Rechtbank Noord-Nederland, 06-02-2014, ECLI:NL:RBNNE:2014:696, AWB-12_826
Rechtbank Noord-Nederland, 06-02-2014, ECLI:NL:RBNNE:2014:696, AWB-12_826
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Nederland
- Datum uitspraak
- 6 februari 2014
- Datum publicatie
- 27 februari 2014
- ECLI
- ECLI:NL:RBNNE:2014:696
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2015:4572, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- AWB-12_826
Inhoudsindicatie
In geschil is het antwoord op de vraag of een voordeel van € 70.000 bij een vastgoedtransactie een belaste bate vormt voor de inkomstenbelasting.
Uitspraak
Afdeling Bestuursrecht
locatie Leeuwarden
procedurenummer: AWB LEE 12/826
uitspraak van de meervoudige belastingkamer van 6 februari 2014 als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
wonende te [woonplaats],
eiseres,
gemachtigde [gemachtigde eiseres],
en
verweerder, gemachtigde [gemachtigde verweerder].
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2008 een aanslag (aanslagnummer [nummer].H.86) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar uitsluitend een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 154.709. Tevens heeft verweerder eiseres bij beschikking een bedrag van € 3.544 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 29 februari 2012 de aanslag gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen bij brief van 6 april 2012, ontvangen bij de rechtbank op 10 april 2012, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gerepliceerd. Verweerder heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan eiseres.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 oktober 2013 te Leeuwarden. Eiseres is daar in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Namens verweerder is eveneens zijn gemachtigde verschenen, bijgestaan door [bijstand]. Ter zitting is het beroep gezamenlijk behandeld met de zaak met kenmerk AWB LEE 13/823.
Eiseres heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan verweerder. Verweerder heeft ter zitting nog stukken overgelegd, die door de rechtbank aan de gedingstukken zijn toegevoegd.
Motivering
Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
1.1 Eiseres, geboren op [datum] 1960, is directeur en enig aandeelhouder van [X] Beheer B.V. [X] Beheer B.V. is 50% aandeelhouder van [Y] Holding B.V. De overige 50% van de aandelen in [Y] Holding B.V. wordt gehouden door [Z] Beheer B.V.
1.2 [Y] Holding B.V. houdt indirect alle aandelen in onder andere [A] B.V. en [B] B.V.
1.3 [X] Beheer B.V. en [Z] Beheer B.V. gaan in 2008 over tot ontvlechting van hun ondernemingen. Per 31 maart 2009 is de ontvlechting juridisch geëffectueerd en is [X] Beheer B.V. indirect 100% aandeelhouder van [A] B.V. en [B] B.V. Het economisch belang van de aandelen [A] B.V. en [B] B.V. ligt sinds 1 januari 2008 volledig bij [X] Beheer B.V.
1.4 [A] B.V. en [B] B.V. huren een pand in [vestigingsplaats] via [E] en [F] Makelaars te [vestigingsplaats] ([makelaars]). In verband met uitbreiding van de activiteiten wordt in 2008 een nieuwe, centraal gelegen, locatie gezocht.
1.5 Het pand [adres] (het pand) betreft een vrijstaand verzamelkantoor voor bedrijfshuisvesting. Het pand is medio 2008 eigendom van [K] Vastgoed B.V. De benedenverdieping is verhuurd aan [L] B.V. en de bovenverdieping staat nagenoeg geheel leeg.
1.6 Op 12 september en 15 september 2008 verzendt [makelaars] mailberichten waarin het pand te koop wordt aangeboden. In een mailbericht van 16 september 2008 wordt het pand door [makelaars] aangeboden aan [D] van [makelaardij] B.V.
1.7 Eind september 2008 neemt eiseres contact op met [makelaars] met het verzoek om uit te kijken naar een pand in de regio [regio]. In dat kader bezichtigt eiseres het pand op 29 september 2008. Zij wordt rondgeleid door [M], aandeelhouder van [K] Vastgoed B.V.
1.8 Op 15 september 2008 heeft [P], bestuurder van [Q] B.V., aan [M] een mailbericht gestuurd met - voorzover hier van belang - de volgende inhoud:
"Hoi [M],
Ben druk bezig met de bank en zover dat men een taxatie wil. [E] komt a.s. donderdag om 11 uur richting [adres] om een taxatie te maken. Hopelijk kan jij of iemand anders zorgen dat hij ontvangen wordt en rondgeleid.
