Rechtbank Noord-Nederland, 26-03-2015, ECLI:NL:RBNNE:2015:1498, AWB LEE- 13 _ 3146
Rechtbank Noord-Nederland, 26-03-2015, ECLI:NL:RBNNE:2015:1498, AWB LEE- 13 _ 3146
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Nederland
- Datum uitspraak
- 26 maart 2015
- Datum publicatie
- 30 april 2015
- ECLI
- ECLI:NL:RBNNE:2015:1498
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2016:7296, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- AWB LEE- 13 _ 3146
Inhoudsindicatie
Informatiebeschikking coffeeshop.
Verweerder heeft niet aannemelijk gemaakt dat de administratie van x niet aan de eisen van artikel 52 van de AWR voldoet.
Uitspraak
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 13/3146
(gemachtigde: [gemachtigde eisers]),
en
(gemachtigde: [gemachtigde verweerder])
Procesverloop
Verweerder heeft met dagtekening 4 juni 2013 een informatiebeschikking genomen met betrekking tot op te leggen aanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV), loonheffingen (LH) en omzetbelasting (OB) betreffende de jaren 2007 tot en met 2009.
Bij uitspraak op bezwaar van 8 oktober 2013 heeft verweerder het bezwaar van [x] ongegrond verklaard.
[x] heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
[x] heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 oktober 2014. Namens [x] is diens gemachtigde verschenen, bijgestaan door [bijstand]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [bijstand], [bijstand], [bijstand] en [bijstand].
Ter zitting zijn tevens de beroepen behandeld met de zaaknummers: AWB LEE 14/48, 13/3449 en 13/3450.
Na de mondelinge behandeling is het onderzoek geschorst om partijen in de gelegenheid te stellen tot overeenstemming te komen. Partijen hebben bij brieven van 7 en 8 oktober 2014 aangegeven niet tot overeenstemming te zijn gekomen en verzoeken de rechtbank om uitspraak te doen.
De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
Op 2 december 2014 is [x] overleden. De procedure wordt door de erfgenamen van [x] voortgezet.
Overwegingen
Feiten
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
[x] (hierna: [x]), geboren op [datum] 1961 en overleden op [datum]2014, woonde samen met zijn partner mevrouw [echtgenote] ([echtgenote]), geboren op [datum] 1964. [x] exploiteerde een coffeeshop in [plaats] onder de naam [naam coffeeshop] (de coffeeshop). [bedrijfsleider] was de bedrijfsleider van de onderneming.
Tot zijn overlijden was [x] enig aandeelhouder van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [naam vennootschap] B.V.
In de jaren 2007 tot en met 2009 vindt de in- en verkoop van softdrugs voor de coffeeshop contant plaats. De verschillende typen softdrugs worden in zakjes van € 5 of € 12 verkocht. De inhoud, het aantal grammen per zakje, is afhankelijk van de inkoopprijs van de softdrugs.
[x] maakt gebruik van een elektronische ‘coffeeshopkassa’. Deze kassa heeft onder meer een weegfunctie en de cijfers kleuren rood als het 500-gramscriterium wordt overschreden. In de kassa worden de grammen tegen de inkoopwaarde ingevoerd; de inhoud per zakje en de inkoopprijs worden zo administratief vastgelegd. Aan het eind van de dag wordt een Z-afslag gemaakt, welke door [x] bewaard wordt. Indien daarna blijkt dat een handeling nog niet is geregistreerd, en deze wordt alsnog uitgevoerd, volgt er een tweede Z-afslag. Beide Z-afslagen vormen samen de omzetverantwoording van de desbetreffende dag.
[echtgenote] maakt dagelijks zogeheten daglijsten op. Op deze lijsten staan het beginsaldo, de omzet softdrugs, eventuele kasverschillen, barinkomsten, inkopen en enkele privé opnames vermeld.
