Rechtbank Noord-Nederland, 22-05-2014, ECLI:NL:RBNNE:2014:2791, AWB 12_2950
Rechtbank Noord-Nederland, 22-05-2014, ECLI:NL:RBNNE:2014:2791, AWB 12_2950
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Nederland
- Datum uitspraak
- 22 mei 2014
- Datum publicatie
- 25 juli 2014
- ECLI
- ECLI:NL:RBNNE:2014:2791
- Zaaknummer
- AWB 12_2950
Inhoudsindicatie
Informatiebeschikking. Geen verval informatiebeschikking bij later opleggen voorlopige aanslag. Beschikking mag op meerdere aanslagen zien. Beroep op vertrouwensbeginsel faalt. Schending administratieplicht.
Uitspraak
Afdeling bestuursrecht
locatie Leeuwarden
zaaknummer: Awb 12/2950
[eiser], te [woonplaats], eiser
(gemachtigde: [gemachtigde eiser]),
en
de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Leeuwarden, verweerder
(gemachtigde: [gemachtigde verweerder]).
Procesverloop
Verweerder heeft met dagtekening 17 oktober 2011 een informatiebeschikking genomen met betrekking tot op te leggen aanslagen en navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) en op te leggen naheffingsaanslagen in de omzetbelasting (OB).
Bij uitspraak op bezwaar van 2 november 2012 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 december 2013. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [bijstand].
Overwegingen
Feiten
De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
Eiser is geboren op [geboortedag] 1956. Eiser dreef in de jaren 2005 tot en met 2007 aan [adres] een coffeeshop onder de naam [naam], in de rechtsvorm van een eenmanszaak. De onderneming is gestaakt in 2012. Eisers zoon en dochter werkten mee in de onderneming. Voorts werkten er in de jaren 2005 tot en met 2007 ongeveer 10 werknemers in de zaak.
De verhandelde softdrugs werden verpakt in zakjes met een verkoopwaarde van € 5 of € 15. Joints werden los verkocht. De inkopen werden contant betaald. Ook de verkoop geschiedde (vrijwel) uitsluitend contant.
Tijdens openingstijden werd in 2 diensten gewerkt, een dagdienst en een avonddienst.
Verweerder heeft in 2010 een boekenonderzoek ingesteld bij eiser betreffende de aanvaardbaarheid van de aangiften inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2005 tot en met 2007 en de aangiften omzetbelasting over de periode 1 januari 2005 tot en met 31 december 2007.
In het met dagtekening 24 mei 2011 opgemaakte rapport inzake het boekenonderzoek heeft verweerder onder meer het volgende opgemerkt:
“2.3.1 Administratieplicht (artikel 52 Algemene wet inzake rijksbelastingen)
Gebleken is dat de belastingplichtige niet voldoet aan de verplichtingen van artikel 52 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna te noemen AWR). In dit artikel is vastgelegd dat de belastingplichtige verplicht is naar de eisen van het bedrijf een administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde uw rechten en
verplichtingen alsmede de voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegevens hieruit duidelijk blijken. Gelet op de aard, omvang en complexiteit van het bedrijf zijn de vastleggingen in de administratie (objectief gezien) onvoldoende. Ik heb geconstateerd dat de volgende delen van de administratie ontbraken:
- Er wordt geen (klad) kasboek bijgehouden;
- Er wordt geen voorraadadministratie gevoerd ten behoeve van de softdrugs.
Op 19 mei 2011 is een schriftelijke waarschuwing uitgereikt.
Bewaarplicht (artikel 52, lid 4 Algemene Wet inzake rijksbelastingen)
De belastingplichtige heeft niet voldaan aan de bewaarplicht. De volgende onderdelen van de administratie zijn niet bewaard:
- De dagelijkse afslagen van de kassa;
- De verkooplijsten die worden opgemaakt ten behoeve van de verkopen softdrugs.
Op 19 mei 2011 is een schriftelijke waarschuwing uitgereikt.
(…)
Gebreken in de administratie
(…)
Samengevat zijn de volgende gebreken vastgesteld:
- De kasadministratie vormt geen betrouwbare basis voor de winstberekening. Voor nadere
onderbouwing zie het hoofdstuk Kasverantwoording.
- De administratie van de belastingplichtige voldoet niet aan de eisen die het bedrijf stelt.
- De administratie is zodanig gevoerd dat niet te allen tijde de rechten en verplichtingen van
belastingplichtige duidelijk blijken.
- De belastingplichtige heeft niet voldaan aan de bewaarplicht De volgende onderdelen van de administratie zijn niet bewaard: kassa-afslagen, verkooplijsten
- Belastingplichtige is gewezen op de bewaarplicht inzake artikel 52 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Tevens is belastingplichtige gewezen op de mogelijkheid van een vervolgbezoek.
- Op 19 mei 2011 is een schriftelijke waarschuwing uitgereikt.
- Inkoopnota’s worden gedeeltelijk niet geboekt.
- De vastgestelde brutowinstpercentages van de gecontroleerde jaren wijken ten opzichte van de branchegegevens onverklaarbaar te veel af.
- De uitkomst van de theoretische omzetberekening dranken en snoep wijkt onaanvaardbaar af van de verantwoorde omzet.
- De uitkomst van de privé-vermogensvergelijking leidt tot een onwaarschijnlijk laag netto-privé.
Uit het bovenstaande blijkt dat de administratie in de jaren 2005 t/m 2007 dusdanig ernstige tekortkomingen kent, dat de door belastingplichtige gevoerde administratie verworpen wordt. De administratie kan daarom niet dienen als betrouwbare grondslag voor de fiscale winstberekening.
Uit het bovenstaande volgt dat belastingplichtige niet volledig heeft voldaan aan zijn verplichtingen ingevolge artikel 52 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
De belastingplichtige is erop gewezen dat bij een eventuele procedure deze tekortkomingen omkering van de bewijslast tot gevolg kunnen hebben op grond van artikel 25 of 27e van de Algemene wat inzake rijksbelastingen.”.
Het in de branche gebruikelijke brutowinstpercentage dat geldt voor de verkoop van softdrugs heeft verweerder op basis van branche-informatie op 100 % gesteld. Met betrekking tot de privé-vermogensvergelijking heeft verweerder onder meer gewezen op de aankoop van een huis [buitenland].
Eiser maakte op dagbasis de kas op, door dagelijks een zogenoemde Z-afslag te maken. Voorts hield eiser van de verkoop en de voorraad op dagbasis voorraadlijsten c.q. verkooplijsten bij. Deze voorraadlijsten bevatten per artikelsoort en per verkoopprijs een registratie van de beginvoorraad, de aanvulling en de eindvoorraad. Aan de hand van die goederenstroom werd de afzet bepaald. Uit de aldus vastgestelde afzet werd aan de hand van de gehanteerde prijzen vervolgens de dagomzet afgeleid. De betreffende dagomzet werd vergeleken met de kasafslagen. Eventuele kasverschillen werden niet afzonderlijk in de administratie verwerkt. Eisers zoon verwerkte de kasafslagen en de verkooplijsten in Excel.
Een afzonderlijke inkoopadministratie ontbrak.
De kasafslagen en voorraadlijsten heeft eiser tot 26 september 2007 niet bewaard. Verweerder heeft eiser er op die dag op gewezen dat hij deze moest bewaren. Vanaf die datum heeft eiser deze stukken bewaard.
Verweerder heeft in de jaren 2007 tot en met 2011 jaarlijks een bedrijfsbezoek c.q. waarneming ter plaatse uitgevoerd op het vestigingsadres van de onderneming ([adres]), waarvan telkens een schriftelijk rapport is opgemaakt.
In het rapport van 11 oktober 2007, over het bedrijfsbezoek van 26 september 2007, staan onder andere de volgende passages:
“1 Reikwijdte van het bezoek
Dit controlerapport geeft de uitkomsten weer van het uitgevoerde onderzoek en vermeldt de standpunten van de Belastingdienst. De opgenomen informatie heeft slechts tot doelde heffing en inning van belastingen te ondersteunen. Het rapport is slechts met dit oogmerk geschreven en is niet bedoeld voor andere doeleinden.
Het bedrijfsbezoek heeft zich beperkt tot de volgende elementen:
- het waarnemen van de actuele bedrijfsactiviteiten;
- het beoordelen van de actuele administratieve vastleggingen;
- het beoordelen van de kasadministratie;
- het vaststellen van de identiteit en het aantal in de onderneming kennelijk in loondienst werkzame personen;
- het beoordelen of aan de werkgeversverplichtingen is voldaan;
Dit controlerapport geeft de uitkomsten weer van het uitgevoerde onderzoek en vermeldt de standpunten van de Belastingdienst. De opgenomen informatie heeft slechts tot doel de heffing en inning van belastingen te ondersteunen. Het rapport is slechts met dit oogmerk geschreven en is niet bedoeld voor andere doeleinden.
Met nadruk wordt erop gewezen dat aan dit bezoek geen vertrouwen kan worden ontleend
betreffende de aanvaardbaarheid van enige fiscale aangifte.
(…)
Inkoop softdrugs
U verklaarde dat u zelf verantwoordelijk ben voor de inkopen van softdrugs. De softdrugs
worden volgens u niet dagelijks en niet in vaste hoeveelheden ingekocht. De softdrugs wordt “los” ingekocht en wordt vervolgens geproportioneerd.
Met betrekking tot de inkopen softdrugs wordt de ingekochte hoeveelheid niet direct geboekt. De ingekochte hoeveelheid in grammen is niet op de juiste wijze geboekt maar is over een aantal dagen verspreid.
(…)
Voorraad en verkoop softdrugs
Voor de goede orde wijzen wij u erop dat verkooplijsten bewaard moeten blijven en dat de
administratie controleerbaar moet zijn overeenkomstig artikel 52 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Een controleerbare verkoopadministratie moet tenminste bevatten:
- datum;
- soort;
- winkelvoorraad per soort in grammen en/of in zakjes,
- bijvullingen in grammen en/of in zakjes;
- eindvoorraad per soort in grammen en/of zakjes,
- totaalkolom verkocht in hoeveelheid grammen en/of zakjes met de totale verkoopwaarde.
U voldoet hieraan d.m.v. deze voorraadijst.”
Afspraken
Met u zijn de volgende afspraken gemaakt:
Met betrekking tot de inkopen softdrugs dienen de volgende gegevens aanwezig te zijn:
- -
-
inkoopprijs per gram
- -
-
hoeveelheden in grammen per soort
- -
-
datum aflevering.
Voorraadlijsten en Z-afslagen (van de kassa) dienen bewaard te blijven.”.
In de rapportages van de bedrijfsbezoeken in de jaren vanaf 2008 tot en met 2011 is steeds de volgende (of een vrijwel gelijkluidende) passage opgenomen:
“Wellicht ten overvloede wordt nog opgemerkt dat de administratie zelf niet is beoordeeld. Uiteraard kan dan ook niet geconcludeerd worden dat de Belastingdienst aan die administratie haar goedkeuring verleent.”.
Over de jaren 1991 tot en met 1993 heeft een boekenonderzoek plaatsgevonden (IB/PVV en OB), naar aanleiding waarvan verweerder in een rapportage van 12 december 1995 onder meer het volgende heeft opgemerkt:
“ Omzetberekening :
Door uw accountant wordt ieder jaar een fors bedrag aan omzet bijgeteld.
Zou dit niet gedaan worden dan zou de kas negatief lopen. Bovenstaande houdt tevens in dat aan de door u gevoerde kasadministratie weinig waarde kan worden gehecht.”.
Met dagtekening 7 december 2012 heeft verweerder aan eiser een (nadere) voorlopige aanslag IB/PVV 2007 opgelegd.
In de informatiebeschikking van 17 oktober 2011 heeft verweerder onder meer het volgende opgemerkt:
“In verband met het boekenonderzoek bij u betreffende de aangiften inkomstenbelasting en
omzetbelasting over de jaren 2005 t/m 2007 heb ik u een rapport toegezonden gedagtekend
24 mei 2011. In dit rapport heb ik de conclusie getrokken dat de door u gevoerde administratie in de jaren 2005 t/m 2007 dusdanig ernstige tekortkomingen kent, dat deze verworpen wordt. De administratie kan daarom niet dienen als betrouwbare grondslag voor de fiscale winstberekening. Uit het bovenstaande volgt dat u niet volledig heeft voldaan aan uw verplichtingen ingevolge artikel 52 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
(…)
Informatiebeschikking
Onder verwijzing naar artikel 52a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) stel ik vast dat u niet heeft voldaan aan de op u rustende administratieplicht ingevolge de artikel 52 van de AWR.”.
Geschil en beoordeling
In geschil is het antwoord op de vraag of de informatiebeschikking terecht is genomen. Voorts is in geschil of het vertrouwensbeginsel in de weg staat aan het nemen van de informatiebeschikking. Ten slotte is in geschil of de informatiebeschikking geheel dan wel ten aanzien van in ieder geval de op te leggen aanslag IB/PVV 2007 moet vervallen.
Artikel 52a van de AWR luidt, voor zover hier relevant:
“1. Indien met betrekking tot een op te leggen aanslag, navorderingsaanslag of naheffingsaanslag of een te nemen beschikking niet of niet volledig wordt voldaan aan de verplichtingen ingevolge artikel 41, 47, 47a, 49, 52, en, voor zover het verplichtingen van administratieplichtigen betreft ten behoeve van de heffing van de belasting waarvan de inhouding aan hen is opgedragen, aan de verplichtingen ingevolge artikel 53, eerste, tweede en derde lid, kan de inspecteur dit vaststellen bij voor bezwaar vatbare beschikking (informatiebeschikking). De inspecteur wijst in de informatiebeschikking op artikel 25, derde lid.
(…)
Indien de inspecteur een aanslag, navorderingsaanslag of naheffingsaanslag vaststelt of een beschikking neemt voordat de met betrekking tot die belastingaanslag of beschikking genomen informatiebeschikking onherroepelijk is geworden, vervalt de informatiebeschikking.”.
De informatiebeschikking
De rechtbank overweegt dat de informatiebeschikking de belastingaanslagen waarop deze ziet niet expliciet noemt (zie 1.12). Verweerder heeft in de beschikking verwezen naar het boekenonderzoek betreffende de aangiften inkomstenbelasting en omzetbelasting over de jaren 2005 tot en met 2007.
Ter zitting hebben partijen gezamenlijk verklaard dat de informatiebeschikking concreet ziet op de navorderingsaanslagen IB/PVV over 2005 en 2006, de (definitieve) aanslag IB/PVV over 2007 en de naheffingsaanslag OB over (alleen) 2007. De rechtbank ziet geen aanleiding om van deze verklaring af te wijken. De wettekst van artikel 52a van de AWR verzet zich immers niet tegen de specificatie van de reikwijdte van de informatiebeschikking zoals deze ter zitting is gegeven.
Eiser voert aan dat de informatiebeschikking moet vervallen, omdat deze op meerdere belastingaanslagen ziet terwijl de tekst van de wet dat niet toestaat. Verweerder stelt zich op het standpunt dat een informatiebeschikking betrekking kan hebben op meerdere belastingaanslagen.
De rechtbank is van oordeel dat de stelling van eiser geen steun vindt in het recht. De tekst van de wet, zoals onder 3. aangehaald, verwijst weliswaar naar ‘een’ aanslag, navorderingsaanslag, naheffingsaanslag of te nemen beschikking, maar verbiedt de inspecteur niet om de vaststelling, dat met betrekking tot meerdere belastingaanslagen niet wordt voldaan aan de betreffende verplichtingen, op te nemen in één informatiebeschikking. In de wetsgeschiedenis zijn evenmin aanwijzingen te vinden voor een dergelijke opvatting.
Deze beroepsgrond faalt.
Eiser heeft voorts aangevoerd, dat artikel 52a, derde lid, van de AWR meebrengt dat de informatiebeschikking geheel (dan wel ten minste gedeeltelijk) moet vervallen omdat verweerder na het nemen van de beschikking een (nadere) voorlopige aanslag IB/PVV 2007 heeft opgelegd. Verweerder heeft gesteld dat eisers betoog geen steun vindt in het recht, en voorts dat de informatiebeschikking niet ziet op de voorlopige aanslag IB/PVV 2007.
Artikel 52a, derde lid, van de AWR voorziet in een verval van de informatiebeschikking van rechtswege, indien de inspecteur een aanslag, navorderingsaanslag of naheffingsaanslag vaststelt voordat de informatiebeschikking onherroepelijk is geworden. De rechtbank overweegt dat de wetgever in artikel 52a, eerste en derde lid, van de AWR wèl het begrip ‘aanslag’ heeft opgenomen, maar niet het begrip ‘voorlopige aanslag’. Gelet op het bepaalde in artikel 2, derde lid, aanhef en onder e, van de AWR is de rechtbank van oordeel dat het opleggen van een voorlopige aanslag geen rechtsgevolgen heeft voor een nog niet onherroepelijk geworden informatiebeschikking, ook al ziet deze informatiebeschikking op een aanslag die betrekking heeft op dezelfde belastingwet en hetzelfde belastingtijdvak als waarop de voorlopige aanslag ziet. Ook deze beroepsgrond faalt derhalve.
Schending van de administratieplicht?
Eiser heeft ter betwisting van de informatiebeschikking samengevat het volgende gesteld. De administratie is ten onrechte verworpen, omdat de kasafslagen (evenals de voorraadlijsten) na 26 september 2007 zijn bewaard. Door na het nemen van de informatiebeschikking te volharden in de verwerping, omdat de afslagen vóór die datum niet werden bewaard, zou verweerder in feite de informatiebeschikking lopende het bezwaar hebben opgerekt, terwijl dat niet mogelijk is. Er vonden iedere dag kascontroles plaats, ook bij de overgang van dag- naar avonddienst. Kasverschillen werden aldus wel geconstateerd, maar deze waren altijd beperkt van omvang (maximaal € 10 per dag), en middelden elkaar per saldo uit. In de betrokken jaren kocht eiser geproportioneerd in en hield hij geen externe voorraad aan. Eiser had een vaste contactpersoon, die vervolgens van verschillende leveranciers geleverd kreeg. Eiser kocht gripzakjes in ten behoeve van zijn leverancier(s), omdat hij deze zakjes wel bij de groothandel kon verkrijgen, maar zijn leverancier(s) niet. Er werd geen softdrugs in de zaak gesneden en dus waren er ook geen snijlijsten. In het verleden heeft eiser wel zelf softdrugs gesneden, maar hij is daarvan teruggekomen vanwege de risico’s die dit met zich meebracht. De aangegeven omzet in de onderhavige drie jaren samen is volgens eiser hoger dan de theoretische omzet. Voorts heeft eiser de onderbouwing die verweerder heeft gegeven voor het gestelde brutowinstpercentage van 100 % gemotiveerd betwist. Ten slotte heeft eiser ook verweerders berekeningen van het netto privé betwist, voornamelijk op het punt van de woning [buitenland].
Verweerder heeft ter onderbouwing van de informatiebeschikking samengevat de volgende gronden aangevoerd. De inkopen zijn niet afzonderlijk vastgelegd. Er is geen deugdelijke kasadministratie. Weliswaar heeft de kasadministratie in enige vorm bestaan, maar deze is in opzet en uitwerking onvoldoende geweest. Met name ontbrak een (klad)kasboek, waarin tellingen, kascontroles en kasverschillen werden vastgelegd.
Er zijn voorts wel snijlijsten geweest, maar deze zijn niet bewaard. Verweerder heeft voorts gesteld dat eiser bij de aanvang van het boekenonderzoek heeft verklaard dat in eigen beheer werd gesneden. Bovendien is de inkoop van gripzakjes in de administratie verantwoord. Eiser heeft volgens verweerder, ondanks zijn ontkenning, wel overzichten van aansluitverschillen (voorraad) tussen de dag- en avonddiensten bijgehouden, maar deze ten onrechte niet overgelegd. Zo deze niet hebben bestaan, had eiser ervoor moeten zorgen dat dergelijke overzichten werden gemaakt. Er heeft geen voorraadopname per balansdatum plaatsgevonden. De geconstateerde brutowinstmarges zijn te laag en het berekende netto privé is onverklaarbaar laag.
In artikel 52 van de AWR is, voor zover hier van belang, bepaald dat administratieplichtigen gehouden zijn van hun vermogenstoestand en van alles betreffende hun bedrijf naar de eisen van dat bedrijf op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde hun rechten en verplichtingen alsmede de voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegevens hieruit duidelijk blijken.
De rechtbank overweegt dat bij de beantwoording van de vraag of eiser heeft voldaan aan de administratieplicht, rekening moet worden gehouden met de aard en omvang van de onderneming. Naar het oordeel van de rechtbank mag van een exploitant van een coffeeshop, gelet op de aard van de branche, niet worden verwacht dat hij ter zake van de inkopen van softdrugs over inkoopfacturen beschikt (vgl. Hoge Raad 27 september 2002, LJN AD8780 en Hoge Raad 31 mei 2013, LJN BX7184). Wel mag worden verwacht dat hij op een systematische wijze de inkoop van softdrugs in zijn administratie vastlegt. Dit houdt onder meer in dat hij (bijvoorbeeld door middel van dagstaten) in hoeveelheden, soort softdrugs en geld bijhoudt op welke data inkopen zijn verricht en wat daarvan de inkoopwaarde is geweest, en dat hij een hierop aansluitende kas- en voorraadadministratie voert. Ook bij gebreke van inkoopfacturen dient de inkoop dus op een betrouwbare en controleerbare manier geadministreerd te worden. Eiser heeft dat echter niet gedaan. Het feit dat ten tijde van het bijvullen van de softdrugs in de coffeeshop de hoeveelheid en de soort softdrugs werden geadministreerd op de verkooplijsten, is onvoldoende om van een dergelijke inkoopadministratie te kunnen spreken. Het tijdstip van bijvullen in de coffeeshop kan immers afwijken van het moment waarop de daadwerkelijke inkoop heeft plaatsgevonden. Wanneer de primaire registratie van de inkopen zoals in casu niet op de voorgeschreven wijze plaatsvindt, is het niet goed mogelijk om de administratie als geheel achteraf op betrouwbare wijze te controleren. Precies die controle achteraf vormt de kern van wat artikel 52 van de AWR beoogt mogelijk te maken. Naar het oordeel van de rechtbank maakt het hierbij geen verschil of de softdrugs geproportioneerd (in zakjes) werd ingekocht of in eigen beheer werd gesneden: in beide gevallen ontbreekt een deugdelijke primaire registratie van de inkopen, en in beide gevallen had een dergelijke registratie er wel moeten zijn.
