Home

Rechtbank Noord-Nederland, 07-05-2015, ECLI:NL:RBNNE:2015:2294, - 12 _ 2067

Rechtbank Noord-Nederland, 07-05-2015, ECLI:NL:RBNNE:2015:2294, - 12 _ 2067

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Datum uitspraak
7 mei 2015
Datum publicatie
4 september 2015
ECLI
ECLI:NL:RBNNE:2015:2294
Zaaknummer
- 12 _ 2067

Inhoudsindicatie

Huwelijksleges. Verordening gemeente Ameland niet onverbindend.

Uitspraak

Zittingsplaats Leeuwarden

Bestuursrecht

zaaknummer: LEE 12/2067

en

(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser met dagtekening 8 mei 2012 een aanslag inzake huwelijksleges opgelegd ten bedrage van € 610,50.

Bij uitspraak op bezwaar van 23 juli 2012 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 november 2013. Eiser is aldaar verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [naam] .

De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om partijen in de gelegenheid te stellen om hun standpunten nader te onderbouwen, en heeft bepaald dat het vooronderzoek zal worden hervat.

Eiser heeft bij brief van 22 november 2013 een reactie gegeven op de ter zitting door verweerder overgelegde stukken. Verweerder heeft bij brieven van 4 maart 2014 en 14 mei 2014 een reactie gegeven en nadere stukken overgelegd. Hierop heeft eiser bij brief van 26 juni 2014 gereageerd. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de tegenpartij.

Het onderzoek ter zitting is hervat ter nadere zitting van 17 december 2014 te Leeuwarden. Aldaar is eiser verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Feiten

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.

1.1.

Eiser is op vrijdag 22 juni 2012 getrouwd in de gemeente Ameland, buiten het huis der gemeente, door een buitengewoon ambtenaar van de burgerlijke stand.

1.2.

Met dagtekening 8 mei 2012 is aan eiser een aanslag huwelijksleges opgelegd van € 610,50, als volgt opgebouwd:

-

Het sluiten van een huwelijk op vrijdag € 389,60

-

Het afgeven van een trouwboekje € 20,90

-

Het benoemen van een buitengewoon ambtenaar € 200,00

1.3.

De aanslag is gebaseerd op de Verordening op de heffing en invordering van leges in de gemeente Ameland 2012 (hierna: de Verordening) en de bijbehorende Tarieventabel. In de Tarieventabel is – voor zover hier van belang – het volgende opgenomen:

“Titel 1 Algemene dienstverlening

Hoofdstuk 1 Burgerlijke stand

1.1.1

Het tarief bedraagt voor het voltrekken van een huwelijk, op een andere tijd en wijze dan op grond van artikel 4 van de wet van 23 april 1879 staatsblad nr. 72 (Legeswet 1879), sedertdien gewijzigd, voor kosteloze voltrekking is bepaald en voor het registreren van een partnerschap tijdens de gewone kantooruren van het bureau van de burgerlijke stand in het huis der gemeente:

1.1.1.1

Op maandag, dinsdag, woensdag, donderdag en vrijdag

€ 389,60

1.1.1.2

(…)

(…)

1.1.1.3

(…)

1.1.2

(…)

1.1.2.1.

(…)

(…)

1.1.3

Het tarief bedraagt:

1.1.3.1

(…)

(…)

1.1.3.2

(…)

(…)

1.1.3.3

Voor het afgeven van een trouwboekje of een partnerschapsboekje voor het eerste exemplaar

€ 20,90

1.1.4

(…)

1.4.

In de Wijzigingsverordening van 28 november 2011 is artikel 1.1.1.4. toegevoegd aan de Tarieventabel. In dat artikel is het volgende bepaald:

“1.1.1.4 voor het benoemen van een buitengewoon ambtenaar van de burgerlijke stand voor één dag € 200.”

1.5.

Bij zijn brief van 14 mei 2014 heeft verweerder verschillende overzichten verstrekt, waaronder ‘Overzicht begrote kosten en baten 2012 per hoofdstuk van de legesverordening na correcties’. Volgens deze overzichten bedragen van titels 1 en 3 van de Tarieventabel de totaal geraamde baten € 108.445 en de totaal geraamde lasten € 226.358 (bijlagen 15a en 15b), en van titel 2 (inclusief Wabo) van de Tarieventabel de totaal geraamde baten € 183.050 en de totaal geraamde lasten € 317.592 (bijlage 6) (uitgaande van een totaaltelling van de afzonderlijke posten, zoals door verweerder ter zitting toegelicht).

Geschil en beoordeling

2. In geschil is het antwoord op de vraag of de onderhavige aanslag leges terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd. Meer in het bijzonder is in geschil of de Legesverordening verbindende kracht mist wegens overschrijding van de opbrengstlimiet van artikel 229b, eerste lid, van de Gemeentewet. Voorts is in geschil of het door verweerder gehanteerde tarief willekeurig en onredelijk is.