Ga ervan uit dat e.a. akkoord is.
Mocht je nog vragen hebben hoor ik het graag!
Met vriendelijke groet,
[Q] B.V.
[P]".
1.9 Eiseres heeft een niet ondertekend taxatierapport met dagtekening 22 september 2008 overgelegd. Blijkens dit taxatierapport heeft [makelaardij] B.V. op 16 september 2008 van [Q] B.V. de opdracht gekregen het pand te taxeren in verband met de beoordeling van een hypothecaire geldlening. [D] van [makelaardij] B.V. heeft het pand op 18 september 2008 opgenomen en geïnspecteerd. In dit taxatierapport heeft hij de onderhandse verkoopwaarde in verhuurde staat getaxeerd op € 2.300.000, uitgaande van een economische huurwaarde van € 218.000 per jaar, inclusief parkeerplaatsen.
Bij "Kerngegevens van de huurovereenkomst" staat het volgende vermeld:
"Dient nog opgesteld te worden (ROZ model).
Mondeling is een huurprijs van € 126.000,- ex btw per jaar afgesproken.".
1.10 Verweerder heeft een ondertekend taxatierapport met dagtekening 22 september 2008 overgelegd. Dit taxatierapport komt inhoudelijk grotendeels overeen met het bij 1.9 vermelde taxatierapport en vermeldt dezelfde onderhandse verkoopwaarde in verhuurde staat. In dit ondertekende taxatierapport staat bij "Kerngegevens van de huurovereenkomst" het volgende vermeld:
"Dient nog opgesteld te worden (ROZ model).
Mondeling is er met [L] een huurprijs van € 126.000,- ex btw per jaar afgesproken. Met [B] is een huurprijs van € 25.000,-ex btw voor de kantoorruimte afgesproken. Voor de door hen te huren parkeerplaats zal € 6.240,- worden betaald. (15PP)".
1.11 Blijkens de documenteigenschappen is het bij 1.10 vermelde taxatierapport op 7 oktober 2008 voor het laatst gewijzigd.
1.12 Op 4 maart 2009 heeft [M] aan [makelaars] een mailbericht gezonden met - voorzover hier van belang - de volgende inhoud:
"Hallo [E],
Op 29 september jl hebben [eiseres] en ikzelf op verzoek van de jou (makelaar) het pand bezocht. Ik heb voor het bezoek van [eiseres] met [J] in het pand gesproken en geïnformeerd over de interesse van huur van de bovenverdieping en gevraagd naar het gebruik van de voordeur en parkeerplaatsen aan de voorzijde van het pand door [eiseres]. Dit was volgens [J] akkoord. Hij moest weg op dat moment weg en ik heb met [eiseres] het pand bekeken.
Met vriendelijke groeten,
[M]".
1.13 Tot de stukken van het geding behoort een op 1 december 2008 ondertekende koopakte bedrijfs onroerend goed. Daarin is opgenomen dat [K]Vastgoed B.V. en eiseres op 1 november 2008 een koopovereenkomst hebben gesloten. Volgens deze koopovereenkomst wordt het pand door [K] Vastgoed B.V. voor een koopsom van € 1.200.000 aan eiseres verkocht.
1.14 Tot de stukken van het geding behoort een op 15 december 2008 ondertekende koopakte bedrijfs onroerend goed. Daarin is opgenomen dat eiseres en [Q] B.V. op 19 november 2008 een koopovereenkomst hebben gesloten. Volgens deze koopovereenkomst wordt het pand door eiseres voor een koopsom van € 1.270.000 aan [Q] B.V. verkocht.
1.15 Uit de documenteigenschappen van de bij 1.13 en 1.14 vermelde koopakten volgt dat deze zijn aangemaakt op 20 november 2008.
1.16 Tot de stukken van het geding behoort een op 15 december 2008 ondertekende huurovereenkomst kantoorruimte. Blijkens deze overeenkomst wordt de eerste verdieping van het pand door [Q] B.V. verhuurd aan [A] B.V. tegen een huurprijs van € 25.000 op jaarbasis. De overeenkomst is aangegaan voor de duur van zeven jaar ingaande op 1 januari 2009.