De inkopen worden per dag aangeslagen op het kasregistersysteem. De inkopen worden dagelijks in het kasboek (1.5) geboekt en op de daglijsten vermeld en de accountant boekt deze wekelijks op de laatste dag van de periode in het grootboek.
De omzet wordt dagelijks op daglijsten (1.5) en in het kasboek geboekt. De totalen worden op de laatste dag van de periode wekelijks in het grootboek geboekt.
Verweerder heeft in de periode 2008 – 2011 vijf bedrijfsbezoeken afgelegd bij de coffeeshop. Deze hebben plaatsgevonden op 20 februari 2008, 20 november 2008, 10 maart 2009, 14 juli 2009 en op 5 april 2011.
Op 4 juni 2013 heeft verweerder een informatiebeschikking genomen wegens het niet voldoen aan artikel 52 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). In de informatiebeschikking staat onder andere het volgende vermeld:“In het kader van het boekenonderzoek bij u betreffende de aangiften:- Inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over de jaren 2007 tot en met 2009;- Loonheffingen over de periode 2007 tot en met 2009;- Omzetbelasting over de periode 2007 tot en met 2009;is gebleken dat u zich op onderdelen niet gehouden hebt aan de administratieplicht. De bepalingen op dit gebied vindt u terug in artikel 52 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. (hierna: AWR) Deze bepalingen bevatten kwaliteitseisen welke aan een administratie gesteld worden ten behoeve van de belastingheffing.”.
Geschil en beoordeling
2. In geschil is het antwoord op de vraag of verweerder terecht de onderhavige informatiebeschikking heeft genomen. Het geschil spitst zich toe op de vraag of [x] heeft voldaan aan de administratieplicht van artikel 52 van de AWR.
3. Artikel 52, eerste lid, van de AWR bepaalt, voor zover hier van belang, dat administratieplichtigen gehouden zijn van hun vermogenstoestand en van alles betreffende hun bedrijf, naar de eisen van dat bedrijf, op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde hun rechten en verplichtingen alsmede de voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegevens hieruit duidelijk blijken. Artikel 52, vierde lid, van de AWR bepaalt dat administratieplichtigen voorzover bij of krachtens de belastingwet niet anders is bepaald, verplicht zijn de in de voorgaande leden bedoelde gegevensdragers gedurende zeven jaar te bewaren.Het zesde lid van artikel 52 van de AWR bepaalt dat de administratie zodanig dient te zijn ingericht en te worden gevoerd en dat de gegevensdragers zodanig dienen te worden bewaard, dat controle daarvan door de inspecteur binnen een redelijke termijn mogelijk is. Daartoe verleent de administratieplichtige de benodigde medewerking met inbegrip van het verschaffen van het benodigde inzicht in de opzet en de werking van de administratie.
4. Bij de beantwoording van de vraag of [x] heeft voldaan aan de administratieplicht moet rekening worden gehouden met de aard en omvang van de onderneming. Op de voet van het bepaalde in artikel 52 van de AWR mag worden verwacht dat [x] op een systematische wijze de inkoop van softdrugs in zijn administratie vastlegt (vergelijk HR 31 mei 2013, nrs. 11/03452 en 11/03456, ECLI:NL:HR:2013:BX7184). Dit houdt onder meer in dat hij door middel van dagstaten in hoeveelheden, soort softdrugs en geld bijhoudt op welke data inkopen zijn verricht en dat hij een hierop aansluitende voorraadadministratie voert.
Negatieve kassen
5. Verweerder voert aan dat de administratie niet aan de eisen van artikel 52 van de AWR voldoet, omdat in [X's] kasadministratie negatieve kassen voorkomen. Verweerder wijst er daarbij op dat de omzet en inkopen niet per dag op de correcte datum worden geboekt, maar op de eerste, respectievelijk laatste dag van de periode. Verweerder wijst er voorts op dat bankstortingen niet op de juiste data zijn verwerkt, dat [x] bedragen als betaling voor softdrugs heeft verwerkt, terwijl dit bankstortingen betrof en dat [x] op de primaire bescheiden bedragen met Tipp-Ex heeft weggelakt.
