2006 aan verweerder kenbaar gemaakt dat hij de tot het ondernemingsvermogen behorende woning (het woonhuis) overeenkomstig het Besluit van de staatssecretaris van Financiën van 8 maart 2006, nr. CPP2005/3338M (het Besluit) wil heretiketteren per 31 december 2005.

1.5

Bij brief van 27 september 2006 heeft eiser gegevens aan verweerder aangeleverd, op grond van de na het Besluit tot stand gekomen Werkafspraak van 16 mei 2006, nummer 2006/H23 (werkafspraak), in verband met de overbrenging van het woonhuis met ondergrond naar het privévermogen van eiser.

1.6

Op 15 november 2006 wordt door verweerder het standpunt ingenomen dat heretikettering van het woonhuis met ondergrond niet mogelijk is op grond van het Besluit en de werkafspraak van 16 mei 2006.

1.7

In zijn aangifte IB/PVV 2006 heeft eiser aangegeven dat de bedrijfswoning naar zijn privévermogen is overgebracht. Bij de bepaling van het belastbaar inkomen is rekening gehouden met de bij de heretikettering behaalde boekwinst.

1.8

Bij de regeling van de aanslag IB/PVV 2006 wordt door verweerder bij brief van 15 september 2009 aangegeven dat heretikettering van het woonhuis niet is toegestaan en corrigeert het aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning. In de brief is het volgende opgenomen:"(…) Indien op 31 december 2005 het voornemen bestaat om tot het bedrijfsvermogen behorende zaken te verkopen dan behoren deze bedrijfsmiddelen op dat moment tot het verplichte ondernemingsvermogen. Overbrenging naar het privé vermogen van bedrijfsmiddelen die tot het verplichte ondernemingsvermogen behoren is niet toegestaan. Zie ook Vragen en Antwoorden inzake "Besluit 8 maart 2006 en Werkafspraak 16 mei 2006".De winst op de verkoop van de gehele boerderij met erf en ondergrond dient in de aangifte inkomstenbelasting 2007 volgens de geldende regels in de winst te worden verwerkt.Momenteel loopt er een procedure bij de Rechtbank Leeuwarden over een identieke kwestie. Ik heb de aanslagen inkomstenbelasting / premievolksverzekeringen en zorgverzekeringswet 2006 opgelegd inclusief de winst op het woongedeelte van de boerderij. Bij de berekening van de winst van het woongedeelte van de boerderij ben ik uitgegaan van de winstberekening volgens de Werkafspraak van 16 mei 2006. De waarde waarvoor de woning volgens de Werkafspraak naar het privé vermogen kan worden overgeboekt bedraagt € 69.300. Een waardedruk voor duurzame zelfbewoning is in dit geval niet toegestaan. Ik wijs u erop dat dat ik van mening ben dat ik het inkomen naar een te hoog bedrag heb vastgesteld. Indien de rechter in hoogste instantie inderdaad beslist dat de Werkafspraak van 16 mei 2006 niet van toepassing is zal ik de aanslagen 2006 ambtshalve verminderen. (…)".

1.9

Op 31 maart 2009 dient eiser zijn aangifte IB/PVV over het jaar 2007 in. Op 17 augustus 2010 wordt een vraag gesteld over eisers aangifte IB/PVV 2007 en wordt opgemerkt dat de gehele verkoopwinst van de boerderij in de aangifte IB/PVV 2007 verwerkt dient te worden. Hierbij verwijst verweerder naar zijn brief van 15 september 2009 (zie 1.8).

1.10

Bij brief van 9 september 2011 geeft verweerder aan dat de eerder genoemde identieke zaak (zie 1.8), bij nadere bestudering niet gelijk te zijn aan die van eiser. Verweerder is voornemens de aangifte IB/PVV 2007 als volgt af te doen:

Aangegeven inkomen box 1

318.789

Verkoop opbrengst opstallen

325.000

Koelloods ander bedrijf

125.000

Boekwaarde opstallen

86.256

-/-

Boekwinst gebouwen

113.744

Aangegeven winst

33.147

-/-

Correctie

80.597

80.597

+

Waarde kavel woongedeelte

40.000

Waarde kavel woongedeelte per [datum]

7.750

-/-

32.250

32.250

+

MKB-winstvrijstelling

11.285

-/-

Vast te stellen inkomen box 1

420.351

1.11

Met dagtekening 29 november 2011 wordt de aanslag IB/PVV 2007 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 123.221 (€ 420.351 -/- € 297.130 te verrekenen verliezen uit voorgaande jaren).

1.12

Eiser heeft bij brief van 16 februari 2012 bezwaar aangetekend tegen de aanslag IB/PVV 2007.