1.17 Op 17 december 2008 vindt de levering plaats van de onroerende zaak, gelegen aan de [adres] (het pand). In de akte van levering is - voor zover hier van belang - het volgende opgenomen:
“1. (…) [K] Vastgoed B.V. hierna genoemd: " verkoper ";
[eiseres] (…) hierna genoemd partij II;
[Q] B.V. hierna genoemd: " koper ",
De comparanten, zo voor zich als in gemelde hoedanigheid, verklaarden het navolgende dat:
KOOPOVEREENKOMSTEN
- tussen de verkoper en partij II een overeenkomst is gesloten, de dato één november tweeduizend acht, inhoudende de verkoop en levering door de verkoper aan partij II van het hierna te melden registergoed, zulks voor een koopsom van één miljoen en tweehonderdduizend euro ( € 1.200.000) , zulks onder gestanddoening van een huurovereenkomst kantoorruimte met [L] B.V. en een huurovereenkomst parkeerplaatsen met [R] B.V.;
vervolgens heeft partij II op negentien november tweeduizend acht met de koper een koopovereenkomst gesloten met betrekking tot alle rechten voortvloeiende uit de door partij II met de verkoper gesloten koopovereenkomst, in het bijzonder het recht van levering van het hierna te melden registergoed, zulks voor een koopsom van één miljoen en tweehonderd zeventigduizend euro € 1.270.000) ; zulks onder gestanddoening van voormelde huurovereenkomst kantoorruimte, gesloten met [L] B.V., voormelde huurovereenkomst met [R] B.V., en een huurovereenkomst met [A] B.V.;
- partij II heeft zijn recht op levering voor wat betreft na te melden registergoed overgedragen aan de koper. Op grond van de beide hiervoor vermelde overeenkomsten wenst de verkoper in eigendom te leveren aan de koper de eigendom van het hierna te melden registergoed; (…)
LEVERING EIGENDOM
Vervolgens verklaart de verkoper, door middel van deze akte, ter uitvoering van de vermelde koopovereenkomsten, rechtstreeks in eigendom te leveren aan de koper, die verklaart te aanvaarden, het hierna te melden registergoed.
OMSCHRIJVING REGISTERGOED
- het bedrijfsgebouw met parkeervoorziening, ondergrond en verder toebehoren, staand en gelegen te [adres], kadastraal bekend [kadastergegevens], groot tweeëndertig are en tweeëntachtig centiare;”.
Verweerder heeft op 17 februari 2009 een derdenonderzoek ingesteld bij [makelaars]. In het verslag van dit derdenonderzoek staat onder andere dat [E] het volgende heeft verklaard:
“[eiseres] zocht huurruimte in de richting van [regio]. [E] heeft aan [eiseres] aangegeven dat hij nog wel een huurpand wist in [vestigingsplaats]. Hier is [eiseres] mee akkoord gegaan. Zij wilde echter maar één of anderhalf jaar huren.
[E] heeft aangegeven dat het huurcontract wel langer moest worden. Deze is 7 jaar geworden. Daardoor heeft [eiseres] een huurderkorting van € 70.000 ontvangen. Omdat [E] het wel transparant wilde doen is de verkoop va het pand van [K] Vastgoed BV aan [Q] op papier en via de notaris eerst verkocht aan [eiseres] voor € 1.200.000 en verkoop door [eiseres] aan [Q] voor € 1.270.000.
Op basis dat [eiseres] het pand wel wilde huren met een huurcontract voor 7 jaar heeft [E] aan [Q] geadviseerd het pand te kopen. Door de langlopende huurcontracten is voor een potentiële koper een hogere prijs te realiseren. Wel heeft [E] aan [P] aangegeven dat [eiseres] € 70.000 moest ontvangen.”.
Verweerder heeft op 25 maart 2009 gesproken met de heer [P]. In het verslag van dit gesprek staat onder andere hij het volgende heeft verklaard:
“Eerst raadde [E] het aan [P] af om het te kopen omdat er geen geweldig huurcontract op zat, de bovenverdieping stond leeg en aan het pand zat veel onderhoud. Dit was in de periode augustus/september 2008.
Daarna kwam [E] met een extra huurder. [eiseres] namens [A] BV. Op 29 september 2009 heeft [M] [eiseres] in het pand rondgeleid.
Met de 2e huurder werd het pand wel interessant voor [P] om te kopen met de bedoeling het pand zo spoedig mogelijk weer door te verkopen.”.