6. Eisers’ gemachtigde stelt dat de omzet dagelijks werd geadministreerd door [x] en [echtgenote] (zie 1.5 – 1.7) en vervolgens door de boekhouder wekelijks / periodiek in het grootboek werd geboekt. Daarbij heeft de administrateur bij de doorboeking naar het grootboek de datum van de weekboeking aangehouden in plaats van de datum van de dagelijkse boeking. Ten aanzien van de bankstorting voert eisers’ gemachtigde aan dat tussen de datum van afstorting en verwerkingsdatum van de bank meestal een verschil zit, vanwege het tellen van de gelden in de aangeleverde sealbags of bijvoorbeeld omdat het weekend ertussen zit. [x] hanteerde een andere werkwijze tijdens de vakanties; hij liet de bedragen welke feitelijk voor de inkopen waren bedoeld bij de bank storten en na de vakantieperiode werd de leverancier betaald. Eisers’ gemachtigde voert voorts aan dat de foute boeking met de doorhalingen met Tipp-Ex vergissingen betreft die in een handgeschreven kasboek slechts op deze wijze hersteld kunnen worden. De rechtbank overweegt dat verweerder, tegenover de gemotiveerde betwisting door [x], niet aannemelijk heeft gemaakt dat in de periode 2007 – 2009 sprake is geweest van negatieve kassen. Verweerder heeft niet aannemelijk gemaakt dat er zich in de opstelling, zoals opgenomen in het kasregister en de kaslijsten, negatieve kassen voordoen. Deze negatieve kassen zijn slechts te vinden in de door verweerder achteraf gereconstrueerde kasopstelling, waarin hij met name kasopnames op andere data boekt dan de data die uit de primaire, dagelijks bijgehouden, administratie van [x] volgen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [x] bovendien voldoende aannemelijk gemaakt dat de met Tipp-Ex weggelakte bedragen niet als een gebrek in de administratie moeten worden beschouwd, maar als het herstellen van een vergissing. De rechtbank is verder van oordeel dat door [x] de stellingen van verweerder met betrekking tot het niet op de juiste data verwerken van bankbetalingen en het aanmerken van bankstortingen als betaling voor softdrugs voldoende gemotiveerd zijn weersproken, waarbij deze verklaringen de rechtbank bovendien aannemelijk voor komen. Stash
7. Verweerder stelt voorts dat de administratieplicht is geschonden omdat [x] in het bezit was van een stash en hiervan geen administratie heeft bijgehouden c.q. overgelegd. Verweerder voert hiertoe aan dat veel coffeeshops stellen dat zij de softdrugs voorverpakt inkopen terwijl zij in werkelijkheid de softdrugs onverpakt inkopen en deze vervolgens in een stash zelf versnijden en verpakken in gripzakjes. Voorts verwijst verweerder naar informatie op internet en algemene ervaringsregels en voert aan dat een coffeeshophouder de kwaliteit van geleverde softdrugs niet meer goed kan controleren indien de softdrugs voorverpakt worden ingekocht. Ook wijst verweerder op tegenstrijdigheden in de verklaringen van [x], namelijk dat de kosten van verpakken van de softdrugs voor rekening van de leverancier komen terwijl in [X's] administratie inkoopfacturen van gripzakjes voorkomen. Eveneens zijn transportkosten in de administratie van [x] verwerkt, terwijl de leverancier volgens [x] het transport van de softdrugs verzorgt. Volgens verweerder kan het daarom niet anders zijn dat ook bij deze coffeeshop sprake is van een stash.