3. Eiser stelt zich op het standpunt dat de Legesverordening onverbindend is, omdat niet is voldaan aan de opbrengstlimiet van artikel 229b, eerste lid, van de Gemeentewet. Eiser voert daartoe – kort gezegd – aan dat de geraamde baten uitstijgen boven de geraamde lasten. Verweerder geeft niet voldoende inzicht en de door verweerder gegeven kostenonderbouwing is meerdere malen gewijzigd en is onnauwkeurig gebleken. In de optiek van eiser wordt dit veroorzaakt door het hanteren van een onjuiste rekenmethode, namelijk de kostenverdeelstaat methodiek. Volgens eiser zou de ABC-methode een beter inzicht geven in de kostenonderbouwing.

Subsidiair stelt eiser dat het door verweerder gehanteerde tarief willekeurig en onredelijk is.

4. Verweerder stelt dat wel wordt voldaan aan de opbrengstlimiet van artikel 229b, eerste lid, van de Gemeentewet. Gezien op het niveau van de gehele Verordening (Titels 1, 2 en 3) overstijgen de geraamde baten de geraamde lasten niet. De onderhavige aanslag leges is, volgens verweerder, terecht en tot het juiste bedrag opgelegd.

Omtrent de opbrengstlimiet

5. Artikel 229b van de Gemeentewet stelt aan verordeningen als deze Verordening de eis dat de tarieven zodanig worden vastgesteld dat de geraamde baten van de rechten niet uitgaan boven de geraamde lasten ter zake. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 229b van de Gemeentewet volgt ondubbelzinnig dat de wetgever heeft bedoeld dat de opbrengstlimiet wordt toegepast op het totaal van de geraamde baten van de rechten die in een verordening zijn geregeld en het totaal van de geraamde lasten die de werkzaamheden meebrengen waarvoor deze rechten geheven worden. Daarbij gaat het dus niet om de kostendekking per dienst of groep van diensten, maar om de kostendekking van alle in de verordening opgenomen diensten (vgl. Hoge Raad 13 februari 2015, nr. 14/00655, ECLI:NL:HR:2015:282). In het arrest van 24 april 2009, nr. 07/12961, ECLI:NL:HR:2009:BI1968, heeft de Hoge Raad ten aanzien van de opbrengstlimiet overwogen:

"(…) Een geschil over, kort gezegd, limietoverschrijding wordt procesrechtelijk hierdoor gekenmerkt dat niet de belanghebbende die het geschilpunt opwerpt, maar de heffingsambtenaar de partij is die beschikt over de gegevens die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van dat geschilpunt. Die omstandigheid leidt tot de hierna te omschrijven (verzwaarde) eisen aan de motivering die de heffingsambtenaar geeft voor zijn betwisting dat de limiet is overschreden.

3.2.2.

Indien een belanghebbende aan de orde stelt of de in artikel 229b, lid 1, van de Gemeentewet bedoelde geraamde baten de in dat artikel bedoelde geraamde 'lasten ter zake' hebben overschreden, dient de heffingsambtenaar inzicht te verschaffen in de desbetreffende ramingen.

3.2.3.

Indien de belanghebbende ten aanzien van één of meer posten in de raming in twijfel trekt of de post kan worden aangemerkt als een 'last ter zake', dient de heffingsambtenaar nadere inlichtingen over deze post(en) te verstrekken, teneinde - naar vermogen - deze twijfel weg te nemen.

3.2.4.

Indien de belanghebbende niet stelt dat de in deze inlichtingen begrepen feitelijke gegevens onjuist zijn, heeft de rechter slechts de rechtsvraag te beantwoorden of, uitgaande van die feiten, de desbetreffende post kan worden aangemerkt als een 'last ter zake'. Bij ontkennende beantwoording van die vraag dient hij te beoordelen of daardoor de opbrengstlimiet is overschreden.

3.2.5.

Indien de belanghebbende wél stelt dat die feitelijke gegevens onjuist zijn, en de heffingsambtenaar deze stelling van de belanghebbende betwist, komt bewijslevering aan de orde. In dat geval draagt de belanghebbende de bewijslast van zijn stelling dat de door de heffingsambtenaar verschafte feitelijke gegevens onjuist zijn, omdat die onjuistheid een voorwaarde is voor het intreden van het rechtsgevolg dat hij inroept (onverbindendheid van de verordening). Na bewijslevering dient de rechter, uitgaande van de feiten die hij bewezen acht, de rechtsvraag te beantwoorden die hiervoor in 3.2.4 is omschreven, en in het licht daarvan te beoordelen of de opbrengstlimiet is overschreden. (…)".

