Home

Rechtbank Noord-Nederland, 28-10-2014, ECLI:NL:RBNNE:2014:5414, LEE AWB - 13_1264

Rechtbank Noord-Nederland, 28-10-2014, ECLI:NL:RBNNE:2014:5414, LEE AWB - 13_1264

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Datum uitspraak
28 oktober 2014
Datum publicatie
28 november 2014
ECLI
ECLI:NL:RBNNE:2014:5414
Formele relaties
Zaaknummer
LEE AWB - 13_1264

Inhoudsindicatie

Vennootschapsbelasting. De door eiseres ontvangen verkoopprovisie valt onder de reikwijdte van het tonnageregime. De verkoopwerkzaamheden van eiseres, waarvoor zij de verkoopprovisie heeft ontvangen, hangen direct samen met de exploitatie van het schip.

Uitspraak

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummer: LEE AWB 13/1264

uitspraak van de meervoudige belastingkamer van 28 oktober 2014 in de zaak tussen

(gemachtigde: [gemachtigde eiseres]),

en

(gemachtigde: [gemachtigde verweerder]).

Procesverloop

Verweerder heeft voor het jaar 2008 aan eiseres met dagtekening 3 november 2012 een aanslag opgelegd in de vennootschapsbelasting (hierna: VPB) ten bedrage van € 18.185 berekend naar een belastbaar bedrag van € 90.929.

Tegelijk met dit besluit heeft verweerder bij beschikking een bedrag van € 2.338 aan heffingsrente in rekening gebracht.

Bij uitspraak op bezwaar van 15 maart 2013 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.

Eiseres heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juli 2014. Namens eiseres is verschenen [A], bijgestaan door [bijstand]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [bijstand].

Overwegingen

Feiten

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.

1.1.

Vanaf 24 december 2003 neemt eiseres als commanditair vennoot voor 29,72% deel in de commanditaire vennootschap [Y] (hierna te noemen: de CV). Deze CV exploiteerde het schip [Y] (hierna te noemen: het schip).

1.2.

Eiseres heeft voor de bepaling van haar winst uit zeescheepvaart, waaronder de winst uit de exploitatie van het schip, geopteerd voor toepassing van het zogenaamde tonnageregime.

1.3.

Op [datum] 2007 heeft de CV het schip verkocht voor € 5.625.000 aan [Z] Ltd. De onderneming [scheepsmakelaar] VOF heeft als scheepsmakelaar bemiddeld in de verkoop. Voor haar bemiddelingsactiviteiten heeft [scheepsmakelaar] VOF met dagtekening 14 januari 2008 een factuur uitgereikt aan de CV ten bedrage van € 168.750, zijnde een verkoopprovisie van 3% van de koopsom.

Met dagtekening 11 januari 2008 heeft eiseres aan [scheepsmakelaar] VOF een - op de factuur zo aangeduide - ‘commission’ (hierna: verkoopprovisie)e van € 56.250 (1% van de koopsom) in rekening gebracht.

1.4.

In de aangifte VPB 2008 heeft eiseres een belastbare winst aangegeven van € 3.452. Bij aanslag van 3 november 2012 heeft verweerder deze belastbare winst gecorrigeerd, waarbij verweerder onder andere de bij 1.3. genoemde verkoopprovisie van € 56.250 tot de belastbare winst heeft gerekend.

Geschil en beoordeling

2. In geschil is het antwoord op de vraag of de verkoopprovisie van € 56.250 onder de reikwijdte van het tonnageregime valt.