1.13

Op 2 juli 2012 heeft een hoorgesprek plaatsgevonden. Hiervan is een verslag opgesteld.

Geschil en beoordeling

2.

In geschil is het antwoord op de vraag of verweerder de aanslag IB/PVV 2007 tot het juiste bedrag heeft vastgesteld. Meer in het bijzonder is in geschil of eiser het woonhuis onder toepassing van het Besluit per 31 december 2005 mocht overbrengen naar zijn privévermogen. 2.1 Ter zitting heeft eiser zijn beroep op het vertrouwensbeginsel laten varen. 2.2 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

3.

In het Besluit is bij onderdeel 4 het volgende opgenomen:“(…). Gelet op de verstrekkende gevolgen van de genoemde arresten stel ik onder de hierna geformuleerde voorwaarden agrarische ondernemers éénmalig in de gelegenheid alsnog te heretiketteren per 31 december 2005. Indien agrarische ondernemers gebruik maken van deze mogelijkheid kan de landbouwvrijstelling nog worden toegepast op het verschil tussen de boekwaarde van de ondergrond en de (fictieve) WEVAB-ondergrond van de woning per 31 december 2005. Heffing vindt alsdan plaats over het eventuele verschil tussen de WEV-ondergrond per 31 december 2005 en de (fictieve) WEVAB-ondergrond per 31 december 2005. Aan voormelde goedkeuring verbind ik de volgende voorwaarden:

- de heretikettering dient plaats te vinden per 31 december 2005;

- aparte etikettering van opstal en ondergrond is niet mogelijk;

- belanghebbende maakt uiterlijk 30 juni 2006 zijn keuze schriftelijk kenbaar aan de voor hem bevoegde inspecteur van de Belastingdienst;

- de waardedruk in verband met zelfbewoning wordt vastgesteld op 20%. (…).”

In versie 3 van het supplement van 12 juli 2007 van de Vragen en Antwoorden inzake Besluit van 8 maart 2006 en Werkafspraak 16 mei 2006 (het Vraag- en Antwoordbesluit) is onder meer het volgende opgenomen:“(…).

3.25

Heretikettering van een te koop staande woning is niet mogelijk.

Vraag:

Op 31 december 2005 staat de woning te koop. Is heretikettering per deze datum mogelijk?

Antwoord:

Nee. Een woning die te koop staat, kan niet naar het privévermogen worden overgebracht zodat heretikettering niet mogelijk is. Vergelijk de situatie inzake staking van een onderneming, waarbij een activum dat wordt aangehouden in afwachting van een geschikt moment van verkoop niet naar het privévermogen kan worden overgebracht (o.a. HR 29 januari 1997, BNB 1997/144).

Het Besluit van 8 maart 2006 en de daarop gebaseerde werkafspraak komen niet aan de orde.

(…).”

4.

Eiser heeft aangevoerd dat ter zake het woonhuis sprake is van keuzevermogen, en dat het feit dat deze te koop staat, hierin geen verandering brengt. Verweerder heeft hiertegenover gesteld dat, gelet op onder meer het arrest van de Hoge Raad van 18 februari 1998, nr. 33091, ECLI:NL:HR:1998:AA2448, en het arrest van de Hoge Raad van 29 januari 1997, nr. 31822, ECLI:NL:HR:1997:AA2087, een te koop staande woning als verplicht ondernemingsvermogen moet worden aangemerkt en dat daarom toepassing van het Besluit en de werkafspraak niet aan de orde komt. De rechtbank overweegt dat het door verweerder aangedragen standpunt geen steun vindt in het recht. De door verweerder aangehaalde arresten zien, zoals verweerder ter zitting desgevraagd ook heeft bevestigd, op reeds gestaakte ondernemingen, zodat deze toepassing missen. Tussen partijen is immers niet in geschil dat de onderneming niet op 31 december 2005 is gestaakt, maar pas in 2007. Van verplicht ondernemingsvermogen is derhalve geen sprake. Nu ter zake van het woonhuis sprake is van keuzevermogen en het woonhuis aanvankelijk was geëtiketteerd als ondernemingsvermogen, rijst de vraag of op grond van het Besluit het woonhuis kan worden geëtiketteerd als privévermogen.

Het Besluit omvat – zakelijk weergegeven – een goedkeurende regeling die het agrarische ondernemers, eenmalig en onder strikte voorwaarden, toestaat de agrarische woning te heretiketteren. De rechtszekerheid brengt alsdan met zich dat de voorwaarden waaronder deze regeling van toepassing is, tijdig en volledig aan een belastingplichtige kenbaar worden gemaakt. Dit geldt zeker indien sprake is van beperkende voorwaarden. Een belastingplichtige kan immers pas een juiste fiscale afweging maken indien hij op de hoogte is van alle van toepassing zijnde voorwaarden. Beperkingen in een goedkeurende regeling die achteraf worden aangebracht maken een zodanige inbreuk op deze rechtszekerheid dat daaraan geen terugwerkende kracht kan worden toegekend.

Eiser had zijn keuze om het woonhuis naar privé over te brengen al gemaakt in 2006. Op dat moment gold de werkafspraak van 16 mei 2006. In de werkafspraak zijn geen nadere voorwaarden gesteld ten aanzien van de heretikettering. Pas in het derde supplement van het Vraag- en Antwoordenbesluit van 12 juli 2007 wordt voor het eerst opgemerkt dat heretikettering van een te koop staande woning niet mogelijk is. Gelet op de feitelijke situatie waarin eiser zich in 2006 bevond, kon dit uit de voorwaarden zoals opgenomen in het Besluit niet worden opgemaakt dan wel afgeleid. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om de in het derde supplement opgenomen beperking ook toe te passen op gevallen die zich voor 12 juli 2007 hebben voorgedaan.

Naar het oordeel van de rechtbank zou een andere beslissing leiden tot een ontoelaatbare inbreuk op de rechtszekerheid. De in het derde supplement opgenomen beperking kan daarom niet aan eiser worden tegengeworpen.

5.

Gelet op het voorgaande dient het beroep tegen de aanslag IB/PVV over het jaar 2007 gegrond te worden verklaard.

6.

Eiser heeft voorts aangevoerd dat de periode tussen het indienen van de aangifte IB/PVV 2007 en het opleggen van de definitieve aanslag IB/PVV dusdanig lang is geworden dat dit in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel. Als gevolg hiervan dient volgens eiser de heffingsrente te worden verminderd met de periode waarin “het stil was van de kant van de belastingdienst”. Eiser heeft aangevoerd dat de oorzaak van de vertraging is dat verweerder er 14 maanden over heeft gedaan om een reactie te geven op een brief van de gemachtigde van eiser.

7.

Niet in geschil is dat verweerder de heffingsrente heeft berekend conform artikel 30f, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) en over het door de AWR bepaalde tijdvak. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat de heffingsrente verminderd dient te worden, omdat de periode tussen het indienen van de aangifte en het opleggen van de definitieve aanslag lang is geweest, doordat de Belastingdienst pas op 9 september 2011 een reactie heeft gegeven op de brief van 8 november 2010 van de adviseur van belanghebbende. De belastingdienst had volgens eiser sneller moeten reageren. Verweerder heeft dit betwist. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een vaststelling van de heffingsrente in afwijking van het wettelijk systeem, waarbij het bedrag van de heffingsrente het bedrag van de belastingaanslag volgt. Nu de aanslag zal worden verlaagd (zie overweging 5.), dient de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig verlaagd te worden. Gelet hierop zal de rechtbank het beroep tegen de beschikking heffingsrente ook gegrond verklaren.

8.

De beroepen zijn gegrond en de rechtbank vernietigt de uitspraken op bezwaar. De rechtbank vermindert de aanslag tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 318.789 (zie 1.10). De rechtbank vermindert de heffingsrente dienovereenkomstig.

9.

Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.

10.

De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Eiser heeft verzocht om vergoeding van de integrale proceskosten. Voor een toekenning van een proceskostenvergoeding in afwijking van de forfaitaire bedragen van het Besluit proceskosten bestuursrecht is onder meer grond indien het bestuursorgaan het verwijt treft dat het een beschikking of uitspraak geeft respectievelijk doet of in rechte handhaaft, terwijl op dat moment duidelijk is dat die beschikking of uitspraak in een daartegen ingestelde procedure geen stand zal houden of het bestuursorgaan in vergaande mate onzorgvuldig handelt (HR 13 april 2007, nr. 41235, ECLI:NL:HR:2007:BA2802 en HR 4 februari 2011, nr. 09/02123, ECLI:NL:HR:2011:BP2975). Desgevraagd heeft eiser dergelijke bijzondere omstandigheden niet gesteld, laat staan aannemelijk gemaakt. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding voor vergoeding van de integrale proceskosten. De rechtbank stelt de proceskosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.460 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 243, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 487 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart de beroepen gegrond;

-

vernietigt de uitspraken op bezwaar;

-

vermindert de aanslag tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 318.789;

-

vermindert de heffingsrente dienovereenkomstig;

-

bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraken op bezwaar;

-

draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 42 aan eiser te vergoeden;

-

veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.460, te betalen aan eiser.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van den Bosch , voorzitter, mr. J.W. Keuning en mr. M. Chin-Oldenziel, leden, in aanwezigheid van mr. T.L. Gaarman-Jonkers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 april 2014.

wg wg

griffier voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

fn