6. Tussen partijen is niet in geschil dat, nu eiser betwist dat de geraamde baten de geraamde lasten ter zake niet hebben overschreden, verweerder inzicht dient te verschaffen in de desbetreffende ramingen.

7. De rechtbank overweegt dat verweerder eerst ter zitting op 12 november 2013 een overzicht van de geraamde lasten en baten van Titel 1 en Titel 3 van de Verordening heeft verstrekt. Op verzoek van rechtbank heeft verweerder daarna een overzicht van de geraamde lasten en baten van Titel 2 verstrekt. Tevens heeft verweerder gecorrigeerde overzichten van de geraamde lasten en baten verstrekt. Uit deze overzichten (zie 1.5.) volgt dat het dekkingspercentage op het niveau van de gehele Verordening 53,6 (€ 291.495/€ 543.950) is. Uitgaande van de – door verweerder zo genoemde – primitieve begroting zou het dekkingspercentage (nog) lager uitvallen. Ook heeft verweerder na de eerste zitting overzichten van de relevante hulpkostenplaatsen en hoofdkostenplaatsen, overzichten van de geraamde kosten en baten per relevant product en overzichten van urenramingen overgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met de door hem overgelegde gegevens, het hierboven bij rechtsoverweging 6. bedoelde inzicht in de ramingen in voldoende mate verschaft.

8. Eiser trekt ten aanzien van een aantal posten in de ramingen in twijfel of de toegerekende kosten, met name de personeelskosten, nauwkeurig zijn. De eerdere aangeleverde gegevens met betrekking tot de uren van de afdeling Welzijn en de afdeling Vergunningen en toezicht zijn door verweerder gecorrigeerd. Eiser betwijfelt of de toegepaste correcties juist zijn. Naar het oordeel van de rechtbank dient verweerder nadere inlichtingen over deze posten te verstrekken, om – naar vermogen – deze twijfel weg te nemen. De rechtbank stelt voorop dat het – naar vermogen – wegnemen van twijfel over lasten en baten iets anders is dan het aannemelijk maken dat de desbetreffende lasten en baten tot de juiste bedragen zijn geraamd.

9. Verweerder heeft – kort gezegd – aangevoerd dat voor de afdelingen Welzijn en Vergunningen en toezicht de uren werden geregistreerd die te maken hebben met zowel diensten waarvoor leges worden geheven (huwelijken), als voor andere soorten werkzaamheden (geboorteaktes, aktes overlijden, etc.). Een specificatie of een onderverdeling is niet gemaakt. Het hiervoor omschreven systeem van urenregistratie behoeft, volgens, verweerder aanpassing, in die zin dat werkzaamheden die niet toegerekend kunnen worden aan producten die voor legesheffing in aanmerking komen, apart begroot en verantwoord dienen te worden, in plaats van gecombineerd met werkzaamheden die wel voor toerekening in aanmerking komen. In overleg met een vakambtenaar zijn de uren van de afdelingen Welzijn en Vergunningen en toezicht om die reden gecorrigeerd. Verweerder heeft nieuwe totaaloverzichten (zie 1.5.) overgelegd en een aantal voorbeelden van urenbriefjes opgenomen van personen die in 2012 uren hebben geregistreerd op de relevante producten.

10. Gelet op wat verweerder heeft aangevoerd, heeft hij naar het oordeel van de rechtbank gedaan wat in zijn vermogen lag om de twijfel over de door eiser genoemde arbeidskostenpost weg te nemen. Aan eiser kan worden toegegeven dat verweerder meerdere malen gecorrigeerde overzichten heeft verstrekt, hetgeen de duidelijkheid niet ten goede komt en tevens dat verweerder geen overzicht, in één pagina, op het niveau van de gehele Verordening heeft verstrekt, maar dit doet er niet aan af dat verweerder ter zitting onweersproken heeft verklaard dat alle cijfers in de door hem verstrekte documenten berusten op de gegevens in de begroting dan wel op gegevens die op de geraamde baten en lasten zijn terug te voeren.

11. Eiser trekt de door verweerder gehanteerde rekenmethode in twijfel. Verweerder hanteert de zogenaamde kostenverdeelstaat methodiek. Volgens eiser zou de ABC-methode een beter inzicht geven in de kostenonderbouwing. De rechtbank overweegt dat, wat hiervan ook zij, er geen wettelijk voorschrift is dat de gemeente dwingend voorschrijft een bepaalde rekenmethode te hanteren. Bovendien heeft verweerder onweersproken gesteld dat uit de door eiser genoemde Handreiking Kostentoerekening Leges en Tarieven van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties (hierna: Handreiking) volgt dat de kostenplaatsmethode als kostenverdeelmethode een toegestane methodiek is die volgens de Handreiking een goede balans vindt tussen eenvoud en nauwkeurigheid. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de door verweerder gehanteerde rekenmethode er niet toe leidt dat de Verordening in strijd is met artikel 229b van de Gemeentewet.