[P] heeft op 7 november 2008 de volgende mail aan [makelaars] gezonden:
“ Onderwerp: [vestigingsplaats]
tekst van [G]
Ik heb [B] nogmaals getoetst en de moedermij [moeder] BV ook en beide scoren negatief in [database]. (…)
Wel heb ik de post kort doorgesproken met onze analyse-afdeling en ze hebben aangegeven dat de post bekeken kan worden, als bijvoorbeeld jaarcijfers van [B] worden aangeleverd, ik heb van [E] begrepen dat deze over 2007 gereed zijn en ingekeken mogen worden. Volgens [E] waren de cijfers over 2007 ook goed. Als dit idd zo is, dan kunnen we op die manier ook de 25.000 huur meenemen en wordt de huurder als geschikt beoordeeld.”.
[makelaars] hebben het bij 1.20 vermelde mailbericht op 10 november 2008 doorgezonden naar eiseres. De inhoud van deze mail luidt als volgt:
“Hallo [eiseres],
Bij deze het mailtje van de [H]-bank (hieronder).
De accountmanager van de [H] is [G] [telefoonnummer] [e-mailadres]
[G] werkt bij de [H] in [vestigingsplaats].”.
Namens [B] B.V. is op 10 november 2008 een mail gezonden aan [G] van de [H] bank te [vestigingsplaats]. De inhoud van de mail luidt als volgt:
“Goedemorgen [G],
Op verzoek van [eiseres] en [E] stuur ik u hierbij digitaal de jaarrekeningen 2006 van de [C] BV en [B] BV.”.
[G] stuurt op 10 november 2008 om 18:54 uur de volgende mail aan eiseres:
“Goedendag,
Ik heb helaas geen bijlage aangetroffen in deze email.
Kunt u svp nogmaals een mail sturen inclusief digitale bestanden?
Alvast bedankt.
Is ook al bekend wanneer de cijfers over boekjaar 2007 gereed zullen zijn?”.
Eiseres beantwoordt de bij 1.23 vermelde mail op 11 november 2008 als volgt:
“[G],
U heeft gisteren van [I] een mail gehad met 2005 en 2006. De bijlagen zaten er wel degelijk bij. Ik heb ze immers ook gehad.
2007 is nog niet klaar. Ik hoop dat onze accountant in de loop van de komende periode deze cijfers kan presenteren.
Ik ben best bereid u, ondanks dat we geen relatie met elkaar hebben, u in ‘onze keuken te laten kijken’, echter wanneer we te veel tijd kwijt zijn om u te ‘bemailen’ gaan we op zoek naar een ander pand in[vestigingsplaats] en omgeving.
Wij zijn een hele gezonde onderneming die altijd aan iedereen haar betalingsverplichtingen heeft voldaan. ”.
Op 25 november 2008 is het pand in opdracht van [Q] B.V. door [bedrijfsmakelaars] B.V. getaxeerd in verband met het verkrijgen van een passende financiering. De onderhandse verkoopwaarde in verhuurde staat bedraagt volgens het taxatierapport van 27 november 2008 € 2.190.000. Bij onderdeel 3.2 van het rapport worden drie huurovereenkomsten vermeld. Een per 1 oktober 2007 ingegane huurovereenkomst met [R] B.V. voor 60 parkeerplaatsen, een per 1 januari 2008 ingegane huurovereenkomst met [L] B.V. voor de gehele begane grond en een huurovereenkomst, ingaande 1 januari 2009, met [A] B.V. voor 330 m2 kantoorruimte op de eerste etage.
Eiseres heeft een schriftelijke verklaring van [makelaars] overgelegd met dagtekening 10 februari 2012. Hierin staat onder andere het volgende:
“In tegenstelling tot het gespreksverslag van de Belastingdienst Derdenonderzoek dd 17-02-2009, wil ik opmerken dat [eiseres] wel de intentie had om het pand te kopen.
Het pand stond immers te koop toen ik het haar aanbood.
Toen ik Eigenaar II ([Q] B.V., rb) vertelde dat [eiseres] het pand wel wilde kopen, vroeg hij gelijk of zij het niet wilde doorverkopen. Ik zag Eigenaar II destijds dagelijks. Let wel er zijn nooit onderhandelingen geweest met de eigenaren van het pand (eigenaar I) ([K] Vastgoed B.V., rb), er was alleen de intentie tot kopen.
Ik heb eigenaar II toen verteld dat hij het pand kon overnemen en dat [eiseres] € 70.000,-- winst wilde (ik had [eiseres] gevraagd of zij hier genoegen mee nam). Eigenaar II vond dat prima omdat hij het pand met de huurovereenkomst van [B] wel als een interessante belegging zal. In die zin werd het dus een ABC-akte, ondanks dat er nog niet onderhandeld was over de koopsom.
Eigenaar II heeft daarop de onderhandelingen gevoerd met eigenaar I.
De uitkomst van die onderhandelingen waren voor zowel mijzelf als voor [eiseres] niet interessant, omdat onze winst (dus ook mijn courtage) al vast stonden.
De zaak ligt dus iets genuanceerder dan in het gespreksverslag van de Belastingdienst staat vermeld. Het is jammer dat de belastingdienst het gespreksverslag niet met mij heeft teruggekoppeld.”.
Eiseres heeft op 11 juni 2010 haar aangifte IB/PVV 2008 ingediend. In deze aangifte is geen voordeel opgenomen uit hoofde van de transactie in de bij 1.17 vermelde notariële akte. Bij het vaststellen van de aanslag heeft de inspecteur de volgende correcties aangebracht:
Aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning |
€ 83.941 |
Correctie resultaat overige werkzaamheden |
€ 70.000 |
Lagere persoonsgebonden aftrek |
+ € 768 |
Vastgesteld belastbaar inkomen uit werk en woning |
€ 154.709 |
Tegen de bij 1.27 vermelde aanslag heeft eiseres bij brief van 14 juli 2011 bezwaar gemaakt. Eiseres heeft haar bezwaar op 30 november 2011 mondeling toegelicht. Bij uitspraak op bezwaar van 29 februari 2012 is de aanslag gehandhaafd.
Geschil
In geschil is het antwoord op de vraag of het door eiseres behaalde voordeel ten bedrage van € 70.000 een belaste bate vormt ingevolge de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB).
Eiseres stelt zich op het standpunt dat de bate van € 70.000 bij haar onbelast is en concludeert tot gegrondverklaring van het beroep.
Verweerder stelt zich primair op het standpunt dat de bate van € 70.000 bij eiseres belast is als resultaat uit overige werkzaamheden. Subsidiair stelt verweerder dat sprake is van winst uit aanmerkelijk belang. Verweerder concludeert primair tot tot ongegrondverklaring van het beroep, subsidiair tot gegrondverklaring van het beroep.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
Beoordeling van het geschil
Ingevolge artikel 3.90 van de Wet IB is het belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden het gezamenlijke bedrag van het resultaat uit een of meer werkzaamheden die geen belastbare winst of belastbaar loon genereren. Uit artikel 3.91, eerste lid, onderdeel c, van de Wet IB volgt dat onder werkzaamheid mede wordt verstaan het rendabel maken van vermogen op een wijze die normaal, actief vermogensbeheer te buiten gaat, zoals bij het uitponden van onroerende zaken, het in belangrijke mate door de belastingplichtige zelf verrichten van groot onderhoud of andere aanpassingen aan een zaak, of het aanwenden door de belastingplichtige van voorkennis of daarmee vergelijkbare bijzondere vormen van kennis. Voor de belastbaarheid van een bate ingevolge artikel 3.90 is daarbij in het algemeen tevens vereist dat sprake is van een voordeel dat is verkregen als opbrengst van een dienst of werkzaamheid in het economische verkeer, waarbij het voordeel wordt beoogd en redelijkerwijs te verwachten is.
Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres in het jaar 2008 een voordeel van € 70.000 heeft genoten in verband met de verkoop van het bij 1.5 vermelde pand. Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij een koopoptie, dan wel een voornemen tot koop, had met betrekking tot het pand. Toen vervolgens bleek dat de koop van het pand geen doorgang kon vinden omdat het pand reeds aan [Q] B.V. was verkocht, heeft zij het door haar als ‘cadeautje’ aangemerkte bedrag van € 70.000 ontvangen. Omdat zij dit voordeel niet beoogde, is in haar visie sprake van een onbelaste bate.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres, tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder, niet aannemelijk gemaakt dat zij een koopoptie op het pand zou hebben gehad, dan wel op enig moment de intentie heeft gehad tot aankoop van het pand. Op grond van de feiten en omstandigheden, met name zoals die bij 1.8 tot en met 1.19 staan vermeld, is de rechtbank van oordeel dat eiseres bij het pand betrokken raakte in verband met de mogelijke verhuur van het pand aan [A] B.V en/of [B] B.V. Eiseres’ stelling dat haar aankoopvoornemen volgt uit de omstandigheid dat [makelaars] namens haar de [H]-bank heeft benaderd voor een mogelijke financiering, wordt naar het oordeel van de rechtbank niet door de feiten gestaafd. Uit de bij 1.20 tot en met 1.24 vermelde mailberichten volgt eerder dat de [H]-bank optrad namens [Q] B.V. en dat eiseres in haar hoedanigheid van (toekomstige) huurder door de [H]-bank werd benaderd.
De rechtbank acht op grond van de stukken van het geding tevens aannemelijk dat eiseres het bedrag van € 70.000 heeft ontvangen als tegenprestatie voor haar medewerking aan de totstandkoming van het bij 1.16 vermelde huurcontract. De reden voor verstrekking van die vergoeding zal zijn gelegen in het financiële belang dat de koper had bij dat huurcontract, zeker nu het een langlopend contract van 7 jaar betrof. Op grond van de gedingstukken (zie 1.18, 1.19 en 1.26), maar ook vanwege de omstandigheid dat dit voor beleggingspanden in het algemeen geldt, zou namelijk de waarde van het pand hoger zou zijn in de situatie dat het in zijn geheel zou zijn verhuurd dan in de situatie waarin sprake was van gedeeltelijke leegstand. De koper, [Q] B.V., had daardoor een direct financieel belang bij de totstandkoming van het (langlopende) huurcontract met [A] B.V.
Eiseres heeft tijdens het proces van totstandkoming van het huurcontract gebruik gemaakt van haar bijzondere positie als directeur/aandeelhoudster van de potentiële huurder en de uit die positie voortvloeiende kennis ten eigen bate aangewend. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres daarmee een dienst verricht in het economische verkeer. De rechtbank verwerpt de stelling van eiseres dat sprake is van een voordeel dat is behaald met een (privé)vermogenstransactie, omdat eiseres niet op enig moment eigenaar van het pand is geweest. De rechtbank kent namelijk geen realiteitsgehalte toe aan de bij 1.13 en 1.14 vermelde koopovereenkomsten, nu immers uit eiseres’ stellingen volgt dat zij het pand niet heeft gekocht, omdat het reeds verkocht was aan [Q] B.V. De genoemde overeenkomsten en de bij 1.17 vermelde notariële akte sluiten enkel aan bij de door eiseres aan [makelaars] gestelde en ter zitting toegelichte voorwaarde dat de vergoeding netjes op papier en via de notaris zou worden geregeld.
De rechtbank is verder van oordeel dat eiseres het voordeel van € 70.000 beoogde en verwachtte. Uit de volgorde van de bij 1.13 tot en met 1.16 vermelde schriftelijke stukken volgt immers dat reeds vóór het verrichten van de dienst, bestaande uit het meewerken aan de totstandkoming van het huurcontract, over die vergoeding afspraken tussen betrokkenen waren gemaakt.
Uit het bij 3.5 en 3.6 overwogene volgt dat is voldaan aan de voorwaarden voor de aanwezigheid van een werkzaamheid in de zin van artikel 3.90 van de Wet IB. Verweerder heeft daarom de vergoeding van € 70.000 bij het vaststellen van de aanslag terecht als belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden aangemerkt. Het beroep van eiseres tegen deze aanslag is dus ongegrond.
Nu verweerder op het bezwaar tegen de beschikking inzake heffingsrente niet afzonderlijk uitspraak heeft gedaan, gaat de rechtbank ervan uit dat in de onderhavige uitspraak op bezwaar ook de beslissing ligt besloten om de beschikking inzake heffingsrente te handhaven. De rechtbank ziet geen aanleiding om van deze beslissing af te wijken. Hierbij wijst de rechtbank eiseres erop dat het bedrag van de heffingsrente het bedrag van de aanslag volgt. Ook het beroep tegen de beschikking heffingsrente is daarom ongegrond.
Gelet op het voorgaande dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus gegeven door mr. M. van den Bosch, voorzitter, mr. A.L. Goederee en mr. J.W. Keuning, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.J. Haanstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 februari 2014.
w.g. H.J. Haanstra
w.g. M. van den Bosch