Vereiste aangifte / omkering en verzwaring van de bewijslast

3. Verweerder stelt dat eiseres niet de vereiste aangifte heeft gedaan en dat daarom de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard. De rechtbank overweegt dat bij inhoudelijke gebreken in een aangifte slechts dan kan worden aangenomen dat de vereiste aangifte niet is gedaan, indien aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast is vastgesteld dat sprake is van één of meer gebreken die ertoe leiden dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting verhoudingsgewijs aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting (vgl. HR 23 april 1986, nr. 23374, ECLI:NL:HR:1986:AW8043). Tevens is vereist dat het bedrag van de belasting dat als gevolg van de hiervoor bedoelde gebreken in de aangifte niet zou zijn geheven, op zichzelf beschouwd aanzienlijk is (vgl. HR 20 mei 1987, nr. 23840, ECLI:NL:HR:1987:AW7660).

4. Inhoudelijke gebreken in de aangifte worden voor de toepassing van de hiervoor gegeven regels slechts in aanmerking genomen indien eiseres ten tijde van het doen van de aangifte wist of zich ervan bewust moest zijn dat daardoor een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde belasting niet zou worden geheven (vgl. HR 11 april 2003, nr. 36822, ECLI:NL:HR:2003:AE3220 en HR 30 oktober 2009, nr. 07/10513, ECLI:NL:HR:2009:BH1083). Ook dit moet worden vastgesteld aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast.

Nog los van de vraag of het bedrag van de belasting dat als gevolg van de gebreken in de aangifte niet zou zijn geheven, zowel absoluut als relatief aanzienlijk is, oordeelt de rechtbank dat verweerder ten aanzien van de bewustheid van eiseres in vorenbedoelde zin, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan, onvoldoende heeft gesteld, laat staan aannemelijk gemaakt. Hieruit volgt dat verweerder niet geslaagd is in zijn stelling dat de vereiste aangifte niet is gedaan. De rechtbank zal daarom het geschil beoordelen aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast.

Tonnageregime

5. Eiseres, op wie in deze de bewijslast rust, stelt zich op het standpunt dat de verkoopprovisie, in ieder geval overeenkomstig haar participatie in de CV, onder het tonnageregime valt. Volgens eiseres vormt de verkoopprovisie een beloning voor haar inspanningen om het schip tegen de meest gunstige prijs te verkopen. In de pleitnota zijn de werkzaamheden namens eiseres als volgt omschreven:

“In de scheepvaart is het gebruikelijk dat een aankoop/verkoop transactie van een schip door meerdere makelaars wordt begeleid. Deze makelaars krijgen ieder een provisie, doorgaans 0,5 – 2,0 %. De provisie wordt door één makelaar in rekening gebracht en vervolgens verdeeld onder de makelaars die bij de aankoop dan wel de verkoop betrokken waren. Dit ook als de betrokken makelaars niet succesvol waren in het traject van aankoop op de verkoop. In de onderhavige casus waren er twee makelaars betrokken, [scheepsmakelaar] VOF en een [buitenlandse] makelaar namens de kopende partij. [scheepsmakelaar] heeft destijds belanghebbende benaderd met de vraag of dit schip te koop was. Na het houden van ruggespraak met de overige vennoten is besloten tot verkoop over te gaan en heeft belanghebbende via de makelaars de onderhandelingen met de koper gevoerd. Voorts heeft belanghebbende de bodeminspectie (zie [X]) georganiseerd en begeleid en heeft belanghebbende de notariële en de fysieke levering verzorgd. Voor deze activiteiten heeft belanghebbende dus een provisie van 1% aan [scheepsmakelaar] VOF in rekening mogen brengen. Dit is dus 1% van de in totaal 3% die door [scheepsmakelaar] VOF in rekening is gebracht. Belanghebbende merkt hierbij expliciet op dat zij geen makelaar, bemiddelaar of iets dergelijks is. Zij verricht dit soort werkzaamheden slechts voor zover het schepen betreft waarin zij participeert.“

Ter zitting heeft eiseres daar desgevraagd over toegelicht:

“Aan de verkoopprovisie en de daarvoor verrichte werkzaamheden ligt geen schriftelijke overeenkomst ten grondslag, maar wel een mondelinge overeenkomst. In het onderhavige geval hebben de vennoten overleg gehad over de verkoop van het schip. Afgesproken is dat één van de vennoten – in dit geval eiseres – de activiteiten voor de verkoop op zich neemt. Vervolgens is hierover met [scheepsmakelaar] een mondelinge overeenkomst gesloten. De vennoten kunnen afspreken dat de verkoopprovisie in de CV valt; dan zou de winst naar rato van het aandeel uitgekeerd zijn. Verweerder betwist niet dat de winst dan wel onder het tonnageregime valt. In het onderhavige geval is echter afgesproken dat de vennoot die de werkzaamheden verricht, een stukje van de provisie krijgt. Dat heeft een andere winstverdeling tot gevolg. Deze route is echter gebruikelijk in deze branche. Er is sprake van een voor deze branche gebruikelijke, zakelijke verdeling tussen derde partijen.”

6. Verweerder stelt dat eiseres de verkoopprovisie heeft ontvangen in haar functie van makelaar/bemiddelaar. Verweerder betwist de door eiseres beschreven werkzaamheden en de daarvoor ontvangen vergoeding op zichzelf niet en ook niet dat deze werkzaamheden op zichzelf direct samenhangen met de exploitatie van het schip. Verweerder betwist wel dat die werkzaamheden onder de reikwijdte van het tonnageregime vallen omdat eiseres de werkzaamheden niet in haar hoedanigheid van commanditair vennoot heeft verricht.

7. In artikel 3.22 (tekst 2008) van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB) is het zogenoemde tonnageregime opgenomen. Bij toepassing van dat regime wordt – op verzoek van de belastingplichtige – de winst uit zeescheepvaart bepaald aan de hand van de tonnage van schepen waarmee de winst wordt behaald. Onder ‘winst uit zeescheepvaart’ wordt in dit verband verstaan – kort gezegd – ‘de winst behaald met de exploitatie van een schip’ dan wel ‘de winst behaald met de werkzaamheden die direct samenhangen met de exploitatie van een schip’ (artikel 3.22, vierde lid, aanhef en onderdelen a en c, van de Wet IB).

8. In de parlementaire geschiedenis van artikel 8c van de Wet IB 1964 (de voorloper van artikel 3.22 van de Wet IB) is – voor zover van hier van belang – het volgende vermeld ten aanzien van het begrip ‘rechtstreeks met de exploitatie samenhangende activiteiten’ (Kamerstukken II 1995/96, 24 482, nr. 3 MvT, blz. 5-6):

“Voor de toepassing van het onderhavige artikel omvat de winst uit zeescheepvaart mede de winst behaald met werkzaamheden die direct samenhangen met de exploitatie van de hiervoor genoemde schepen. Tot deze werkzaamheden worden gerekend het door de reder in eigen beheer laden en lossen, alsmede de in eigen beheer verrichte cargadoorswerkzaamheden (…). Voorts wordt tot de direct samenhangende werkzaamheden gerekend het vervreemden van zaken voor zover die door de belastingplichtige bij de exploitatie zijn gebruikt. Dit betreft niet alleen zeeschepen die door de belastingplichtige worden geëxploiteerd, maar bijvoorbeeld ook onroerende zaken van waaruit het beheer plaatsvindt en bedrijfsmiddelen die worden gebruikt voor het laden en lossen van schepen.”

9. De rechtbank overweegt dat niet is gesteld of aannemelijk is geworden dat eiseres buiten het verrichten van werkzaamheden ter zake van de verkoop van het schip, waarin zij als commanditaire vennoot participeert, optreedt als professionele makelaar/bemiddelaar. In het licht hiervan is, naar het oordeel van de rechtbank, aannemelijk dat eiseres haar werkzaamheden ter zake van de verkoop, mede gelet op de overige door partijen aangedragen feiten en omstandigheden, verricht in het kader van haar belang bij de verkoop van het schip als commanditair vennoot van de CV. De enkele stelling van verweerder dat eiseres optrad als makelaar volstaat – gelet op het voorgaande – niet als een voldoende gemotiveerde weerspreking.

10. De rechtbank is van oordeel dat uit de tekst van voornoemd artikel 3.22, van de Wet IB, uit hetgeen in de parlementaire geschiedenis is vermeld over samenhangende activiteiten en uit hetgeen onder 9. is overwogen en eiseres ter zitting heeft verklaard (zie 5.), niet anders geconcludeerd kan worden dan dat de verkoopwerkzaamheden van eiseres, waarvoor zij de onderhavige verkoopprovisie heeft ontvangen, direct samenhangen met de exploitatie van het schip. De rechtbank hecht daarbij belang aan de omstandigheid dat eiseres een (mondelinge) overeenkomst heeft gesloten met [scheepsmakelaar] VOF over de onderhavige werkzaamheden en de daarvoor overeengekomen provisie, aan de omstandigheid dat de verkoop van het schip mede tot stand is gekomen door de door eiseres verrichte werkzaamheden en dat tussen eiseres en de andere vennoten in de CV waarin het schip werd geëxploiteerd de afspraak is gemaakt dat eiseres de in verband met de verkoopwerkzaamheden ontvangen vergoeding niet aan de CV ten goede behoefde te laten komen. De rechtbank neemt daarbij tevens in aanmerking dat verweerder niet betwist dat het tonnageregime van toepassing is op de winstuitdeling uit de CV aan eiseres.

11. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de gehele door eiseres ontvangen verkoopprovisie van € 56.250 onder de reikwijdte van het tonnageregime valt en door verweerder ten onrechte tot de winst van eiseres over 2008 is gerekend.

12. Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de heffingsrente. Eiseres heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte heffingsrente aangevoerd. Nu de met de beschikking heffingsrente samenhangende aanslag zal worden verminderd, verstaat de rechtbank dat verweerder het bedrag van de heffingsrente dienovereenkomstig zal verminderen.

13. Het beroep is gegrond en de onderhavige aanslag dient te worden vastgesteld naar een belastbaar bedrag van € 34.679 (€ 90.929 -/- € 56.250).

Griffierecht

14. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 318 vergoedt.

Proceskosten

15. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Eiseres heeft verzocht verweerder te veroordelen tot een integrale vergoeding van de proceskosten. De rechtbank overweegt dat voor toekenning van een proceskostenvergoeding in afwijking van de forfaitaire bedragen van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) grond is, indien verweerder het verwijt treft dat hij een beschikking heeft gegeven of aanslag heeft opgelegd terwijl op dat moment duidelijk is dat die beschikking of die aanslag in een daartegen ingestelde procedure geen stand zal houden of verweerder in vergaande mate onzorgvuldig handelt (vgl. HR 13 april 2007, nr. 41235, ECLI:NL:HR:2007:BA2802 en HR 4 februari 2011, nr. 09/02123, ECLI:NL:HR:2011:BP2975). Van een dergelijke situatie is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake, temeer nu eiseres pas ter zitting de voor de beantwoording van het geschil vereiste duidelijkheid heeft verschaft over de door haar verrichte werkzaamheden, waarvoor zij de onderhavige verkoopprovisie heeft ontvangen. De rechtbank stelt de voor vergoeding in aanmerking komende kosten op de voet van het Besluit voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.460 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 243, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 487 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vermindert het belastbaar bedrag over het jaar 2008 met € 56.250 tot een bedrag van € 34.679;

- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 318 aan eiseres te vergoeden;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.460.

Deze uitspraak is gedaan door mr. G.B.A. Brummer, voorzitter, mr. M. van den Bosch en mr. M. Chin-Oldenziel, leden, in aanwezigheid van mr. W. Kuik, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 oktober 2014

w.g. griffier

w.g. voorzitter

Rechtsmiddel