12. Voorts voert eiser ten aanzien van de post Huwelijken aan dat teveel uren in rekening zijn gebracht zodat de baten hoger zijn dan de lasten. Volgens eiser is sprake van een overdekking van € 6.258. Naar het oordeel van de rechtbank kan deze stelling eiser niet baten, nu het, zoals onder 5. is overwogen, niet gaat om de kostendekking per dienst. Wellicht ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat er geen rechtstreeks verband behoeft te bestaan tussen de hoogte van de leges en de omvang van de met die dienst gemoeide (arbeids)kosten.

13. Met betrekking tot de post Omgevingsvergunning (hoofdstuk 3 van Titel 2) trekt eiser het aantal bestede uren in twijfel. Uit de door verweerder overgelegde gegevens leidt eiser af dat 3.916 uren worden doorbelast. Eiser betwijfelt of dit juist is. Verweerder heeft in bijlage 4c en bijlage 5c bij zijn brief van 14 mei 2014 overzichten verstrekt van urenramingen per persoon voor – onder meer – de post Omgevingsvergunning. Daaruit kan worden afgeleid dat de bestede (en doorberekende) uren in totaal 3.970 bedragen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder, gelet op het voorgaande en hetgeen hij hierover ter zitting heeft aangevoerd, heeft gedaan wat in zijn vermogen lag om de twijfel weg te nemen.

14. Eiser wijst voorts op een fout in de totaaltelling van de Productbegroting van Titel 2 (bijlage 6 bij de brief van 14 mei 2014). Als totaal staat daar vermeld € 274.230, terwijl de daarboven gemelde bedragen tezamen € 317.592 bedragen (zie 1.5.). Verweerder heeft deze fout ter zitting erkend en er op gewezen dat de optelling van de afzonderlijke posten wel leidt tot een juiste uitkomst en dat abusievelijk bij de totaaltelling een post niet is meegenomen. Hoewel aan eiser moet worden toegegeven dat een dergelijke optelfout in een stuk als dit niet zou mogen voorkomen, ziet de rechtbank geen aanleiding daarmee alle door verweerder overgelegde gegevens in twijfel te trekken. Bovendien leidt het juiste totaalbedrag tot een lager dekkendheidspercentage.

15. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat de voor 2012 geraamde lasten van de Verordening de geraamde baten overtreffen. Ook hetgeen eiser overigens nog heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel. Hierbij betrekt de rechtbank mede dat de door verweerder overgelegde overzichten van de geraamde baten en lasten (zie 7.) laten zien dat de lasten de baten ruimschoots, want € 252.455, overtreffen. De Legesverordening is dan ook niet in strijd met artikel 229b van de Gemeentewet.

Omtrent het tarief

16. Voor zover eiser stelt dat het voor het voltrekken van een huwelijk gehanteerde tarief onredelijk en willekeurig is, hetgeen moet leiden tot onverbindend verklaring van de Verordening, oordeelt de rechtbank als volgt. Bij de bepaling van de tarieven geniet de gemeenteraad een grote mate van vrijheid. Slechts indien de Verordening in strijd zou komen met hoger recht of resulteert in een onredelijke en/of willekeurige belastingheffing die de wetgever met het toekennen van de bevoegdheid niet op het oog kan hebben gehad, is ingrijpen door de belastingrechter op zijn plaats. De rechtbank is van oordeel dat eiser geen feiten en omstandigheden heeft aangevoerd op grond waarvan geoordeeld moet worden dat het door verweerder gehanteerde tarief voor het voltrekken van een huwelijk moet worden aangemerkt als onredelijk of willekeurig. De gemeenteraad heeft met de vaststelling van het tarief de aan hem toekomende bevoegdheid niet overschreden.

Slotsom

17. Uit het voorgaande volgt dat het beroep naar het oordeel van de rechtbank ongegrond dient te worden verklaard.

Proceskosten

18. De rechtbank ziet in de omstandigheden dat verweerder pas in beroep ter zitting de betreffende ramingen heeft overgelegd, aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van beroep. De reis- en verletkosten van eiser komen op de voet van artikel 1, onder c en d, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit) voor vergoeding in aanmerking. De kosten worden vergoed tot een bedrag van € 340. De rechtbank stelt de verletkosten overeenkomstig het verzoek van eiser vast op € 120 per zitting. De reiskosten worden overeenkomstig het Besluit vastgesteld op € 50 per zitting.

Griffierecht

19. De rechtbank ziet in het voorgaande tevens aanleiding te bepalen dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 42 vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep ongegrond;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 340;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 42 aan eiser te vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan door mr. G.B.A. Brummer, rechter, in aanwezigheid van mr. W. Kuik, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 mei 2015.

w.g. griffier

w.g. rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Fn 62