Ten aanzien van de kasadministratie is een vergelijkbare situatie als onder 12.2 aan de orde. Nu er geen primaire registratie van de in- en uitgaande kasgelden (bijvoorbeeld met behulp van een afzonderlijk kasboek of kasregister) heeft plaatsgevonden, kan achteraf niet meer worden gecontroleerd of en in hoeverre de uit de kasafslagen blijkende verantwoording juist en volledig is geweest. Naar het oordeel van de rechtbank is het onvoldoende om, zoals eiser heeft gedaan, alleen (dagelijkse) kasafslagen te maken en deze te vergelijken met de voorraadlijsten. Alleen aan de hand van een deugdelijk gevoerde kasadministratie, waarbij op dagbasis de tellingen van het kasgeld worden geregistreerd, zou het mogelijk zijn geweest om bijvoorbeeld eisers stelling inzake de geconstateerde kasverschillen op juistheid te toetsen.
Nu van de inkopen een primaire registratie in geld en goederen in feite ontbrak, terwijl de kasadministratie op onderdelen onvoldoende was, is achteraf geen sluitende verbandscontrole op de geld- en goederenbeweging mogelijk. In een onderneming als die van eiser, waarin fysieke voorraad verhandeld wordt en nagenoeg uitsluitend sprake is van contant geldverkeer, is dat een fundamenteel gebrek (vgl. het arrest van de Hoge Raad van 5 oktober 2012, LJN BX9201). Zonder een sluitende inkoop- en voorraadadministratie te voeren en te bewaren kan niet worden voldaan aan de in artikel 52 van de AWR gestelde eis, aldus de Hoge Raad in zijn arrest van 31 mei 2013, LJN BX7184. Hieraan doet volgens de Hoge Raad niet af dat het in de branche niet gebruikelijk zou zijn een inkoop- en voorraadadministratie te voeren en dat het voeren daarvan tot problemen in de strafrechtelijke sfeer kan leiden. Het voorgaande betekent dat eiser de op hem rustende administratieplicht als bedoeld in artikel 52 van de AWR heeft geschonden.
De rechtbank is voorts van oordeel dat eiser in de periode vóór 26 september 2007 de bewaarplicht zoals vastgelegd in artikel 52 van de AWR heeft geschonden, door de kasafslagen en voorraadlijsten tot dat moment niet te bewaren. De betreffende bescheiden maken, gelet op de aard en omvang van eisers onderneming, deel uit van de administratie. Naast de onder 12.2 tot en met 12.4 geconstateerde schending van de administratieplicht als zodanig, is er derhalve eveneens sprake geweest van een schending van de bewaarplicht, althans tot 26 september 2007. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder ook deze schending ten grondslag mogen leggen aan de informatiebeschikking, nu hieraan in die beschikking uitdrukkelijk is gerefereerd.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder derhalve voldoende aannemelijk gemaakt dat de administratie niet naar de eisen van artikel 52 van de AWR is gevoerd, en dat ten onrechte stukken die tot die administratie hebben behoord, niet zijn bewaard. De beroepsgronden die zien op de schending van artikel 52 van de AWR falen.
Bij het opleggen van de aanslagen waarop de informatiebeschikking ziet, kan onder omstandigheden de vergaande bewijsrechtelijke sanctie van de omkering en verzwaring van de bewijslast worden toegepast. Doorslaggevend is daarbij de vraag of de geconstateerde schendingen voldoende ernstig zijn om de omkering te rechtvaardigen. De rechtbank ziet in de wetsgeschiedenis aanleiding om daarover haar oordeel te geven. Zo is tijdens de behandeling van het wetsvoorstel het volgende opgemerkt (zie Kamerstukken II 2008/09, 30 645, nr. 14, p. 5 en p. 11):
“De belanghebbende kan tegen de informatiebeschikking in bezwaar en beroep komen. Hij kan zich bijvoorbeeld op het standpunt stellen dat hij reeds aan zijn verplichtingen heeft voldaan of dat hij niet aan het verzoek hoefde te voldoen. Daarnaast kan de belanghebbende aanvoeren dat het onredelijk is het middel van omkering en verzwaring van de bewijslast toe
te passen. (…) Komt (…) vast te staan dat er sprake is van een rechtmatig informatieverzoek of wordt de informatiebeschikking op andere wijze onherroepelijk, dan volgt er bij het vaststellen van de belastingaanslag omkering en verzwaring van de bewijslast.
(…)
Degene aan wie de beschikking is gericht, heeft de mogelijkheid van bezwaar en beroep tegen deze beschikking. In die procedure kan de onrechtmatigheid worden ingeroepen van het opleggen van de verplichting. Ook kan de redelijkheid van de toepassing van omkering en
verzwaring van de bewijslast in het concrete geval als bezwaargrond worden aangevoerd.”.
Naar het oordeel van de rechtbank is het feitelijk ontbreken van een inkoopadministratie op zichzelf reeds een zodanig ernstige schending, dat deze de bewijsrechtelijke sanctie van de omkering en verzwaring van de bewijslast rechtvaardigt. Deze gevolgtrekking wordt nog versterkt door de combinatie met een gebrekkige kasadministratie (vgl. in dit verband het arrest van de Hoge Raad van 27 september 2002, LJN D8780). Nu het gaat om ernstige en structurele gebreken in de administratie van een onderneming als die van eiser, is de betrouwbaarheid en controleerbaarheid daarvan zo beperkt geworden dat de onderhavige schendingen van artikel 52 van de AWR de toepassing van de omkering en verzwaring van de bewijslast naar het oordeel van de rechtbank rechtvaardigen.
De door eiser betwiste stellingen van verweerder betreffende de theoretische omzet, de gestelde brutowinstpercentages en het berekende netto privé kunnen, gelet op de onder 12. getrokken conclusie dat sprake is van schending van artikel 52 van de AWR, onbesproken blijven. Datzelfde geldt voor de vraag of verweerder de grondslag van de informatiebeschikking na het opleggen daarvan heeft kunnen uitbreiden, door in het verweerschrift en ter zitting te wijzen op schendingen van artikel 47 van de AWR (zie met name paragraaf 6.1.2 en 6.1.3. van het verweerschrift), alsmede voor de vraag of en in hoeverre van dergelijke schendingen sprake is geweest. De geconstateerde schendingen van artikel 52 van de AWR kunnen de informatiebeschikking immers zelfstandig dragen.
Vertrouwensbeginsel
Eiser stelt dat op grond van het vertrouwensbeginsel moet worden afgeweken van de onder 12. vermelde conclusie dat niet is voldaan aan de verplichtingen van artikel 52 van de AWR. Eiser heeft in dit verband samengevat het volgende naar voren gebracht. De Belastingdienst is er al sinds 1996 van op de hoogte dat de kasadministratie van belanghebbende niet voldoet, maar heeft daaraan tot aan het definitieve rapport van het boekenonderzoek met datum 24 mei 2011 geen gevolgen verbonden. Ook wist de Belastingdienst al sinds het bedrijfsbezoek in 2007 dat naar zijn opvatting de voorraadadministratie niet voldeed. Naar aanleiding van het bedrijfsbezoek in 2008 heeft de inspecteur voorts een correctie toegepast op de aftrek van de in beslag genomen handelsvoorraad. Onder verwijzing naar de uitspraak van Rechtbank ’s-Gravenhage van 31 augustus 2011, LJN BT6367, heeft eiser aan het niet corrigerend optreden van verweerder het vertrouwen mogen ontlenen dat verweerder genoegen heeft genomen met de wijze waarop hij de administratie in zijn onderneming voerde.
Verweerder heeft gesteld dat hij in 1996 juist correcties heeft opgelegd vanwege een ondeugdelijke administratie. Verweerder ging ervan uit dat eiser zijn administratie had aangepast. Pas tijdens het boekenonderzoek dat tot de onderhavige informatiebeschikking heeft geleid, bleek dat dit niet het geval was en dat de administratie nog steeds niet voldeed. Ten slotte heeft verweerder erop gewezen dat een bedrijfsbezoek geen controle van de administratie behelst, en dat de enkele constatering van administratieve onvolkomenheden niet betekent dat ter zake geen correcties zullen worden opgelegd.
De rechtbank stelt vast dat verweerder in de onder 1.10 genoemde rapportages van de bedrijfsbezoeken vanaf 2008 steeds expliciet heeft opgenomen dat niet is beoordeeld of en in hoeverre aan de administratieve verplichtingen werd voldaan. Een rechtens te beschermen vertrouwen kan dan ook in ieder geval niet worden ontleend aan laatstgenoemde rapportages.
Met betrekking tot de eveneens onder 1.10 genoemde rapportage van het bedrijfsbezoek uit 2007 overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder heeft niet vermeld dat tijdens het bedrijfsbezoek in algemene zin is beoordeeld of en in hoeverre aan de administratieve verplichtingen werd voldaan. Naar het oordeel van de rechtbank mocht eiser aan het uitblijven van de mededeling van verweerder dat zij niet (volledig) aan de administratieve verplichtingen voldeed, dan ook niet de conclusie verbinden dat haar wijze van administreren in orde was. Dit geldt temeer nu verweerder in de rapportage juist heeft gewezen op verschillende (volgens verweerder) geconstateerde gebreken en de reikwijdte van het bedrijfsbezoek expliciet heeft beperkt.
Ten aanzien van de rapportage van het boekenonderzoek uit 1996 overweegt de rechtbank als volgt. In de door eiser aangehaalde zaak die heeft geleid tot de uitspraak van Rechtbank ’s-Gravenhage van 31 augustus 2011, LJN BT6367, waren concrete bevindingen gerapporteerd ten aanzien van de administratieve verplichtingen. Deze bevindingen zagen op de wijze waarop de administratie werd gevoerd, welke vastleggingen plaatsvonden en welke stukken werden bewaard. Op dit punt verschilt de situatie wezenlijk van die van eiser in de onderhavige zaak. In de rapportage van het boekenonderzoek uit 1996 ontbreken dergelijke bevindingen en is een groot aantal correcties aangebracht voor de inkomstenbelasting en de omzetbelasting. De rechtbank overweegt dat voor in rechte te beschermen vertrouwen weliswaar niet vereist is dat de administratie door verweerder daadwerkelijk op haar fiscale merites is beoordeeld, maar dat voldoende is dat eiser dat in de gegeven omstandigheden mocht aannemen. De rechtbank is echter van oordeel dat eiser dat in het onderhavige geval, gezien de aard en omvang van de aangebrachte correcties, juist níet heeft mogen aannemen.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser aan het rapport uit 1996 dus niet het rechtens te honoreren vertrouwen kunnen ontlenen dat verweerder genoegen nam met de wijze waarop hij de administratie van zijn onderneming op dat moment voerde. Ook uit hetgeen eiser overigens heeft aangevoerd, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgeleid dat een dergelijk vertrouwen gerechtvaardigd was.
Hierbij komt nog dat de administratieplicht, zoals deze thans is opgenomen in artikel 52 van de AWR, in de jaren waarop het boekenonderzoek van destijds zag (1991 tot en met 1993), nog niet in de wet was vastgelegd. De betreffende Wet van 29 juni 1994, Stb. 499, is in werking getreden op 14 juli 1994.
Uit de rapportage van het bedrijfsbezoek uit 2007 kan naar het oordeel van de rechtbank worden afgeleid dat de administratie van de voorraad en de verkopen van softdrugs aan de hand van de onder 1.6 genoemde voorraadlijsten in beginsel voldoet aan de eisen van artikel 52 van de AWR. Het aldus gewekte vertrouwen kan eiser echter niet baten, nu dit slechts ziet op de beide genoemde onderdelen van de administratie (de voorraad- en verkoopadministratie). De geconstateerde gebreken die betrekking hebben op met name de kas- en inkoopadministratie kunnen daaronder redelijkerwijs niet worden begrepen.
De stelling van eiser dat uit de correctie van de aftrek van de op 28 februari 2007 in beslag genomen handelsvoorraad zou volgen dat de gehele handelsvoorraad niet tot de administratie van artikel 52 van de AWR behoort, kan de rechtbank niet volgen. Het komt de rechtbank eerder voor, dat het ontbreken van een inkoopadministratie de doorslaggevende reden is geweest voor het weigeren van de aftrek. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat op eiser de bewijslast rustte om aannemelijk te maken dat het om een bedrijfsvoorraad ging.
Gelet op al het voorgaande verwerpt de rechtbank eisers beroep op het vertrouwensbeginsel.
Conclusie
Het beroep is ongegrond.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Ten slotte en ambtshalve
De Rechtbank overweegt nog het volgende. Indien de rechtbank het beroep ongegrond verklaart, stelt de rechtbank op grond van artikel 27e, tweede lid van de AWR in beginsel een nieuwe termijn om te voldoen aan de in de informatiebeschikking bedoelde verplichtingen. Voorwaarde is wel dat er sprake is van een situatie waarin nog gevolg kan worden gegeven aan de betreffende verplichtingen. Nu het in de onderhavige informatiebeschikking gaat om een schending van de verplichting tot het voeren van een deugdelijke administratie en van de bewaarverplichting, is van een dergelijke situatie naar de aard der zaak geen sprake. Een ondeugdelijke administratie kan niet achteraf alsnog deugdelijk worden gemaakt, en niet bewaarde bescheiden kunnen niet alsnog worden bewaard. De rechtbank ziet daarom af van het stellen van een nadere termijn.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van den Bosch, voorzitter, en mr. J.W. Keuning en mr. A. Heidekamp, leden, in aanwezigheid van mr. M. Hiemstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 mei 2014.
De griffier is verhinderd te ondertekenen.
w.g. voorzitter