Rechtbank Noord-Nederland, 03-07-2014, ECLI:NL:RBNNE:2014:3508, AWB LEE 13-3244
Rechtbank Noord-Nederland, 03-07-2014, ECLI:NL:RBNNE:2014:3508, AWB LEE 13-3244
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Nederland
- Datum uitspraak
- 3 juli 2014
- Datum publicatie
- 7 juli 2015
- ECLI
- ECLI:NL:RBNNE:2014:3508
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2015:3526, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- AWB LEE 13-3244
Inhoudsindicatie
IB/PVV. Correctie specifieke zorgkosten terecht. Rechter mag billijkheid toepasselijke wetgeving niet beoordelen.
Uitspraak
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB LEE 13/3244
[eiser], te [woonplaats], eiser,
en
(gemachtigden: [gemachtigden]).
Procesverloop
Verweerder heeft voor het jaar 2010 met dagtekening 28 maart 2013 aan eiser een aanslag (aanslagnummer [nummer].H.06) opgelegd in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 78.064, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 20.000 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 18.303.
Tegelijk met dit besluit heeft verweerder bij beschikking een bedrag van € 137 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Bij uitspraak op bezwaar van 30 oktober 2013 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 mei 2014. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Eiser heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan verweerder.
Overwegingen
Feiten
De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
Eiser is hartpatiënt. Hij was in het jaar 2010 opgenomen in het Universitair Medisch Centrum Groningen, waar men hem wegens gebrek aan een beschikbaar donateur niet verder kon behandelen. Eiser is vervolgens doorverwezen naar het Universitair Medisch Centrum (UMC) te Utrecht, waar eiser niet voor de behandeling met een steunhart werd toegelaten. Eiser is daarna in het ziekenhuis van Hannover geopereerd. Daarbij is een steunhart aangebracht.
De kosten van de bij 1.1. vermelde behandeling in Hannover zijn niet vergoed door eisers zorgverzekeraar.
Eiser heeft in zijn aangifte IB/PVV 2010 een bedrag van € 23.525 opgevoerd als uitgaven voor specifieke zorgkosten. Na aftrek van het drempelbedrag van € 9.053 is een bedrag van € 14.472 in mindering gebracht op het inkomen uit werk en woning.
Met dagtekening 28 maart 2013 heeft verweerder de onderhavige aanslag opgelegd. Verweerder heeft daarbij de aftrek wegens de uitgaven voor specifieke zorgkosten met een bedrag van € 4.477 verminderd.
Eiser heeft bij brief van 8 april 2013, ontvangen door verweerder op 10 april 2013, bezwaar aangetekend tegen de onderhavige aanslag.
Bij de uitspraak op bezwaar heeft verweerder eisers bezwaar afgewezen.
Geschil en beoordeling
In geschil is het antwoord op de vraag of verweerder de aanslag IB/PVV 2010 tot het juiste bedrag heeft vastgesteld.
Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte de uitgaven voor specifieke zorgkosten heeft gecorrigeerd en dat de toegepaste wetgeving onbillijk is. Ter zitting heeft eiser verklaard dat hij de door verweerder opgelegde correctie als zodanig niet betwist, maar dat met inachtneming van zijn situatie zoals genoemd onder 1.1. en 1.2., in combinatie met het feit dat hij zowel als werkgever als in privé meer dan gemiddeld aan de Nederlandse staat bijdraagt, de correctie niet plaats had mogen vinden.
Verweerder betoogt dat bij het vaststellen van het belastbare inkomen uit werk en woning rekening is gehouden met het juiste bedrag aan persoonsgebonden aftrek wegens uitgaven voor specifieke zorgkosten.
De rechtbank overweegt dat zij volgens de wet moet rechtspreken en in geen geval de innerlijke waarde of billijkheid van de wet mag beoordelen. Dit laatste is, geheel conform de door eiser aangehaalde leer van de trias politica, voorbehouden aan de wetgever. De rechtbank kan op dit beginsel geen uitzondering maken op grond van de omstandigheid dat eiser als contractant bij het sociaal contract met de Nederlandse staat, niet gelukkig is, omdat hij onevenredig veel bijdraagt. Eisers beroep treft daarom op deze punten geen doel.
Eiser voert tevens aan dat de uitgaven voor specifieke zorgkosten ten onrechte zijn gecorrigeerd nu hij deze uitgaven niet zou hebben gedaan, danwel deze door de zorgverzekeraar zouden zijn vergoed als hij in Nederland zou zijn behandeld. Eiser stelt dat hierdoor rechtsongelijkheid is ontstaan.
Verweerder betoogt dat de bij eiser in aftrek toegelaten uitgaven voor specifieke zorgkosten zijn gebaseerd op de wettelijke regelgeving en zijn vastgesteld op het juiste bedrag. Er is dan ook geen sprake van rechtsongelijkheid nu bij eiser dezelfde wettelijke regelgeving is toegepast als die voor ieder belastingplichtige in Nederland geldt. Verder betoogt verweerder dat de onderhavige kwestie, waarbij eiser niet behandeld is door het UMC en de zorgverzekeraar de kosten niet heeft vergoed, tussen eiser en het UMC respectievelijk de zorgverzekeraar speelt, en dat dit buiten het bereik van de belastingwetgeving valt.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt. Ten aanzien van eisers stelling dat er sprake is van rechtsongelijkheid binnen de zorg doordat de ene patiënt wel in Nederland behandeld wordt en de andere niet, overweegt de rechtbank dat het gestelde verschil in behandeling niet terug te voeren is op het verschil in toepassing van de belastingwetgeving maar op de beoordeling door de ziekenhuizen. Met betrekking tot het feit dat de door eiser gedane uitgaven niet zijn vergoed door de zorgverzekeraar, overweegt de rechtbank dat dit zijn grondslag vindt in het Nederlandse zorgstelstel en in de voorwaarden van eisers zorgverzekering en dat ook deze kwestie buiten het bereik van de belastingwetgeving valt. Van fiscale rechtsongelijkheid is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake, nu de door eiser aangevoerd ongelijkheid zich niet binnen de belastingwetgeving voordoet. Ook deze beroepsgrond van eiser faalt.
Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de heffingsrente. Eiser heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte heffingsrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de beschikking heffingsrente. Hierbij wijst de rechtbank eiser erop dat het bedrag van de heffingsrente het bedrag van de aanslag volgt.
De beroepen zijn ongegrond.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van den Bosch, rechter, in aanwezigheid van M. Hamid LLM, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 juli 2014.
w.g. griffier
w.g. rechter