8. Eisers’ gemachtigde heeft daar tegenover gesteld dat een voor sommige coffeeshops gebruikelijke handelwijze, nog niet [X's] handelwijze hoeft te zijn. [x] had één leverancier en geen stash. Ten aanzien van de aanwezigheid van inkoopfacturen van gripzakjes in [X's] administraties, heeft eisers’ gemachtigde ter zitting toegelicht dat zijn leverancier niet zelf gripzakjes bij een growshop kan inkopen vanwege het risico van ontdekking en vervolging. Ten aanzien van de transportkosten geeft eisers’ gemachtigde aan dat [x] soms een partij beoordeelde voordat deze versneden werd en dat het transport van de ingekochte softdrugs, in verband met het risico van ontdekking en vervolging, op wisselende wijze plaatsvond, al dan niet zelf opgehaald.
9. De rechtbank overweegt ten aanzien van de stash als volgt. Verweerder, op wie in dezen de bewijslast rust, heeft zijn stelling dat sprake was van een stash, tegenover de gemotiveerde betwisting van [x] onvoldoende aannemelijk gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich slechts gebaseerd op aannames en algemene veronderstellingen, waarbij aanvullend bewijs dat betrekking heeft op de specifieke omstandigheden bij de coffeeshop van [x], volledig ontbreekt.Ten aanzien van de transportkosten van [x] heeft zijn gemachtigde ter zitting verklaard dat het een grillig reispatroon betreft om de identiteit van zijn leverancier en de locatie van de door die leverancier aangehouden stash in verband met mogelijke vervolging niet prijs te geven en het inkooptraject te versluieren. Gezien de aard van en de omstandigheden binnen de softdrugsbranche acht de rechtbank die verklaring geloofwaardig. Dit geldt, bezien in het licht van het risico van ontdekking en vervolging, ook voor de verklaring van [x] met betrekking tot de inkopen van gripzakjes (zie 8.). Brutowinstpercentages en vermogensvergelijking
10. Verweerder heeft aangevoerd dat de brutowinstpercentages in de jaren 2007 tot en met 2009 niet kunnen kloppen omdat de verschillende soorten softdrugs wisselende brutowinstpercentages laten zien, de brutowinstpercentages per soort niet stroken met de percentages in de jaarrekeningen en de brutowinstpercentages van andere coffeeshops hoger zijn dat die volgens de jaarrekeningen van [x]. Verweerder staat een brutowinstpercentage van 100 voor, in navolging van diverse hoven en het zogenaamde BOOM-rapport (het rapport van het Bureau Ontneming Openbaar Ministerie van april 2005, getiteld: Wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij bij binnenteelt onder kunstlicht.). Voorts heeft verweerder over de jaren 2007, 2008 en 2009 vermogensvergelijkingen opgesteld, op basis waarvan hij concludeert tot een netto privé van € 19.208 negatief in 2007, € 3.816 in 2008 en € 17.326 negatief in 2009, hetgeen volgens verweerder aangemerkt moet worden als een gebrek in de administratie.
11. [x] heeft de juistheid van verweerders stellingen inzake de brutowinstpercentages betwist. Uit de WTP’s volgt dat het gemiddelde brutowinstpercentage 80 bedraagt, met één ‘uitschieter’ naar boven en twee naar beneden. De wisselende brutowinstpercentages, met name de ‘uitschieter’ naar boven betreft een product dat zelden wordt verkocht. ‘Uitschieters’ naar beneden betreffen volgens [x] foutieve overnames door de Belastingdienst. De gemiddelde brutowinstpercentages liggen volgens [x] lager dan gemiddeld in de branche vanwege het veel verkochte ‘aanbieding weed’, waaruit een overgroot deel van de omzet bestaat. Het uiteindelijke brutowinstpercentage van 65 is niet wisselend over de verschillende jaren. [x] wijst er daarnaast op dat hij in verband met de geportioneerde inkoop bij zijn leverancier met hogere inkoopprijzen wordt geconfronteerd dan coffeeshops die over een eigen stash kunnen beschikken. [x] betwist voorts dat het brutowinstpercentage 100 dient te zijn, en stelt dat het BOOM-rapport niet bruikbaar is voor coffeeshops omdat het gaat over telerprijzen, hetgeen een significant verschil inhoudt. Ten aanzien van de vermogensvergelijking geeft eisers’ gemachtigde aan dat de inkomsten van [echtgenote] hierin niet zijn meegenomen. Daarnaast bestrijdt hij diverse afzonderlijke posten die door verweerder in de vermogensvergelijking zijn opgenomen.
12. De rechtbank kan verweerder niet volgen in zijn redenering dat uit de geconstateerde brutowinstpercentages volgt dat de administratieplicht zou zijn geschonden. De rechtbank stelt voorop dat, indien het uit de administratie af te leiden brutowinstpercentage significant afwijkt van hetgeen in de branche gebruikelijk is, dit een aanwijzing kan vormen dat de administratie geen betrouwbare weergave van het bedrijfsresultaat bevat. Zonder meer vormt dit gegeven echter onvoldoende basis voor het oordeel dat eisers niet aan zijn administratieplicht heeft voldaan. Zulks geldt te meer nu [x] in het onderhavige geval verschillende verklaringen heeft gegeven voor het verschil tussen het brutowinstpercentage dat volgens verweerder gebruikelijk is (100) en het uit de administratie van [x] af te leiden brutowinstpercentage (zie 11.). De rechtbank overweegt daarbij tevens dat zij verweerder niet geslaagd acht in de op hem rustende bewijslast dat voor het brutowinstpercentage van een coffeeshop een landelijke norm van 100 zou zijn aanvaard, op grond waarvan zou moeten worden geconcludeerd dat [x] zijn administratieplicht zou hebben geschonden. Dit klemt des te meer nu een deel van de gegevens waarop verweerder zich in dit kader baseert, namelijk het bij 10. vermelde BOOM-rapport uit 2005 en artikelen uit het Algemeen Dagblad en het Haarlems dagblad uit 2006, geen betrekking hebben op de jaren die hier in geschil zijn.
13. Ten aanzien van de vermogensvergelijkingen heeft eveneens te gelden dat de uitkomsten hiervan een aanwijzing kunnen zijn dat de administratie geen betrouwbare weergave van het bedrijfsresultaat bevat. Zonder meer vormt de constatering van negatieve bedragen aan netto privé echter onvoldoende basis voor het oordeel dat niet aan de administratieplicht is voldaan. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [x] de volledigheid, en daarmee de uitkomsten, van de vermogensvergelijking voldoende betwist, aangezien de inkomsten van [X's] partner daarin niet zijn meegenomen. De door verweerder opgestelde vermogensvergelijkingen kunnen daarmee niet bijdragen aan verweerders stelling dat de administratieplicht door [x] zou zijn geschonden.
13. Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder tegenover de gemotiveerde betwisting van eisers niet aannemelijk heeft gemaakt dat de administratie van [x] niet aan de eisen van artikel 52 van de AWR voldoet. Conclusie
13. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar en de informatiebeschikking.
13. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door [x] betaalde griffierecht vergoedt.
13. De rechtbank veroordeelt verweerder in de gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.468 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 244, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 490 en een wegingsfactor 1).
13. De rechtbank ziet geen aanleiding van deze berekening af te wijken, aangezien er geen bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 2, derde lid, van de Bpb aanwezig zijn. De rechtbank overweegt in het bijzonder dat verweerders handelen niet dermate onzorgvuldig is geweest, dat dit aanleiding geeft voor een integrale proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de informatiebeschikking;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 44 aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.468.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van den Bosch, voorzitter, en mr. T. Tanghe en mr. A.L. Goederee, leden, in aanwezigheid van mr. T.L. Gaarman-Jonkers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 maart 2015.
w.g. griffier w.g. voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op: